Preek over Romeinen 8:32
"Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?"
Lezer, is dit geen geweldig goede boodschap van grote
vreugde? Zou er iets zijn wat meer geschikt is om
het hart van een zondaar te verblijden? Een zondaar
die weet dat hij eens voor Gods rechterstoel zal staan en
die niets heeft dan ongerechtigheid. Een zondaar die de hel
verdient. En deze boodschap bevat net zoveel waarheid als
vreugde. Wanneer u hierin geen troost of blijdschap vindt,
dan komt dat omdat u niet toestemt in deze gezegende ruil.
Het is niét omdat u te veel zonden bedreef of omdat die
zonden te groot zouden zijn dan dat ze vergeven zouden
worden. Het is niét omdat uw hart zo hard is dat het niet zou
kunnen smelten. Het is niét omdat uw natuur te verdorven
zou zijn om te worden vernieuwd. De enige reden is dat u
zich afkeert van de boodschap van vrede en dat u te trots
bent om erin toe te stemmen volledige vergeving te ontvangen.
‘Hoe menigmaal heb Ik u willen bijeenvergaderen’,
zegt Christus als Hij huilt over Jeruzalem, ‘maar u hebt niet
gewild’ (Matth. 23:37). Zo is het nu nog. Het ‘Ik wilde; maar u
wilde niet’ is de ondergang van hen die de verlossing negeren.
Lezer, de allerhoogste God, de God van hemel en
aarde, vernieuwt vandaag Zijn aanbod. Hij biedt u
de ruil aan waarvan ik u spreek. Hij komt tot u en
zegt: ‘Wilt u erin toestemmen Mijn Zoon te ontvangen als
uw plaatsvervanger? Wilt u erin toestemmen om afscheid te
nemen van al het uwe en in ruil daarvoor al het Zijne aan te
nemen? Wilt u scheiden van al uw eigen ingebeelde rechten
en de rechten van Jezus in plaats daarvan ontvangen? Als u
in gebed tot Mij nadert, wilt u dan Zijn rechten aannemen
in plaats van de uwe te behouden? Als u voor Mijn rechterstoel
staat, zult u dan rusten op Zijn aanspraak in plaats van
op die van uzelf? Wilt u er, in al uw onderhandelingen met
Mij, in toestemmen om geoordeeld te worden op grond van
Zijn verdiensten en niet op de uwe? Wilt u dat Ik, in alles
waarmee Ik met u te maken heb, denk aan wat Christus
heeft gedaan en niet aan wat u deed of kunt doen? Ik zou
willen dat dit het fundament is waarop wij voortaan staan
en dat we vanuit die gedachte met elkaar omgaan.
Wilt u dit? Als u hierin toestemt, is alles goed. In het vervolg
ontmoeten we elkaar op heilige grond. Vanaf nu behandel
Ik u zoals Ik Christus behandel. Ik reken u als rechtvaardig
zoals Hij rechtvaardig is. Zo behandel Ik u, zo heb Ik u lief, zo
luister Ik naar u, zo verheug Ik Mij over u.
Maar wellicht stemt u niet toe in deze ruil. Wellicht houdt
u geheel of gedeeltelijk vast aan uw eigen rechten. Wellicht
wilt u zich niet helemaal overgeven aan Christus en wilt
u niet dat Ik u aanzie in Hem en niet in uzelf. Dan zult u
maaien wat u zaait. Dan zult u berecht worden naar uw
eigen maatstaven. U zult dan niet in de naam van Christus,
maar namens uzelf voor de rechterstoel staan. U zult volkomen
naar uw eigen verdienste worden beoordeeld en de
eeuwige toorn ontvangen. Dat is het enige waarop u alle
recht hebt (Hebr. 2:1-3; 10:28,29; 12:25).