MarthaMartha schreef:Hendrikus schreef:MarthaMartha schreef:Dat klopt, daar heb ik wel vaker moeite mee. Soms is een vertaling zelfs onbijbels.
Hier komt dat ook wel dichtbij, alsof rechtvaardig iets is wat je toch door je wandel bereikt.......
(in één van de psalmen gaat het zelfs over 'deugdzaam van bestaan', nou vergeet dat maar.....)
Juist op dit punt draagt de berijming van 1773 wel erg sterk het stempel van z'n tijd. Toen speelde dat hè, dat deugdzame. Hieronymus van Alphen dateert uit dezelfde periode met z'n bekende
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
En niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen.
tja.... dat vind ik dat nog niet zo erg. Fijn dat ie het niet deed zeg maar

!
Maar bovenstaande is natuurlijk een bijbelgedeelte berijmen, en de boodschap helemaal omkeren.
Hieronymus van Alphen, is die inderdaad ook voor dat 'deugdzame'? Ik heb thuis een prachtig gedicht van hem aan de muur hangen: 'Hoe dichter ik nader, aan het huis van mijn vader........', en dan een hele hoop coupletten, één ervan eindigt met: 'nog enkele stappen, en dan ben ik thuis'..... mooi gedicht!
Even van Wikipedia gekopieerd:
'Kleine gedigten voor kinderen'
In totaal heeft Van Alphen slechts 66 gedichten voor kinderen geschreven. Hij schreef hoofdzakelijk vrome poëzie voor volwassenen en kunsttheoretische en religieuze beschouwingen. Van Alphen schreef voor zijn kinderen drie dichtbundels (’Ziedaar, lieve wigtjes! Een bundel gedigtjes’) en gaf ze aanvankelijk anoniem uit. Deze bundels werden een groot succes, zijn tientallen malen herdrukt en zijn vertaald in het Frans, Duits, Engels, Fries en Maleis.
Uit de gedichten van Van Alphen spreekt een voor die tijd moderne visie op het kind. Hij beschouwde het kind als een onbeschreven blad, dat deugden als gehoorzaamheid, eerbied voor de ouders en voor God en bescheidenheid aangeleerd kon worden. Hij vond ook dat kinderen spelenderwijs moesten kunnen leren. ’Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen, En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’ dichtte hij. Ouders zijn vergevingsgezind, zo hield hij de kinderen voor, als je maar eerlijk en oprecht bent: ‘Kom Keesje lief! hou op met krijten, Zei moeder toen: 'k Wil u dien misslag niet verwijten, Hij kreeg een zoen.’
Zijn kindergedichten waren simpel van opzet door hun eenvoudige en strakke rijmschema’s, waardoor ze gemakkelijk uit het hoofd geleerd konden worden. Bovendien was het vaak het kind zelf dat aangaf welke deugden het nastreefde, en welke ondeugden het verafschuwde:
Een vriend, die mij mijn feilen toont,
Gestreng bestraft, en nooit verschoont,
Heeft op mijn hart een groot vermogen.
Maar...`t laag gemoed, dat altoos vleit,
Verdenk ik van baatzuchtigheid;
Ik kan zijn bijzijn niet gedogen.