Darwins uitdagende idee
Dit jaar is het 150 jaar geleden dat Darwin zijn evolutietheorie publiceerde. Wat moeten christenen met dit evolutionaire jubeljaar? Stilletjes in een hoekje wachten tot het overdrijft? In de aanval gaan tegen de ‘verderfelijke’ evolutieleer? Volgens bioloog René Fransen is het verstandiger om te concluderen dat Darwin ons een heldere kijk op Gods schepping geeft.
Door René Fransen
Darwins uitdagende idee
Het is vermoedelijk een apocrief verhaal. Rond de publicatie van Het ontstaan van soorten van Charles Darwin in 1859 hoorde een hooggeplaatste dame over het idee dat de mens van apen af zou stammen. Ze zou toen verzucht hebben: ,,Laten we hopen dat dit niet waar is. En als het waar is, laten we hopen dat het niet algemeen bekend wordt.’’ Die houding zien we ook terug in veel behoudende kerkgenootschappen. De evolutietheorie wordt verafschuwd, bestreden of genegeerd. Want, zo is de gedachte, als de theorie van Darwin waar is, klopt de Bijbel niet.
Is deze defensieve houding terecht? Er zijn een aantal manieren om deze vraag te onderzoeken. Allereerst: is de evolutietheorie waar? De tweede vraag die gesteld moet worden: áls Darwin gelijk had, ondergraaft dat inderdaad het christelijk geloof?
Boek van de natuur
We beginnen bij vraag één, want de tweede vraag hoeven we pas te beantwoorden als de evolutietheorie klopt. Wijzen de feiten die wij in de natuur zien inderdaad op een evolutionaire ontwikkeling van het leven op aarde, of niet? Een opmerking vooraf: deze vraag mag gesteld worden, want de christelijke traditie gaat er al heel lang van uit dat het bestuderen van de schepping, het ‘boek van de natuur’, echte kennis op kan leveren. Juist dit besef was één van de drijvende krachten achter de opkomst van de natuurwetenschap in West-Europa. Christenwetenschappers onderzochten de wereld, in de overtuiging dat het ‘boek van de natuur’ nooit in tegenspraak kon zijn met dat andere boek, de Bijbel.
Het centrale idee van de evolutietheorie is, dat er in groepen organismen altijd variatie bestaat. In een groep vinken kun je bijvoorbeeld dieren met een grote snavel en een kleine snavel hebben. Als er alleen harde noten beschikbaar zijn, hebben de dieren met een grote snavel een voordeel. Ze kunnen de noten beter kraken, krijgen meer te eten en zijn beter in staat jongen groot te brengen. Die jongen dragen de erfelijke eigenschappen van hun ouders (waaronder de grotere snavel). En dus komen er meer vinken met een grote snavel. Dit gegeven is niet echt controversieel: het is in de natuur waargenomen.
Maar Darwin ging verder. De selectie van dit soort voordelige eigenschappen zou, op den duur, tot nieuwe soorten kunnen leiden. Veel kleine veranderingen geven samen een grote verandering. En zo zou een mens kunnen ontstaan uit een aapachtige voorouder.
Oerolifant
150 jaar nadat dit idee door Darwin werd geopperd, is er inmiddels aardig wat bewijs voor deze aanname verzameld. Allereerst zijn er in de bodem fossielen te vinden, versteende resten van planten en dieren die ooit hebben geleefd. Die fossielen liggen niet zomaar kriskras door elkaar. In de bodem zijn door geologen een groot aantal aardlagen ontdekt, die staan voor verschillende perioden in de geschiedenis van de aarde. De oudste aardlagen bevatten geen fossielen. Dan verschijnen er piepkleine fossielen van eencelligen, later zijn er eenvoudige meercellige organismen te zien, nog later verschijnen er complexere planten en dieren.
De meeste fossielen zijn van soorten die nu niet meer bestaan. Soms zijn het varianten op dieren die er nog wel zijn. Er zijn bijvoorbeeld fossielen van ruim 130 verschillende soorten olifanten gevonden. Olifanten zijn herkenbaar aan de structuur van hun schedel en botten. De oudste fossiele olifanten zijn klein en hebben geen of een heel kleine slurf. In jongere aardlagen zitten grotere olifanten, die meer lijken op de twee soorten die we nu nog kennen uit Afrika en Azië. Die moderne olifanten komen alleen in relatief recente aardlagen voor. Dit suggereert een ontwikkeling binnen de groep olifanten.
Maar hoewel de oudste olifanten door veel mensen niet als een olifant herkend zouden worden, kun je nog zeggen dat zo’n reeks niet bewijst dat nieuwe soorten via evolutie kunnen ontstaan. Een ‘oerolifant’ heeft zich gewoon in verschillende ondersoorten uitgesplitst, maar het blijft een olifant. Er is niets nieuws ontstaan.
Fossiel archief
Er zijn echter ook andere reeksen, die bijvoorbeeld de ontwikkeling van vissen naar amfibieën laten zien. Recent is in Canada een fossiel gevonden van een dier dat de naam Tiktaalik roseae heeft gekregen.
De Tiktaalik heeft kenmerken van vissen én reptielen. De voorvin bevat vingerbotjes, en een botsegment dat de kop aan de romp verbindt (en er bij vissen voor zorgt dat de kop niet onafhankelijk van de romp kan bewegen), is verschoven. Daardoor zit de kop van de Tiktaalik niet meer onwrikbaar op zijn romp. De Tiktaalik lijkt sterk op lobvinnige vissen zoals de Coelacanth, maar heeft ook kenmerken van een amfibie. Hier is het dus veel moeilijker om te beweren dat er niets nieuws is ontstaan.
De afgelopen jaren zijn er steeds meer van dit soort fossiele ‘tussenvormen’ opgedoken. Er zijn bijvoorbeeld ook steeds meer dinosaurusfossielen met vogelachtige kenmerken (zoals veren, of de typische botstructuur van vogels) ontdekt. Wat de fossielen laten zien, is dat er een ontwikkeling lijkt te zijn van eenvoudig naar meer complex leven. Het fossiele ‘archief’ in de aardlagen is geordend. Je vindt bijvoorbeeld geen moderne zoogdieren in diepe aardlagen.
Gewijzigde genen
Ieder levend wezen heeft DNA, de drager van erfelijke informatie. De laatste tien jaar is ons vermogen om deze erfelijke informatie te lezen enorm toegenomen. Het complete DNA van een groot aantal soorten planten en dieren is inmiddels bekend. Overeenkomsten, maar ook verschillen, vertellen ons veel over de verwantschap tussen soorten.
Een belangrijke vraag is hoe er nieuwe eigenschappen kunnen ontstaan. Er moeten dan stukken DNA met een nieuwe functie ontstaan. Biologen denken dat dit op verschillende manieren kan gebeuren. Stukken DNA die de informatie voor het maken van een eiwit bevatten, noemen we genen. Tijdens het kopiëren van het DNA bij de deling van cellen kan er iets fout gaan, waardoor een stuk DNA wordt verdubbeld. Als dit plaatsvindt in een geslachtscel, wordt de verdubbeling doorgegeven aan een nakomeling. Dit is iets dat regelmatig gebeurt. Wanneer zich in het verdubbelde stuk een gen bevindt, heeft de nakomeling een extra exemplaar van dat gen. Wanneer in dat extra gen mutaties (veranderingen, red.) ontstaan, hoeft dat geen gevolgen te hebben. Maar door opeenstapeling van mutaties kan het gen een andere functie krijgen.
Nieuwe eigenschappen kunnen ook ontstaan doordat stukken DNA door elkaar gehusseld raken. Een stuk van het ene gen komt dan in de plaats van een stuk van een ander gen, waardoor een nieuw, samengesteld gen ontstaat. En soms worden niet-functionele stukken DNA onderdeel van een gen. Dit gebeurde bijvoorbeeld met het gen voor een spijsverteringsenzym in vissen. Dit gen is geëvolueerd tot een antivrieseiwit, waardoor de vissen kunnen overleven in de koude oceaan rond de Zuidpool.
Mensapen
Wat verder nog opvalt als we DNA van verschillende soorten vergelijken, is dat overeenkomsten en verschillen goed overeenkomen met de voorspelde evolutionaire relaties. Mensen delen volgens de evolutietheorie een gezamenlijke voorouder met de chimpansee, onze naaste verwant. Een andere voorouder delen we met zowel de chimpansee als de gorilla. Maar er is ook een gezamenlijke voorouder van mens, orang-oetan, gorilla en chimpansee.
Deze relatie zien we terug in het DNA. Er zijn stukken DNA die we alleen delen met de chimpansee. Andere stukken delen we met chimpansee en gorilla. Weer andere met chimpansee, gorilla en orang-oetan. Maar het is niet zo dat we stukken alleen met de orang-oetan delen, of alleen met de gorilla.
Dit soort overeenkomsten vinden we overigens niet alleen in de genen, maar ook in stukken DNA die geen functie hebben. Een goed voorbeeld hiervan zijn stukken DNA die feitelijk ‘littekens’ vormen van een infectie met een virus, dat zich in het erfelijk materiaal van een voorouder heeft genesteld.
Zowel de bestudering van fossielen als van ons DNA levert ondersteuning op voor de gedachte dat het leven op aarde via evolutie is ontstaan. Het bewijs dat ik hier schets, is maar het topje van de ijsberg. Deze bewijzen worden in het algemeen afgewezen door christenen die van mening zijn dat evolutie niet heeft plaatsgevonden. Er zijn tal van internetsites en publicaties waarin zij de bewijzen voor evolutie proberen te ontkrachten. Dit heeft ook weer tal van internetsites en publicaties opgeleverd van mensen die de ontkrachting weer ontkrachten.
Het resultaat is dat het, zeker voor een leek, moeilijk is om door de bomen het bos nog te zien. Het is ondoenlijk om in een kort artikel deze situatie op te helderen. Persoonlijk ben ik door onderzoek van het bewijs voor en tegen evolutie tot de conclusie gekomen dat evolutie inderdaad heeft plaatsgevonden.
Zes dagen
Dat brengt ons bij de tweede vraag: ondergraaft de evolutietheorie het christelijk geloof? Een eerste antwoord is dat ik voluit christen ben, terwijl ik toch denk dat Darwin gelijk had. Daarin sta ik niet alleen, er zijn veel christenwetenschappers die deze mening hebben. Een recent voorbeeld is het boek De taal van God van de Amerikaanse geneticus Francis Collins. Ook in het nieuwe boek Geleerd en Gelovig (onder redactie van Cees Dekker) staan voorbeelden van christenwetenschappers die de evolutietheorie hebben geaccepteerd.
Dat christenen de evolutietheorie accepteren, is niet nieuw. Al in de tijd van Darwin schaarden veel theologen en christennatuurwetenschappers zich achter deze theorie. In de VS was bijvoorbeeld plantenkundige Asa Gray een van de belangrijkste voorvechters van Darwins werk. Gray had voor de publicatie van Het ontstaan van soorten uitgebreid met Darwin gecorrespondeerd over zijn theorie en er zelfs gegevens voor aangedragen. Gray was ook belijdend christen en hij meende dat God op de een of andere manier de evolutie stuurde.
Maar zegt de Bijbel dan niet dat de hemel en de aarde in zes dagen zijn geschapen? Dit is een cruciale vraag voor wie de Bijbel als Woord van God accepteert. Vaak wordt gesteld dat de eerste hoofdstukken van Genesis een historische beschrijving zijn van de schepping. Immers, Genesis is geen poëzie, zoals de Psalmen, en bovendien wordt er in het Nieuwe Testament regelmatig naar terugverwezen.
Daar is veel tegen in te brengen. Al in de eerste eeuwen van de kerk meende Augustinus dat de beschrijving in zes dagen wellicht didactische redenen had. Een groot deel van zijn leven meende hij dat de schepping in een ondeelbaar ogenblik had plaatsgevonden. Door de eeuwen heen is er veel gedacht en geschreven over Genesis. Los van de ontwikkelingen in de natuurwetenschap kwamen veel theologen – zoals in Nederland Abraham Kuyper, A. Noordtzij, Nic. Ridderbosch en recenter prof. dr. J. Douma – tot de conclusie dat de scheppingsverhalen in Genesis een kader vormden, waarin God de relatie tussen zichzelf en de schepping definieert. Genesis gaat over het waarom van de schepping, niet over het hoe. Als we evolutie als scheppingsmethode accepteren, doet dat niet af aan de boodschap van Genesis.
Grootheid van God
Maar wat schieten we er eigenlijk mee op? Is een schepping in zes dagen niet grootser dan een traag evolutieproces? Het is maar hoe je het bekijkt. De enorme uitgestrektheid van het universum is iets waarin we de grootheid van God mogen zien. Maar dat geldt ook voor de uitgestrektheid in tijd, van miljarden jaren.
De ontwikkeling van het leven, van primitief begin tot de complexe natuur die we nu om ons heen zien, is een groots proces. Natuurlijk, er zijn talloze soorten uitgestorven tijdens dat proces. Ze kwamen op, bloeiden en verdwenen, net als de leliën des velds. Nu nog kunnen wij genieten van reconstructies van het leven in vroeger tijden, zoals musea of filmmakers die gemaakt hebben. Het is erg menselijk om te denken dat de evolutionaire ontwikkeling van het leven traag en saai geweest moet zijn.
Was die ontwikkeling dan niet wreed? Dat is inderdaad een punt. Maar de wreedheid is – zeker waar het de niet-menselijke schepping betreft – betrekkelijk. Uitsterven is niet per se een bloederig proces: er sterven gewoon meer oude dieren dan er jongen geboren worden.
Wel brengt evolutie met zich mee dat er parasieten ontstaan, ziekten, schadelijke mutaties. Past dat binnen het plan van God? Een definitief antwoord daarop heb ik niet. Allereerst: leven zoals wij dat kennen, kan niet zonder pijn en dood. De processen die ons lichaam in stand houden, houden allemaal een risico in. Zelfs het eten van voedsel produceert schadelijke stoffen (zoals vrije zuurstofradicalen), die afgevangen moeten worden. Vergelijk het eens met de zwaartekracht: die is nodig om het leven mogelijk te maken, maar zorgt er ook voor dat we kunnen vallen en daarbij gewond raken of zelfs sterven. Natuurlijk kan God ons behoeden voor iedere val. Alleen, daarmee zou onze vrijheid enorm ingeperkt worden. Het is niet goed voor te stellen hoe God alle pijn zou kunnen voorkomen, zonder de mensen te reduceren tot marionetten.
Lijden
Ik wil er nog iets aan toevoegen – een opmerking die weliswaar geen enkele troost biedt aan mensen die nu lijden: zonder pijn en dood bestaat er ook geen compassie. De vraag is of de aarde inderdaad was bedoeld als een Paradijs. Zeker, in de hof, bij God, was het veilig. Maar in zijn boek Genesis schrijft prof. Douma hoe het daarbuiten wellicht minder veilig is geweest: ,,Er is geen reden ons de geschapen en nog niet gevallen wereld idyllisch voor te stellen. De eerste mensen leefden in een tuin, van waaruit zij hun taak moesten verrichten in een wereld die voor hen ook haar ruige kanten en beperkte mogelijkheden had.’’
De kwestie van het lijden is en blijft een probleem. Ik denk dat het lijden door evolutie allereerst minder groot is dan vaak wordt voorgesteld. Daarnaast lijken pijn en dood noodzakelijk voor het leven, vooral voor ons leven als schepselen met een eigen, vrije wil. We krijgen in de Bijbel wel de belofte dat er in het eeuwig leven geen pijn en moeite meer is, een van de aanwijzingen dat dit leven anders is dan onze huidige staat.
Mythe
Een schepping via evolutie kan groots zijn, ze kan vermoedelijk ook theologisch acceptabel zijn. Wat ik persoonlijk belangrijk vind, is dat christenen de wetenschap serieus gaan nemen. Te veel christenen geloven nog in de mythe dat geloof en wetenschap met elkaar in oorlog zijn, wat soms aanleiding geeft tot een mijding van die wetenschap. Natuurlijk, er zijn mensen die via de wetenschap het geloof proberen te bestrijden. En er zijn gelovigen die de wetenschap als hun aartsvijand zien. Maar uiteindelijk bestuderen wetenschappers de schepping van God, dus hun resultaten kunnen nooit een bedreiging vormen voor het geloof.
Juist daarom zouden christenen het als een roeping moeten zien zich in de schepping te verdiepen via de wetenschap. Met hun visie kunnen ze bovendien de antireligieuze tendensen die soms aan de wetenschap gekoppeld worden, bestrijden. Darwins idee was niet bedoeld als aanslag op het geloof en kón dat ook niet zijn. Het is een uitdaging voor christenen om nog groter te gaan denken over de schepping.
Dr. René Fransen is bioloog en wetenschapsjournalist. Binnenkort verschijnt van hem het boek ‘Gevormd uit sterrenstof’ (zie kader).
bron:
http://www.cvkoers.nl/artikelen/darwins ... e_idee.php