Hun prediking had ook veel invloed op verschillende predikers na hen.
Uit hun prediking blijkt meen ik duidelijk dat ze een onvoorwaardelijk welgemeend aanbod van genade voorstonden.
Onlangs citeerde iemand hier op het forum nog een gedeelte uit een preek van één van de ds Erskines.
Dr. C. Steenblok citeert Ds. Erskine, en Ds. F. Mallan gaf bij een interview in het Reformatorisch dagblad, aan als één van de 5 boeken, die voor hem als docent van bijzondere betekenis waren, alle werken van de Erskines.
Zoals gezegd meen ik dat er in de prediking van de beide gebroeders Ds. Erskine, een onvoorwaardelijk aanbod van genade naarvoren komt. Het komt mij dus vreemd voor dat iemand als Ds. Mallan hun werken noemt.
Er zijn er die daar anders over denken, maar daar ben ik verre weg niet door overtuigd.
Waar zou ik een voorwaardelijke prediking bij de beide Ds. Erskine tegen kunnen komen?
Zover ik weet, en van hen gelezen heb, waren ze éénsgeestes met Ds. Boston. En op de vraag van de Synode van 1722 aan de Marrow man (waar de gebroeders Ralph en Ebenezer Erskine ook toe behoorden) antwoordde het volgende:
Hier blijkt toch ook uit dat ze een onvoorwaardelijke aanbod van genade voorstonden?Mag men zeggen, dat de openbaring van de Goddelijke wil in het Woord, welke volmacht verleent om Christus aan alle mensen aan te bieden, en eveneens een volmacht is voor allen, om Hem aan te nemen, een daadwerkelijke gift des Vaders is en een schenking van Christus aan het menselijk geslacht?
Wordt Deze schenking door soevereine genade aan het hele menselijke geslacht gedaan? En, is deze schenking volstrekt óf voorwaardelijk?
Antwoord.
Hier zijn wij gekomen bij dat deel van onze verantwoording, waarin wij er ons over beklagen, dat de volgende zinsnede is veroordeeld, welke luidt: "De Vader heeft metterdaad gegeven, of geschonken, aan het ganse menselijke geslacht, dat een ieder van hen, die in de Zoon gelooft, niet verderven zal" en ook: "Dat deze opvatting van de genoemde uitdrukking in strijd schijnt te zijn met de evengenoemde volmacht, en dus met souvereine genade, welke deze volmacht gegeven heeft, niet aan duivelen, maar aan mensen, en dat in bewoordingen, waarvoor men geen uitgebreider zin zou kunnen bedenken." Par. 8, hetwelk overeenkomt met wat wij reeds in onze verantwoording hebben gezegd.
Op het eerste deel van deze vraag antwoorden wij:
Door de daad van geven of schenken aan het gehele menselijke geslacht verstaan wij niet anders dan de openbaring van de goddelijke wil in de wereld, waardoor een volmacht verleend wordt om Christus aan allen aan te bieden, en een volmacht aan allen, om Hem aan te nemen.
Want, hoewel wij geloven, dat de koping, zowel als de toepassing der verzoening alleen de uitverkorenen aangaat, die de Vader aan Christus gegeven heeft in de Raad des Vredes, is toch de volmacht om Hem aan te nemen in het algemeen aan allen gegeven. De leraars is, uit kracht van de zending die zij hebben ontvangen van hun grote Heere en Meester, macht en last gegeven, heen te gaan en het Evangelie te prediken aan alle creaturen, dit is, om een volle, vrije en onbeperkte aanbieding te doen van Hem, zijn genade en gerechtigheid en zaligheid, aan iedere redelijke ziel, tot welke zij gelegenheid krijgen te spreken.
En al hadden wij een stem als een bazuin, welke kon reiken tot aan de uithoeken der aarde, dan zouden wij, naar onze mening, verplicht zijn, uit kracht van onze zending, deze te blazen en te zeggen: "Tot u, o mannen roepen wij, en onze stem is tot der mensen kinderen. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." (Joh. 3 : 16). En hoewel deze daad van gift en schenking: "Dat een ieder die in Christus gelooft, niet verderven zal enz." noch in onze verantwoording, noch in de veroordeelde zinsneden van het boek (Merg der hedendaagse Godgeleerdheid) op dat punt een "daad van gift of schenking van Christus" wordt genoemd, toch zijn wij van mening, nu men van ons vordert, dat wij onze mening hierover zeggen, dat het, overeenkomstig de Heilige Schrift zo genoemd mag worden, zoals in het bijzonder blijkt uit de zo-even aangehaalde tekst Joh. 3 :16, waar wij door het "geven van Christus" verstaan, niet enkel Zijn bestemming door de Vader om een Verlosser van de uitverkoren wereld te zijn, en het geven van Zichzelf voor hen in de dood, in de volheid des tijds, maar meer m het bijzonder een geven van Hem in de wereld aan allen, om Hem aan te nemen en in Hem te geloven.
Het geven hier kan niet een in bezit stellen zijn, hetwelk in het bijzonder eigen is aan hen die daadwerkelijk in Hem geloven, maar moet noodzakelijk een geven, schenken of aanbieden zijn, hetwelk iemand machtigt om te geloven of deze gift aan te nemen, en moet daarom aan het geloven vooraf gaan. Dit blijkt duidelijk genoeg uit de tekst zelf. Hij gaf zichzelf, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet zou verderven, enz. Ook het tekstverband maakt het voor ons onweersprekelijk. De koperen slang was gegeven en opgericht als een algemeen goed voor het gehele Israëlitische leger, dat door de vurige slangen gebeten was. Als zij daar op zagen, zouden zij niet sterven maar leven. Zo ook hier. Christus is gegeven aan een verloren wereld in het woord dat een ieder, die in Hem gelooft, niet zou verderven enz. En in dit opacht houden wij Christus voor een algemene Zaligmaker en Zijn zaligheid voor een algemene zaligheid. Het is een goede boodschap van grote blijdschap aan alle volken, dat ons (niet de gevallen engelen) deze Zoon is gegeven en dit Kind is geboren, wiens naam Wonderlijk is. (Jes. 9 : 5.)
Hiertoe hebben wij een woord in Joh. 6:32, waar Christus tot een gemengde schare een vergelijking tussen zichzelf maakt en het manna dat rond Israëls tenten viel in de woestijn, als Hij zegt: "Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel." Gelijk het enkele regenen van het manna rond het leger genoemd wordt een "geven" daarvan (vs. 31), voordat het was verzameld of genuttigd, zo wordt de eigenlijke openbaring en aanbieding van Christus genoemd een "geven" van Hem, alvorens Hij wordt aangenomen en in Hem wordt geloofd (gelijk de kundige Calvijn deze plaats verklaart).
Van de gift van Christus aan het verloren menselijke geslacht lezen wij eveneens in 1 Joh. 5 : 11:, En dit is de getuigenis, dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft: en dit leven is in Zijn Zoon." Wij erkennen, dat dit geven in deze tekstwoorden niet is een in meer of minder mate in bezit stellen. Maar het is een geven bij wijze van machtiging en aanbieding, waarop iemand met een gegrond recht er bezit van mag nemen. En degenen aan wie dit aanbod wordt gedaan, zijn niet de uitverkorenen, maar is het verloren menselijke geslacht. Want het getuigenis Gods in deze woorden kan niet anders zijn dan een machtiging aan allen, die in de Zoon geloven. Maar het kan niet zulk een machtiging zijn als "dat God het eeuwige leven aan de uitverkorenen heeft gegeven;" want het begiftigen van een zeker getal uitverkorenen kan nooit een machtiging zijn aan alle mensen om zich Hem toe te eigenen.
Zulks zal verder blijken, als wij in aanmerking nemen, dat de grote zonde van ongeloof bestaat in niet te geloven dit getuigenis Gods. "Die niet gelooft, heeft God tot een leugenaar gemaakt" zegt de apostel (vers 10), "omdat hij niet geloofd heeft het getuigenis dat God van Zijn Zoon gegeven heeft", en dan vervolgt hij (vers 11): "En dit is zijn getuigenis, dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft enz." Nu zijn wij van mening, dat het verwerpen van het getuigenis Gods een rechtstreeks niet geloven van dit aanbod is. Waarvan? Dat God het eeuwige leven aan de uitverkorenen gegeven heeft? Gewisselijk neen, want dit geloven de meest verstokte ongelovigen, als Judas en anderen. En dit. hun geloof vermeerdert hun angst en wroeging. Of zouden zij, door dit te geloven, verzegelen dat God waarachtig is? Neen, ondanks dit alles volharden zij er in, om God tot een leugenaar te maken, door niet te geloven dit getuigenis Gods, dat God aan het gevallen mensdom, en aan hemzelf in het bijzonder, het eeuwige leven gegeven heeft, bij wijze van machtiging, zodat zij, zowel als anderen, gemachtigd en genodigd worden, en dat van een ieder tot wien dit getuigenis komt, geëist wordt, dit door het geloof. aan te nemen of het te omhelzen.
Door dit gegeven en aangeboden middel niet aan te nemen met toepassing en toe-eigening, voor zichzelf, trotseren zij Gods getuigenis en verzekering. En alzo worden zij rechtvaardig en naar verdienste het verderf deelachtig, als zij zien dat de gerechtigheid, zaligheid en het koninkrijk Gods zo nabij. hen gebracht was in de vrije aanbieding van het Evangelie, terwijl zij het niet wilden aannemen.
Naar onze mening bestaat de grote beklemming en moeilijkheid van een ontwaakte consciëntie niet in het geloven, dat God het eeuwige leven aan de uitverkorenen heeft gegeven, maar in het geloof in Christus of het aannemen van Hem, zoals Hij ons in het Evangelie wordt aangeboden, met bijzondere toepassing voor onszelf, hetwelk in de Schrift genoemd wordt een eten van het vlees en drinken van het bloed van de. Zoon des mensen.
En toch, totdat deze grote moeilijkheid in meer of mindere mate is overwonnen, kan nooit van iemand gezegd worden, dat hij in Christus gelooft, of Hem tot zijn behoud aanneemt en op Hem vertrouwt.
Dat daadwerkelijk omhelzen of aannemen van Christus moet noodzakelijk veronderstellen een geven van Christus, en dit geven kan er zijn, en is er ook, terwijl in de meeste gevallen geen aannemen gevonden wordt; maar er kan geen aannemen van Christus tot zaligheid zijn, zo daar geen openbaring van Christus tot zaligheid is in het Evangelie, dat machtiging verleent om Hem aan te nemen, (Rom. 10 : 14); en voorts de krachtdadige werking des Heiligen Geestes, die de zondaar overreedt en bekwaamt om Hem te omhelzen op deze machtiging en aanbieding. Gods Geest zegt (Joh. 3 : 27): "Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij".
Zo ook zegt Rutherfort in zijn boek "Christus stervende en zondaars tot zich trekkende": "De verworpenen hebben een even oprechte volmacht om te geloven als de uitverkorenen."
Betreffende het tweede gedeelte van de vraag, namelijk "Wordt deze schenking door een daad van soevereine genade aan het hele menselijke geslacht gedaan? En, is deze schenking volstrekt of voorwaardelijk?"
Hierop antwoorden wij:
Dat deze schenking in het algemeen aan het verloren menselijk geslacht is gedaan, uit enkel soevereine genade; en, waar de leraars gemachtigd zijn om Christus aan allen aan te bieden, en de mensen gemachtigd worden Hem aan te nemen zo kan het niet anders zijn of de schenking is volkomen vrij. Evenwel kan niemand Christus en zijn weldaden deelachtig zijn, totdat zij hem door het geloof aannemen.
Ik meen dat Dr. C. Steenblok het met bovenstaande niet eens zou zijn geweest, en dat Ds. Mallan het ook niet hier mee eens is.