Oorspronkelijk gepost door Kaw
Oorspronkelijk gepost door MS
Oorspronkelijk gepost door Kaw
Maar dan is ons gevoel maatgevend voor ons geloof? Wat zegt de HC vr. en antwoord 1? Ik vind dit een dwaalleer dat er voor zorgt dat er nooit geloofszekerheid kan zijn.
Ik kwam het stuk tegen en dacht misschien wel interessant in deze discussie. Heb het zelf niet helemaal gelezen. Wat ik wil vragen, waar staat in het stuk dat het gevoel maatgevend is voor het geloof? Ik geloof namelijk niet dat J. Edwards dit zo zegt. Zonder dat ik het stuk nu even nalees.
"gevoel waar het op aan komt"
Het hele stukje staat bol van de voorbeelden van echte geestelijke gevoelens en hun eigenschappen en ongeestelijke gevoelens en hun eigenschappen. Nou, wat gaat de gemiddelde gelovige nu doen? Optelsommetje maken met de plussen en de minnen? Indien een positief resultaat: Het zit wel goed met mij?
Een groep bevindelijken zijn altijd op zoek naar eigenschappen om zichzelf er aan te spiegelen, maar dit zal nooit geloofszekerheid geven. Nogmaals: HC 1.
Ik heb het een gedeelte van het stuk eens even snel doorgelezen, het stuk "kenmerken van echte geestelijke gevoelens" 1,2,3 en 4.
Zou het echt raar vinden dat de gemiddelde gelovige, (ik weet niet wie je daar onder verstaan, de Christenen of christenen?) zo denkt. Dat is niet de leer die binnen de reformatorische kerken wordt geleerd en Christenen zullen nooit zo denken. Voor Christen zal dit juist meer zekerheid kunnengeven. Ik vindt het een waardevol stukje, er zullen best mensen dit op een verkeerde manier kunnen opvatten/lezen, maar dat kan zelfs met de Bijbel. Misschien een beetje flauw, maar het is zo.
Het is trouwens een onderdeel uit het boek: "The Religious Affections", een stukje van het voorwoord daarvan:
Ik ben mij ervan bewust dat het erg moeilijk is onpartijdig een mening te vormen wat betreft het onderwerp van deze verhandeling, vanwege het stof en de rook van verdeeldheid, waar ons land nu in verkeert, inzake dingen van deze aard.
Zoals het erg moeilijk is onpartijdig te schrijven, zo is het ook erg moeilijk onpartijdig te lezen. Velen zullen zich mogelijk gekwetst voelen, als ze merken dat hier zoveel dingen worden veroordeeld, die tot de godsdienstige affecties behoren; en misschien zullen anderen verontwaardigd zijn, wanneer ze merken dat hier zoveel dingen worden verdedigd en goedgekeurd. En wellicht zullen sommigen klaarstaan om mij van tegenstrijdigheid te beschuldigen, omdat ik sommige dingen zozeer goedkeur en andere zozeer veroordeel. Ik heb gemerkt dat sommigen deze beschuldiging steeds opnieuw tegen mij inbrengen, sinds het begin van onze laatste godsdiensttwist.
Het is moeilijk om een oprecht, vurig voorstander te zijn van wat goed en wenselijk was in de buitengewone verschijnselen onlangs, en zich er zeer in te verheugen; en tegelijkertijd het slechte en schadelijke te zien van wat er kwaad in was, en zich daar vurig tegen te verzetten. Toch is het mijn bescheiden doch vaste overtuiging, dat we ons nooit in de weg der waarheid zullen bevinden, noch op een weg die God behaagt en strekt tot bevordering van het koninkrijk van Christus, zolang we niet beide dingen doen.
Het heeft inderdaad iets zeer wonderlijks, dat in Gods kerk zoveel goeds en zoveel kwaads vermengd is; net zoals het verwonderlijk is, wat menig goed christen heeft verward en verwonderd, dat iets wat zo goddelijk en kostbaar is als Gods zaligmakende genade en de nieuwe, goddelijke natuur, in het hart van een heilige kan samenwonen met zoveel verdorvenheid, huichelarij en ongerechtigheid. Toch is geen van deze meer verwonderlijk dan werkelijk. En geen van deze is nieuw of vreemd. Het is niet nieuw, dat in een tijd, waarin de ware godsdienst sterk opleeft, ook de valse godsdienst sterk wordt; en dat in zo'n tijd een menigte huichelaars zich onder de ware heiligen mengt.
Zo was het tijdens die grote reformatie en opleving van de godsdienst ten tijde van Josia, zoals blijkt uit Jer. 3:10, en 4:3,4; en zoals blijkt uit de grote afval in het land, die zo spoedig na zijn regering plaatsvond.