Ander schreef:memento schreef:Ander, je hebt nog geen echt antwoord gegeven op mijn vraag:
Maar waarop baseer je, dat beloften die betrekking hebben op de eeuwige zaligheid, alleen aan de uitverkorenen aangeboden kunnen worden? Dat is toch een dogmatische vooronderstelling?
Ik vraag ook bewust erbij: Of bedoel je te zeggen, dat er geen onderscheid is tussen de geopenbaarde en verborgen wil van God?
Je hele redenering zoals ik die hier tegenkom is namelijk: Alleen de uitverkorenen worden zalig, dus kunnen de beloften alleen aan hen aangeboden worden. Anders is God een leugenaar, en dat kan niet. Maar als je een onderscheid maakt tussen Gods geopenbaarde en Gods verborgen wil, is dat helemaal niet zo. Het voorbeeld van Jona geeft aan dat deze redenering niet opgaat: God zegt daar zonder voorwaarde: Ik keer de stad om (Zijn geopenbaarde wil). Toch gebeurd het niet. Als je dus het onderscheid tussen Gods verborgen en Gods geopenbaarde wil hanteert, gaat je stelling: "Alleen uitverkorenen worden zalig, dus kan de onvoorwaardelijke belofte alleen aan hen aangeboden worden" niet op.
Gods geopenbaarde wil is toch dat Hij Zich een gemeente tot het eeuwige leven verkoren heeft. Dat weten we toch. Wie dat zijn, dat weten we niet. Dus wanneer God een belofte van eeuwig leven doet, zie mijn citaat uit het boekje van de Erskines/Fisher, dan is dat gericht aan de uitverkorenen.
De Marrow Men (zoals Erskine) gingen een andere lijn op dit punt dan Calvijn en de vroege Puriteinen. Zie hiervoor de heldere inleiding door drs. Rouwendal, in het voorwoord op het boek
Aller aanneming waardig van Andrew Fuller.
Ik stel: Zoals God het hele volk Israël aanspreekt met Zijn onvoorwaardelijke beloften (zonder dat dit betekende dat allen de vervulling van die onvoorwaardelijke belofte ontvingen), zo dient dat nu nog steeds te geschieden tegen de hele gemeente. Als een belofte onvoorwaardelijk is, moet deze onvoorwaardelijk aan allen gepredikt worden. Als de belofte voorwaardelijk is, moet deze voorwaardelijk aan allen gepredikt worden.
Fjodor schreef:memento schreef:
Ander, je hebt nog geen echt antwoord gegeven op mijn vraag:
Maar waarop baseer je, dat beloften die betrekking hebben op de eeuwige zaligheid, alleen aan de uitverkorenen aangeboden kunnen worden? Dat is toch een dogmatische vooronderstelling?
Ik vraag ook bewust erbij: Of bedoel je te zeggen, dat er geen onderscheid is tussen de geopenbaarde en verborgen wil van God?
Je hele redenering zoals ik die hier tegenkom is namelijk: Alleen de uitverkorenen worden zalig, dus kunnen de beloften alleen aan hen aangeboden worden. Anders is God een leugenaar, en dat kan niet. Maar als je een onderscheid maakt tussen Gods geopenbaarde en Gods verborgen wil, is dat helemaal niet zo. Het voorbeeld van Jona geeft aan dat deze redenering niet opgaat: God zegt daar zonder voorwaarde: Ik keer de stad om (Zijn geopenbaarde wil). Toch gebeurd het niet. Als je dus het onderscheid tussen Gods verborgen en Gods geopenbaarde wil hanteert, gaat je stelling: "Alleen uitverkorenen worden zalig, dus kan de onvoorwaardelijke belofte alleen aan hen aangeboden worden" niet op.
Afgewezen heeft daar een goed voorbeeld van gegeven. Jesaja 54 en Johannes 6 spreken over de onvoorwaardelijke belofte dat al Israëls kinderen van God geleerd zullen zijn.
Dat is niet persé een redenering, dat is de schrift naspreken.
Toch is dat niét de Schrift naspreken. Want het volk Israël heeft deze beloften voor zeer lange tijd onvoorwaardelijk gepredikt gekregen. Jesaja heeft van de Geest opdracht gekregen deze woorden zo onvoorwaardelijk te schrijven. Blijkbaar heeft God de onvoorwaardelijke prediking van die belofte aan het hele volk Israël gewild.
Het is zeker waar, dat deze belofte - hoewel aan allen toegezegd - slechts in de uitverkoren tot vervulling komt. Dat is met alle beloften zo.
Laten we Joh. 6 er eens bij nemen:
44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
45 Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij.
Wat zegt Jezus hier? Hij zegt hier: Het is nodig om van God geleerd te zijn, anders kan niemand tot Mij komen. En: iedereen die van God geleerd is, komt ook daadwerkelijk tot Mij.
Dat is toch prachtig: God wijst hier op de noodzaak van Zijn werk in het hart. Daartoe zijn ook de onvoorwaardelijke beloften gegeven, om te laten zien dat zalig worden enkel en alleen Gods werk is. Opdat wij het slechts van Hem zouden verwachten.
Kortom, m.i. laat Joh. 6 alleen zien, dat de vervulling van de belofte van Jes. 54:13 enkel plaats vind ik de uitverkorene. Dat beaam ik ook van harte. Wat ik niet beaam, is dat ze om die reden ook alleen maar aangeboden mogen worden aan de uitverkorenen. Want die belofte wordt in Jes. 54:13 aan allen verkondigd. Blijkbaar strijdt dat niet met het feit, dat ze slechts in de uitverkorenen vervuld worden.