Een doop is altijd teken en zegel van Gods trouw. Of ouders wel of niet gelovig zijn maakt niet uit voor de waarde van de doop. Het is weliswaar het geloof van de ouders dat de kinderen een bijzondere positie geeft, maar in geval deze ouders onverhoopt niet gelovig zijn (anders dan je op grond van hun ten-doop-houden zou vermoeden) kun je hoogstens constateren dat de kerkelijke tucht niet is toegepast. Kinderen behoren daarmee nog wel tot de kerk en daarmee tot de invloedssfeer van het verbond.memento schreef:Je zou de vraag kunnen stellen in hoeverre een kind, wat uit ongelovige ouders geboren is, geboren is in de gemeente. Met andere woorden: Als we de gemeente zien als vereniging van ware gelovigen, dan is zo'n kind helemaal niet geboren 'in de gemeente'.Echter, op grond van het verbond denk ik dat je toch kinderen van ongelovige ouders moet dopen, omdat zij binnen de gemeente geboren zijn, en hun derhalve de woorden Gods zijn toebetrouwd.
Ik vraag me af: In hoeverre zijn de voorrechten van de doop afhankelijk van de ouders. Is het het geloof van de ouders die de kinderen een bijzondere positie geeft voor Gods aangezicht, of is het de daad van de doop. Met andere woorden: Is de doop een teken van Gods trouw, dat Hij van geslacht tot geslacht zaligmaken wil, of is de doop een teken van Gods algemene roep tot bekering en geloof?
Wat tot de kerk behoort hoort tot het verbond. Misschien is de eigenlijke kwestie dat de kerk zich beter moet afvragen wie tot haar mag behoren. De wijze van belijdenis doen hangt daar mee samen.