XXX. Vraagt u dan: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?
Ik antwoord: meent u het? Is 't waarheid, is 't ernst? Zou u alles, wat in de wereld vermakelijk is, wel willen missen, en afstand doen van uwe beminde, eerlijke, voordelige, vermakelijke zonde? Is de verzoening met God, God lief te hebben, te vrezen en te dienen in alle Godzaligheid, u beminnelijker dan alles wat er is? Wilt u, dat u dát kennen en boven alles beminnen mocht?
Zegt u: ja, ik meen het, 't is mij ernst.
Dan antwoord ik: bekeert u en gelooft het Evangelie.
Zegt u, dat weet men wel, dat men dan zalig worden zal.
Wel weet het met opmerking, dat het een onuitsprekelijke genade en voorrecht is, dat men op geloof en bekering zalig worden kán. God was niet gehouden u daarop zalig te maken, maar 't is Zijn vrije goedheid daarop de zaligheid te beloven en te geven. Welaan dan, bekeert u!
Vraagt u: kan ik wel? Is het in mijn macht?
Ik antwoord:
(a) Wees verzekerd, gelijk u het goedkeurt, dat het uw plicht is.
(b) Probeer het eens, als u 't begint, zult u ten eerste bevinden dat u blind zijt, dat u God, Christus, de weg om tot Christus te komen, de wedergeborenen staat der ziel en de ware heiligheid in hare natuur niet kent. En dat gij niet kent, hoe zult u dat doen? Maar behalve dat, u zult bevinden, als 't op een doen komt, dat gij niet wilt. "Ik wil niet", zal het eerste begin zijn van het nalaten. Daarbij is de boosheid van uw natuur zo groot, en de zonde is zó sterk, en de zaak is zó zwaar, dat u niet kunt. Zink dan in uw ellende en onmacht, en wees hopeloos en radeloos bij uzelf.
Vraagt u verder: Wat raad? Is er dan gans geen hoop voor mij?
Ik antwoord: niet in uzelf, maar wel bij God, en daar is hoop voor u, omdat u onder de bediening van het Evangelie leeft, het middel, ja het enige middel, waardoor God zielen bekeert. Verblijdt u dan, dat u onder de middelen leeft, en dat God u overtuiging geeft en begeerte tot bekering en zaligheid; neemt de middelen vlijtig waar, wees naarstig om de predikatiën en de catechisaties waar te nemen. Lees met aandacht veel in Gods Woord, of laat het u voorlezen, voegt u bij de Godzaligen, en verzoekt in hun bijeenkomsten toegelaten te worden. Volgt op de bewegingen tot bidden en tot Godzaligheid.
Zal ik dan bekeerd en zalig worden?
Ik antwoord: uw werk zal God niet bewegen om u de bekering te geven, maar ook, God zal u niet uitsluiten, als gij uzelf niet uitsluit; u hebt reden van hoop, omdat God u tot zover onder overtuiging gebracht heeft; wacht dan verder op de minste beweging des Geestes, volgt die op, en ziet toe, dat u ze niet tegenstaat. Blijft zo in volstandigheid onder de middelen, en geeft het niet op als u van uw begeerlijkheden telkens afgetrokken wordt.
Redelijke Godsdienst, H. 31