Anker schreef:
Ik heb even twee citaten uit hoofdstuk 33 achter elkaar gezet. Begrijp ik uit jouw woorden nu goed dat Brakel bedoelt dat de droefheid naar God en de ware blijdschap over de verlossing gelijktijdig plaatsvinden? Wat wel zo is, en dat bedoelt Brakel dat er tijden van droefheid, verlating, ongeloof kunnen zijn en tijden van blijdschap. Dat kan elkaar afwisselen. Maar in de weg van de wedergeboorte volgt de blijdschap over de verlossing op de droefheid die leidt tot "enige bevrediging der consiëntie in Christus"
Zij wensen als een kind te treuren en te vertrouwen op genade, en niet als een slaaf. Zij willen, zij kunnen niet eerder ophouden van treuren, totdat ze enige hoop van verzoening met God, en enige bevrediging der consciëntie in Christus gewaar zijn geworden.
De ware blijdschap verbindt de ziel nader aan God in de liefde. Toen David in vrolijkheid zeide: De Heere is mijn Steenrots, en mijn Burcht, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op welke ik betrouw. Toen zeide hij: Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte! Psalm 13:2, 3. Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem en mijn smekingen, Psalm 116: 1.
Hier staat toch niet dat dit een chronologische orde in de wedergeboorte is? Hier staan gewoon de verschillende aspecten die iemand die waarlijk gelooft, waarlijk Christus kent, bezit.