Zonderling schreef: De officiële lezing is welbekend.
Ds. Kok zou de beloften van het Genadeverbond hebben vereenzelvigd met het aanbod van genade.
De werkelijkheid was dat de meerderheid van predikanten niet wilde horen dat er beloften waren voor niet-uitverkorenen. Dit ondanks b.v. de Heidelbergse Catechismus die leert dat de beloften van het Genadeverbond - vergeving van zonden en de belofte van de Heilige Geest - ook aan de kinderen der gemeente worden toegezegd. (Zie het antwoord over de kinderdoop.)
Misschien is het echter beter hierover in een ander topic verder te gaan om de GGem'ers niet verder voor het hoofd te stoten.
M.vr.gr.
Zonderling
Zal ik dit keer hap zeggen.
Geachte Zonderling, zo houden wij vol dat er inderdaad beloften zijn voor de kinderen der gemeente (maar lees kinderen der gelovigen). Zoals we in de Schrift lezen,d at de belofte is aan ons en aan onze kinderen. Zoals je terecht stelt wordt dat ook in de Heidelberger geleerd, alsook ons doopformulier.
Alleen zijn de beloften niet hoofd voor hoofd, omdat de uitverkiezing bepaald wie in het verbond Gods besloten zijn.
Kun je Hier meer daarover lezen, in "Gelovigen en Hun Zaad"Naar de duidelijke leer der Schrift kan er dus geen twijfel aan bestaan, of God richt ook in de nieuwe bedeling Zijn verbond op in de lijn der opeenvolgende geslachten. Met u en uw zaad na u! Dat is en blijft de regel ook voor ons.
Welnu, hier ligt ook de Schriftuurlijke grondslag voor de doop der kleine kinderen. De grond hiervoor kan en mag niet gezocht worden in de veronderstelling, dat die kleine kinderen wedergeboren zijn. Want in de eerste plaats kan op een veronderstelling ook nooit iets dan een veronderstelling rusten. En voor de kinderdoop moeten we zeker een vastere grond hebben dan een veronderstelling. Bovendien weten we met zekerheid, dat alle vleselijke kinderen niet wedergeboren zijn of worden, terwijl toch al de kinderen der gelovigen moeten worden gedoopt. Ook kan de grond voor de kinderdoop niet liggen in een belofte als wezen des verbonds. Dan wordt de vastigheid des verbonds verlegt uit God, die Zijn verbond opricht, in de mens, die het verbond straks inwilligt, in zijn vrije wil. Ook rust het recht en de plicht van de kinderdoop niet in het geloof der ouders, schoon deze zekerlijk hun geloof moeten belijden zullen ze hun kinderen ten doop kunnen heffen. Maar de vaste grond voor de doop der kleine kinderen der gemeente ligt eniglijk en alleen hierin, dat God Zijn verbond laat lopen in de lijn der opeenvolgende geslachten. De doop is teken en zegel van Gods verbond, veld- en merkteken dergenen, die in Christus Jezus zijn, die van Gods partij zijn in deze wereld. En waar God Zijn verbond opricht met de gelovigen en hun zaad in hun geslachten, daar volgt, dat ook die geslachten der gelovigen het teken van Gods verbond moeten ontvangen.
Zo was het in de oude bedeling met de besnijdenis. Gods volk, zoals dat uitwendig in de wereld bestond, de geslachten van Abraham, moest het teken der besnijdenis ontvangen. Wie weigerde dat teken te dragen, verbrak en ontheiligde Gods verbond. In de nieuwe bedeling is dat teken vervangen door de Heilige Doop, overeenkomstig het eigenaardig karakter van die bedeling. Er kan toch, in het licht der Schrift geen kwestie over bestaan, dat de doop wel terdege in de plaats der besnijdenis gekomen is. In de eerste plaats is ook dit eenvoudig een historisch feit. In de oude bedeling is de besnijdenis het teken, dat Gods volk draagt. Als Christus komt, die het Hoofd is van Zijn ene volk, beide van de oude en van de nieuwe dag, dan draagt Hij beide, het teken der besnijdenis en het teken des doops. In Hem zijn oude en nieuwe dag één en door Hem gaat de oude dag in de nieuwe, de besnijdenis in de doop over. Als de Heiland straks ten hemel gevaren is en Zijn Geest heeft uitgestort op alle vlees, dan worstelen, in kringen, waarin de besnijdenis altijd het teken des verbonds geweest was, besnijdenis en doop een tijdlang met elkander. De besnijdenis kan aanstonds niet begrijpen, dat ze haar tijd heeft uitgediend en dat ze thans opzij zal worden gedrongen door de doop. Doch in de worsteling heeft de laatste de overhand en de eerste verdwijnt. Het is een historisch feit, dat de besnijdenis is vervangen door de doop. Doch zo staat het ook letterlijk in de Heilige Schrift. Niet alleen, dat de apostel altijd waarschuwt, dat nu de doop gekomen is, de besnijdenis geen nut meer heeft, maar ook schrijft hij letterlijk aan de gemeente te Kolosse, Kol. 2:11-12:
In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uitrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; zijnde met Hem begraven in de doop, in welke gij ook met Hem opgewekt zijt, door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.
Het is duidelijk, dat de apostel hier leert, dat de doop in de nieuwe bedeling teken is van hetzelfde als waarvan de besnijdenis teken was in de oude bedeling, zodat hij aan de gemeente kan schrijven: "Gij zijt besneden ... zijnde met Christus begraven in de doop."
Zo komen we dan tot deze slotsom, naar de duidelijke openbaring van Gods Woord:
1. God richt heel de geschiedenis door, beide in de oude en in de nieuwe bedeling Zijn verbond op in de lijn der opeenvolgende geslachten. De gelovigen gaan met hun zaad Gods verbond in.
2. God wil, dat de geslachten des verbonds het teken van dat verbond ontvangen.
3. Voor het teken der besnijdenis is in de nieuwe bedeling het teken des doops in de plaats gekomen.
4. De geslachten der gelovigen, en daarom ook de kleine kinderen behoren het teken des doops te ontvangen en te dragen in het midden der wereld.
Alleen als we dit alles hebben gezien, krijgt ook betekenis, wat we in de Schrift lezen aangaande het dopen van hele huisgezinnen. Op zichzelf genomen, los van de grote grondlijn der Heilige Schrift, hebben zulke bewijzen weinig kracht. Zeer gemakkelijk immers werpt de tegenstander van kinderdoop u tegen, dat ge nog moet bewijzen, dat er in zulke huisgezinnen ook kleine kinderen waren. Maar gans anders wordt het met zulke Schriftuurplaatsen, als ge eerst verstaat, dat de Heere God altijd Zijn verbond opricht in de lijn der opeenvolgende geslachten. Dan immers vindt ge in dit laatste de grond en de verklaring voor het feit, dat reeds in de tijd der apostelen hele huisgezinnen werden opgenomen in de lijn van Gods verbond op aarde. En dan krijgt ook betekenis, wat ge in de Schrift leest van de kinderen der gemeente, hoe de Heiland hen zegent, hoe de apostelen hen heilig verklaren, en altijd aan de gemeente schrijven op een wijze, die aantoont, dat ze de kinderen der gelovigen bij de gemeente als inbegrepen beschouwen. En dan zegt ge niet meer, dat de kleine kinderen der gelovigen wel mogen gedoopt worden, maar beschouwt ge de kinderdoop als een heilige plicht van het volk des verbonds.