JolandaOudshoorn schreef:Er zijn er die bezwaar maken tegen het "Onze Vader".... Dus ik zou mij niet verbazen als zij dat ook hebben tegen "God heb ik lief"
Hier heb ik enkele lezenswaardige artikelen over gelezen:
Wie mag het 'ONZE VADER' bidden?
In de Gezinsgids van 15 maart en 1 juni j.1. is bovengenoemde vraag behandeld. Hiermee werd een teer punt aangeroerd, waarover al veel gesproken en geschreven is.
In vertrouwde catechismusverklaringen, die bij ns in gebruik zijn, kunnen we bij zondagsafdeling 46 hierover meestal ok het een en ander vinden. Ds. J. Hoek, die de vraag in de Gezinsgids had te beantwoorden, heeft er dan ook goed aan gedaan de verklaring an Justus Vermeer aan te halen, alsmede een gedeelte uit de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus a Brakel te citeren. Toch geeft zijn uiteenzetting ons aanleiding om deze nader onder de loep te nemen, want er worden zijdelings fundamentele waarheden in aangesneden.
De Gezinsgids wordt ook in onze gezinnen gelezen en het behoeft feitelijk niet gezegd te worden dat het zuiver houden van de leer der zaligheid van het hoogste belang is voor onze opgroeiende jeugd. Een schijnbaar geringe afwijking in de leer heeft het zelfde effect als het betreden van een helend vlak, dat langzaam maar zeker tot een ernstige dwaling doet afglijden.
Ds. Hoek meent dat wij in de zaken van Gods Koninkrijk niet consequent kunnen en mogen zijn. Consequent - zo zegt hij - betekent zoveel als rechtlijnig.
„Wanneer we rechtlijnig doorredeneren komen we o gauw bij een sluitend systeem terecht waaruit de Bijbelse beweeglijkheid en bewogenheid weg is. Gods Geest leert ons kruislings denken, in plaats van rechtlijnig en consequent" zo concludeert hij. Als hij dan verder aanvoert dat het verstand wordt gekruisigd en dat dit voor allerlei schijnbare tegenstrijdigheden komt te staan, noemt hij als voorbeelden daarvan:
„Er is verkiezing, maar ook verbond. Er is genade, maar ook verantwoordelijkheid. Het gedoopte kind des verbonds heeft in de belofte God tot zijn hemelse Vader..."
We moeten bekennen dat we niet meteen de strekking van al deze paradoxale gezegden konden vatten. Ze doen op zijn zachts gezegd enigszins verwarrend aan. Wij weten wel dat veel zaken van Gods Koninkrijk ons verstand ver te boven gaan, maar wij menen dat zulks niet betekent dat er omtrent de fundamentele leerstukken als zodanig inconsequentie en daardoor twijfels moeten bestaan. De apostel Paulus vermaant Titus om de gezonde leer voor te staan en Brakel noemde zijn boek over de leer der zaligheid niet ten onrechte "De Redelijke Godsdienst". Hoeveel arbeid hebben onze rechtzinnige vaderen niet verricht om de leerstellige waarheden zo zuiver belijnd mogelijk ten bate van de kerk op schrift te stellen. Denk slechts aan onze nooit genoeg te waarderen Belijdenisgeschriften.
Ds. Hoek noemt een aantal woorden, welke hij als schijnbare tegenstrijdigheden ziet, zoals: verkiezing en verbond, en: genade en verantwoordelijkheid. Raadplegen we echter ons eenvoudig en praktisch leerboekje van de Heidelberger godgeleerden dan valt het aanstonds op dat zij zeer resoluut zijn in hun opvattingen hieromtrent. Wanneer er b.v. in Zondag 3 gevraagd wordt:
Zyn wy dan alzo verdorven dat wy ganselyk onbekwaam zyn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? is het antwoord kort en bondig: Ja wy: tenzy dan dat wy door den Geest Gods wedergeboren worden (vr. en antw. 8). Hier wordt dus de verdorvenheid en onbekwaamheid ten goede van ieder mens als absolute waarheid vastgesteld en slechts één weg ter genezing daarvan aangewezen. Die weg ligt echter buiten 's mensen toedoen, aan de zijde Gods. Zij leren:
Wy moeten wederom geboren worden door Gods Geest. De verlossing is dus een eenzijdig Godswerk. Deze waarheid is niet tegenstrijdig met 's mensen verantwoordelijkheid, want die wortelt feitelijk in de schepping, zoals de onderwijzer in vraag 6 (eveneens ronduit) leert, als hij daar zegt dat
onze verdorven aard komt uit de val en ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en Eva, in het Paradijs, (...) zodat wy allen in zonde ontvangen en geboren worden. In onze catechismus komen de zaken der. woorden die ds. Hoek als tegenstrijdig tegenover elkaar plaatst in heel andere verhouding te staan.
Ds. Hoek schrijft: Er is verkiezing en er is verbond, terwijl hij verzwijgt welk verbond hij bedoelt. Uit het verband blijkt echter dat hij het genadeverbond op het oog heeft. Wanneer hij dus verkiezing en genadeverbond tegenover elkaar plaatst laat hij daarmee uitkomen dat zijn opvatting is dat het genadeverbond breder is en meer mensen omvat dan de verkiezing. Beide leerstukken worden dan inderdaad betrekkelijk en inconsequent. Dan is de verkiezing geen volle werkelijkheid en het verbond heeft ook een halfslachtig karakter. De catechismus plaatst echter - wat de zaken betreft - verkiezing tegenover verwerping, en werkverbond tegenover genadeverbond. Als we de leer van deze godgeleerden handhaven is er geen sprake van dat wij „kruiselings gaan denken", want er ontstaat in de gang van hun uiteenzetting als vanzelf overeenstemming. De onderwijzer trekt rechte lijnen zoals we boven aan de hand van Zondag 3 en 4 al aantoonden: De verdoemenis in Adam wegens verbreking van het werkverbond en de behoudenis in Christus door waarachtige wedergeboorte; de verdorvenheid krachtens de ongehoorzaamheid van onze eerste ouders Adam en Eva raakt alle mensen, terwijl de vernieuwing door wedergeboorte de uitverkorenen ten deel valt. De verkiezing en de wedergeboorte moeten immers uit de aard der zaak geheel in overeenstemming met het wezen van het genadeverbond; zij zijn een uitvloeisel van het soeverein welbehagen Gods van eeuwigheid tot Zijn volk, want noch tot zijn verkiezing, noch tot zijn wedergeboorte kan niemand meewerken. Onder de uiterlijke bediening van het genadeverbond levende is het de weg dat ieder zich naarstig en getrouw zet onder de middelen der genade, maar de Heere is vrij of Hij ze zaligmakend door Zijn Geest aan het hart beliefd te heiligen.
Dat het gedoopte kind des verbonds de belofte heeft - zoals ds. Hoek beweert - is dan ook slechts in zoverre waar, wanneer daarbij gesteld wordt dat dit voorrecht alleen de uitverkoren kinderen geldt, dus dezelfde die wezenlijk begrepen zijn in Christus en door Hem het genadeverbond. Comrie is hierin zeer positief als hij in zijn catechismusverklaring van Zondag 3 uiteenzet dat de doop niet het onderwerpelijk geloof der ouders, noch het geloof van de kinderen die gedoopt worden verzegelt, maar alleen Gods belofte, dat gelijk allen, die tot Adam behoren (dat zijn dus alle mensen) in hem verdoemd zijn, ook allen die tot Christus, de tweede Adam behoren (dat zijn de uitverkorenen) wederom door Hem zullen d zalig worden. Hier vinden we dus de juiste onderscheiding tussen werkverbond en genadeverbond, tussen schuld en genade, tussen de eerste Adam en Christus, de Tweede Adam, tussen natuur en genade enz. Helaas missen we deze onderscheidingen in de uiteenzetting van ds. Hoek. We vinden er integendeel in een vermenging van het één met het ander, zodat elke waarheid van haar scherpte wordt ontdaan. Zodoende blijven er in feite halve waarheden over. En halve waarheden zijn misleidend.
H.
Bron: De Wachter Sions 1 september 1970
Antwoord per brief
Geachte heer W.C.P. te G.,
U hebt mij gevraagd om eens te schrijven over het gebruik van de formuliergebeden bij het gebruik van de maaltijden. In het bijzonder is uw vraag gericht op het gebruik van het "Onze Vader". Is het geoorloofd als onbekeerd mens om het "Onze Vader" te bidden? Daar komt uw vraag in het bijzonder op neer.
Laat ik beginnen met erop te wijzen dat het een man en vader betaamt om in zijn huis bij het gebruik der maaltijden hardop voor te gaan in het gebed. Hij dient wat dat betreft, zoals wel opgemerkt is, priester in zijn gezin te zijn. Als het huwelijk met kinderen gezegend mag zijn, dan kan het toch tot meerdere stichting zijn voor het gezin als de vader hardop voorgaat in het gebed dan dat het gebed maar in stilte door allen voor zichzelf gedaan wordt. Ik kan het niet anders zien dan dat dit toch ook tot de huwelijksplichten behoort, dat de vader het gebed hardop ten aanhore van al de huisgenoten uitspreekt. Bij een huwelijksbevestiging in de kerk heb ik dit de bruidegom ook wel voorgehouden.
Maar nu gaat het in uw vraag in het bijzonder over het gebruik van het "Onze Vader". U schrijft mij dat de oude schrijvers het gebruik van dat gebed hebben voorbehouden aan degenen die in waarheid bekeerd zijn. In mijn Catechismusverklaring, die mogelijk u ook niet onbekend zal zijn, heb ik bij de behandeling van Zondag 46 over het gebruik van dit gebed, dat toch wel het allervolmaaktste gebed te noemen is, ook het een en ander geschreven. In de toepassing heb ik de vraag gesteld: "Toe, zeg het eens, gij onbekeerde 'Onze Vader'-bidder, welke betekenis deze aanspraak al voor u gekregen heeft. Ge raffelt dit gebed wellicht maar af als een formuliertje voor elke maaltijd, maar ge beseft niet wat ge bidt". In het begin van de preek heb ik geschreven: "Het gebed des Heeren is dus een gebed voor Gods volk. Wil dat zeggen dat een ander dat gebed niet mag bidden? Och, we zouden ook kunnen vragen of een onbekeerd mens wel een ander gebed mag bidden. En mag hij ook wel een psalmvers zingen? Ge voelt wel, dat het niet ongeoorloofd is om de woorden te gebruiken, maar om in waarheid te bidden en te zingen, zal het bij de woorden niet moeten blijven. We zullen dan de zaken van de woorden moeten leren verstaan. In de Catechismus worden we er bij bepaald wat de woorden in het gebed des Heeren een kind van God te zeggen hebben”.
Ik heb dus geschreven dat men in de kerk toch ook de psalmen zingt. En dan denk ik ook in het bijzonder aan die psalmen waarin God als Vader wordt aangesproken. Maar ik houd me ook aan de uitspraken van de oude schrijvers, die het ons allen duidelijk doen weten dat het "Onze Vader" een gebed voor de ware gelovigen is. Ik zou willen beginnen met te wijzen op de verklaring die Brakel in zijn "Redelijke Godsdienst" geeft van het gebed en van de aanspraak in het gebed des Heeren. Duidelijk zegt hij dat het woord Vader ziet op de genadige aanneming, wedergeboorte, ondertrouw en vereniging met de Heere Jezus, de Zoon van God door het geloof. En dan zegt hij: "Zo worden dan door het woord onze niet verstaan alle mensen, maar alleen de wedergeborenen, gelovige kinderen Gods. Een onbekeerde is geen kind van God, zo kan hij dan ook God niet aanspreken met de naam van Vader; en of hij wel een schepsel van God is, en God zijn Vader is door schepping, zo kan dat woord van Vader in dat opzicht geen troost geven noch vrijmoedigheid om tot God te naderen, dewijl de zonde hem van God en Zijn gunst ten enenmale heeft afgescheiden, en hem gebracht onder de toorn Gods, zodat God hem is een verterend vuur, en tot verschrikking”.
Brakel wijst er dus wel duidelijk op, dat het recht gebruik van dit gebed alleen aan het ware geloof verbonden is. Dat doen met hem alle goede oude schrijvers. Daar ik van u weet dat de oude geschriften u niet onbekend zijn, behoef ik verder niet te citeren wat door Van der Kemp in zijn Catechismusverklaring hierover gezegd wordt. En ook in de verklaring van Justus Vermeer kan men hetzelfde vinden. Ook willen we met het noemen van namen van oude schrijvers ook zeker Smytegelt niet vergeten. Al deze schrijvers hebben de inhoud van het gebed des Heeren verklaard als van een grote en dierbare betekenis voor Gods volk. En ze hebben de inhoud van dat gebed niet anders kunnen verklaren. Christus heeft Zijn discipelen dit gebed geleerd. En in de Catechismus als een troostboek voor de ware Christen, worden de drie stukken behandeld die tot de ware en enige troost onzer ziel gekend moeten worden. En zo is in geheel de Catechismus de ware gelovige aan het woord, als de apostolische geloofsbelijdenis behandeld wordt en als ook de wet en het gebed des Heeren ter sprake komen.
En als ik nu ook zo-even Smytegelt heb genoemd, wil ik even woordelijk neerschrijven wat we in zijn verklaring van de aanspraak in het gebed des Heeren kunnen lezen. Hij zegt dan: "Hoewel een ieder met dit gebed God zijn Vader noemt, nochtans is het zeker dat God niet aller Vader is. Van het Israël, dat naar het vlees is, zegt Mozes: Het zijn Zijn kinderen niet, de schandvlek is hunner. Het is een verkeerd en verdraaid geslacht. De Joden, door de Zoon niet vrijgemaakt, hoewel ze anders Gods volk waren, worden gezegd uit de Vader de duivel te zijn. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn, noch omdat ze Abrahams zaad zijn, zijn ze allen kinderen”.
Dit is duidelijke taal. Toch spreekt Sm5rtegelt over het gebruik van dit gebed door onbekeerden. Er was dus oudtestamentisch een uitwendig of natuurlijk zaad van Abraham. Israël was de kerk des Heeren. Het geestelijk Israël was het door God ter zaligheid verkoren volk. Maar dat volk had de Heere onder het uitwendig zaad van Abraham. Dus gans Israël was de openbaring van Gods Kerk. En zo is het nu nieuwtestamentisch ook nog, al is het dat de Heere nu Zijn Kerk onder Jood en heiden tot openbaring heeft willen brengen.
Waaraan kunnen we nu weten waar de ware Kerk des Heeren zich openbaart? Aan de zuivere bediening van Gods Woord en de rechte bediening der sacramenten en de handhaving van de kerkelijke tucht. Nu is de Kerk des Heeren in ons vaderland in diep verval geraakt. Toch heeft de Heere, ook al is het veelal buiten de vaderlandse kerk. Zijn Kerk zich nog in ons land doen openbaren. Er zijn onkerkelijke mensen gekomen. Mensen die liever in gezelschap samen kwamen om met elkaar de oude geschriften te lezen dan het in een kerkgenootschap buiten de vaderlandse kerk te zoeken, daar de breuk van Gods Kerk ze zeer ter harte ging. Onder deze mensen heb ik er ook wel van Gods echte volk gekend waar ik me wat het innerlijke zielenleven betreft aan verbonden wist. Ook kwamen zulke mensen ons wel beluisteren en lazen ons schrijven en betuigden daar hun volle instemming mee.
Er zijn echter ook wel andere onkerkelijke mensen gekomen, die er zeer vreemde gevoelens op na zijn gaan houden. We kunnen daarin zien waar men toe komt als men niet in de middellijke weg van ambtelijk onderwijs het zelf wel denkt gevonden te hebben wat Gods Woord ons aangaande de leer en het geestelijk leven te zeggen heeft.
Ik hoop me te wachten voor een ijdel geroep van: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze! Maar anderzijds is toch een zuiver kerkelijk begrip ons nodig. En dan hebben we ons te houden aan wat onze Nederlandse Geloofsbelijdenis ons zegt in artikel 28, als dat artikel ons voorhoudt dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelf te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn, zichzelf daarbij te voegen en daarmede te verenigen.
U zult wel begrijpen dat ik nu bezig ben om een andere vraag van u te beantwoorden. Het kan zijn dat men op een plaats woont waar men niet ter kerk kan gaan, omdat de zuivere leer daar plaatselijk niet wordt verkondigd. Maar dan dient men toch wel zich aan te sluiten bij een naastbijzijnde gemeente waar wel de zuivere leer verkondigd wordt. Dan kunnen de kinderen als lidmaten der gemeente worden gedoopt. Als u op uzelf blijft staan, dan kan het zijn dat uw kinderen op volwassen leeftijd zich toch bij een kerk willen aansluiten, maar dan volwassen moeten worden gedoopt. Dan worden ze dus niet als lidmaten der gemeente gedoopt, evenals de kleine kinderen, maar ook al zijn ze kinderen van gelovige ouders, ondergaan ze dan de volwassendoop op een zelfde wijze als de heidenen en als zij die van Gods Woord vervreemd zijn.
Ik hoop dat u uit deze toelichting zult inzien dat het niet goed is om als u nog onder de zuivere leer van Gods Woord, al is het ook onder leesdienst kunt opgaan, om dan toch maar thuis zelf een predicatie te lezen. En dat terwijl er dan in een plaatselijke gemeente zonder leraar, ook als gevolg van het verval der kerk, toch nog dezelfde preken gelezen worden als die u thuis leest. Maar dan worden toch verder daar ook de Goddelijke instellingen onderhouden en zijn daartoe ook nog de kerkelijke ambten aanwezig, die voor een ordelijk kerkelijk leven niet gemist kunnen worden. De grondslag voor de kerkelijke orde vinden we in 1 Kor. 14 : 40: "Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden”.
En nu kom ik ter toepassing op de eerste vraag nog even terug op het gebruik van het gebed des Heeren. U schijnt zelf wel met aandacht gelezen te hebben hoe de inhoud van dat gebed door de oude schrijvers wordt verklaard. Ook de betekenis van de aanspraak "Onze Vader". Ik zou nu de gelegenheid nog willen waarnemen om er al de lezers toe op te wekken om maar veel en met aandacht te lezen wat door onze goede oude schrijvers hierover is geschreven. Het mocht nog eens een vruchtbare uitwerking hebben voor de ziel, als de verklaring van dat gebed des Heeren door die hoog verlichte schrijvers ons doet weten hoe leerzaam en vertroostend de inhoud van dat allervolmaaktste gebed voor Gods volk mag zijn. Ik kan daar nu niet verder op ingaan. De discipelen hebben gevraagd: "Heere, leer ons bidden". Dat dit toch ook een ernstige vraag der ziel mocht worden voor ons als we nog in onze natuurstaat daarheen leven. We kunnen het gebed des Heeren wel gebruiken als formulier voor het gebruik der maaltijd, maar het komt voor een ieder op de zaken van de woorden aan. De Heere geve ons zo op een rechte wijze het "Onze Vader" te mogen bidden.
Ik besluit nu met hartelijke groeten in de toewensing van die genade voor u en al de lezers.
Bron: De Wachter Sions 22 juni 2000
Het zou nog uit te breiden zijn, maar laar het vooreerst hierbij. Ik zou denken: Stof om goed na te denken.
En zeker ook ter bezinning in onze zeer verwarrende tijd. Al weet ik dat er zullen zijn die het bij voorbaat niet
zullen lezen of ook bij voorbaat al een kritische houding aan zullen nemen.