Er staat het volgende:
De koning zal iets niet doen.Op 16 juli 1873 heeft vrouw Van Schuppen een brief geschreven, „De oordelen Gods over Nederland". Daarin schrijft zij de volgende opmerkelijke woorden:
„Daarna kreeg ik met onze Koning te doen (dat was toen dus nog Koning Willem III), of de Heere onze Koning daartoe nog gebruiken wilde, dewijl er voor Hem toch niets te wonderlijk is. Maar na vele verzuchtingen toonde mij de Heere, dat de Koning het niet zou zijn die Hij daartoe verkoren had, want de Koning werd voor mijn aangezicht afgesneden als regerend vorst en ook niemand van zijn huis. Maar ik heb over ons land zien komen een republikeinse regering in de vreze Gods en alzo de Kerk geheel vrij gezien van de staat. Kerkelijke regering en politieke regering onderscheiden lichamen, maar de politieke regering de voedster van des Heeren Kerk. Dan zal de sabbat weer geheiligd worden, de spoortreinen op zondag zullen niet meer rijden. Dan zal de Heere verheerlijkt worden door het recht. Maar wat zal er al niet voorafgaan voor het zover is, dat ieder met zijn eigen schuld vlak moge neervallen voor de Heere".
"Want de koning zal binnenkort worden afgesneden als regerend vorst"
"en ook niemand van zijn huis" Dat is een taalfout, maar bedoeld is volgens mij dat ook niemand van zijn huis het bedoelde iets zal doen.
Dan volgt een tegenstelling. Mevrouw heeft over het land een republiek zien komen.
Inderdaad kun je bij nader inzien de tekst zo lezen dat ook niemand van zijn huis zal zorgen voor een opwekking, maar dat dat pas komt als er een republiekeinse staatsvorm is gekomen.