Bert Mulder schreef:Toeschouwer schreef:
Geachte mijnheer Mulder,
Dit vind ik een grove insinuatie, dit vind ik, zacht gezegd, onbehoorlijk. U laat mij dingen zeggen die ik niet gezegd heb.
....
Heeft Jacob Ezau niet gezegend?
En hoe heeft Jacob Ezau dan gezegend? Wat ik wel weet is dat God hem vervloekt heeft. Al in zijn moeder's buik.
En om even terug te grijpen, waar haal je het verdaan dat die Kananese vrouw verworpen was? Dat staat namelijk niet in MIJN Bijbel, of het nu de KJV of de SV is.
In Gen. 25:23 lees ik dat de meerdere de mindere zal dienen.
Een klein stukje bijbelstudie:
En daarna kwam zijn broeder te voorschijn, wiens hand Esaus hiel vasthield; en hij noemde hem Jakob. Gen.25:26
Er staat dus niet: daarna kwam de tweede. Met nadruk: zijn broeder, het wordt immers een broederverhaal! En in zo'n verhaal staat nooit een woord te veel. De taak van Jakob is om broeder te zijn voor Esau. De taak van het volk van God is om broeder te zijn voor de volkeren.
Als Jakob te voorschijn komt, houdt zijn hand Esaus hiel vast.
Van oorsprong is het dus hielvasthouder. Hij hield de hiel vast van zijn broeder. Daar zit in wezen de hele bestemming van Jakob in. De bestemming van Jakob is immers om zijn broeder vast te houden!
Verkoop mij dan deze dag uw eerstgeboorterecht.
Waarom wil Jakob nu dat eerstgeboorterecht hebben?
Ik zou willen pleiten voor een herwaardering van Jakob. Meestal wordt hij afgeschilderd als hebberig. Maar het eerstgeboorterecht gaat veel dieper dan hebben. Een eerstgeborene is niet zozeer iemand die mag hebben, al kan dat er eventueel wel bijkomen, maar het eerstgeborene-zijn is allereerst een opgave. Het is een taak met een extra verantwoordelijkheid.
Een eerstgeborene in de Bijbel is iemand die het voor zijn broeders opneemt. Dat is de lijn door de hele Schrift heen. Daarom wordt ook Jezus genoemd: ‘De Eerstgeborene onder vele broederen’. Hij was er niet op uit om te hèbben, maar Jezus nam het op voor zijn broeders. Hij ging staan in de plaats van zijn broeders en heeft gezegd: Laat dezen heengaan. Mijn broeders moeten vrij en Ik zal gaan in hun plaats. Daar heb je de ware Eerstgeborene.
En Jakob zond boden voor zijn aangezicht uit tot Esau, zijn broeder (letterlijk). Gen.32:3
En hij gebood hun: Zo zult gij tot mijn Heer (dus niet: ‘broeder’) Esau, zeggen:
Zo zegt uw knecht Jakob: ik heb als vreemdeling bij Laban vertoefd en ben daar tot nu toe gebleven. Gen.32:4
Als Jakob die twintig jaren gaat samenvatten in één woord, dan zegt hij: Weet je wat het was? Vreemdelingschap, dat was mijn leven. Ik ben balling geweest, een zwerver, een gast, vreemdeling op aarde.
En ik heb runderen, ezels en kleinvee, slaven en slavinnen verworven, en ik laat dit mijn heer meedelen opdat ik genade vinde in uw ogen. Gen.32:5
Het woord genade springt er hier wel uit.
Niet alleen wat vriendelijkheid, maar genade. Jakob heeft al heel wat geleerd. Hij kan alleen leven als hij genade vindt in de ogen van zijn broeder. Esau is hem wel wat waard. Jakob kan niet leven zonder Esau. Ook niet in de letterlijke zin van het woord: het kan hem zijn leven (Hebreeuws hachje) kosten. Jakob zegt, en dat heeft hij op dit moment heel diep beseft: Ik moet genade vinden! Waar? In de ogen van Esau. Daardoor ben ik dit gedeelte op een heel nieuwe manier gaan lezen. Want toen dacht ik: mensen, zoiets hadden wij nooit in de Bijbel gezet. Zie je wat hier gebeurt? Jakob, zegt: Genade, weet je waar ik dat moet vinden? Bij Esau!
Jakob, het volk van God, zal genade vinden bij God in de ogen van zijn broeder! Let wel: van broeder Esau! Genade vind je soms ergens waar je het niet zou verwachten. God heeft heel wonderlijke wegen. Op dit moment heeft Jakob Esau nodig. Besef dit goed! Besef hoe vèrstrekkend dit is! Jakob kan niet thuiskomen zonder Esau. Straks komt Jakob bij de grens van het Beloofde Land. En Esau mag bepalen of Jakob erin mag, ja of nee.
Esau staat daar als douane-beambte, als grenspost. En Esau mag beslissen over de toekomst van Jakob. Als Esau zegt: Jongen, kom maar, er is genade voor jou, dan zal Jakob het land kunnen binnengaan. De toekomst van Jakob ligt hier in de handen van Esau. Dan denk je: dat is de wereld op zijn kop, maar dat gebeurt wel meer bij het Koninkrijk van God.
En zelf trok hij over voor hun aangezicht, boog zich zevenmaal ter aarde, totdat hij bij zijn broeder gekomen was. Maar Esau liep (snelde) hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem, en zij weenden». Gen.33:3-4
Esau snelde hem tegemoet.
Waar komen we dat snellen nog meer tegen? Bij Gehazi, die Naäman achterna snelt, bij Elia, die voor Achab uitsnelt en
Bij de verloren zoon, de vader snelde hem tegemoet.
Bij dat laatste zien we een mooie overeenkomst. Daar ging het ook om een verzoening. Nu staan ze daar in elkaars armen. En weet u wat zo merkwaardig is? Hier staan vier uitdrukkingen die precies zo voorkomen in Lucas 15. Als die vader de verloren zoon ziet aankomen, dan snelt hij hem tegemoet, hij omarmt hem, hij valt hem om de hals en kust hem. Dat is hetzelfde verhaal, daar zie je de parallel. Dat betekent: op dit moment is Jakob de verloren zoon die thuiskomst. Esau vervult de rol van de vader die Jakob tegemoet snelt en in zijn armen sluit. Jakob als ‘enfant perdu’, als verloren kind, en Esau als vader die zegt: ‘Welkom thuis mijn jongen. Kom maar. Waar ben je toch zo lang geweest?’.
Daar staan ze dan, en de tranen komen. En de tranen van Jakob en Esau worden één.
Neem toch mijn zegen, want ik heb alles
En nu een wonderlijke tekst in vers 11. En daar heeft de NBG-vertaling, de plank dusdanig misgeslagen, dat de hele tekst niet meer uit de verf komt. .
DE NBG-tekst vertaalt:
Neem toch mijn geschenk, dat u gebracht werd, want God is mij genadig geweest en ik heb alles». Gen.33:11
Neem toch mijn geschenk. Weet je wat er letterlijk staat? En dan denk je, mensen wat een openbaring! Want er staat in het Hebreeuws het woord berakhah. En dat woord berakhah betekent zegen.
Weet je wat Jakob op dat moment tegen Esau zegt: neem toch mijn zegen. Neem toch mijn zegen, want ik heb alles.
Zie je dat er wat veranderd is? Twintig jaar eerder nam hij de zegen en hij zorgde dat hij als eerste bij vader Isaak kwam om als eerste die zegen in te palmen. Esau viste achter het net. Hij nam de zegen.
Nu zegt hij tegen Esau: neem mijn zegen maar. Jij mag hem hebben.
Dan denk je: kijk, dat is het nu. Als je dan op dat moment dat woord zegen gaat vertalen met geschenk, dan blijft er niets meer over van de hele tekst. Neem toch mijn geschenk nee! Neem toch mijn zegen, want ik heb alles. De mens die alles heeft. Zie je het verschil: Esau zegt ik heb veel. Maar Jakob zegt: ik heb alles. En iemand die alles heeft, hoeft niet meer op zijn strepen te staan. Die hoeft niet meer te vechten voor zijn rechten. Ik heb alles. Neem mijn zegen maar. Dit is het meest royale wat je kunt denken. Jij mag de zegen hebben, Esau. Neem maar!
Het geschenk is dus geworden tot een zegen. Dat gaat veel dieper. Jakob is in Pniël gezegend en nu wordt hij tot zegen voor zijn broeder. Dat is ook de belofte. In hèm zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden.
Nu over dat vloeken in moeders buik waar u het over heeft, daar zou ik het volgende over willen zeggen na het voorafgaande:
Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat. Rom.9:13 en Mal.1:3
Dat haten betekent: op de tweede plaats stellen. Er staat ook:
Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn».
Luc.14:26
Hier betekent haten natuurlijk ook: op de tweede plaats stellen. Jezus dienen komt op de eerste plaats, de rest komt op de tweede of derde plaats. Al sluit het een het ander natuurlijk niet altijd uit.
Jakob had het eerstgeboorterecht, dus Esau komt inderdaad op de tweede plaats.
Bovendien moet je bedenken, dat dat door Maleachi wordt gezegd. Het volk van Esau heeft dan inmiddels ook al honderden jaren geschiedenis achter de rug. Daarin hebben ze wel bewezen, dat ze hun éigen wijsheid verkozen. Dat wordt ook gezegd na de val van Jeruzalem. Toen had het volk van Edom (=Esau) leedvermaak. Vanuit die hele geschiedenis zegt God dan in Maleachi: Esau heb Ik op de tweede plaats gesteld.
Dit is toch wel een wat andere benadering dan dat wij gaan zeggen dat Ezau al in zijn moeders buik vervloekt was.
Over de Kananese vrouw nog:
Israël was (en is) het uitverkoren volk. De Heere Jezus zegt heel duidelijk, dat hij alleen gekomen is voor de verloren schapen van het huis van Israël en niet voor deze vrouw, zij was een heiden. In dit verband laat ik me zo uitdrukken. Hij verhoorde deze vrouw, waarvoor hij niet was gekomen en zei tot haar: O vrouw! groot is uw geloof.
In dit verband zeg ik dat de Heere Jezus ook een verworpene hoorde.