Hoe dit te duiden en hoe ging men in de reformatie en nadere reformatie hier mee om?
Welke bijbelse onderbouwing wordt er voor gebruikt?
Als aftrap een stukje van één van de broers Erskine:
Heeft de Heere de Borg en Zijn gerechtigheid aan u ontdekt? Heeft uw ziel daar rust gevonden? Misschien werd u door de wei en haar vloeken, haar gerechtigheid en toom achtervolgd en kon u nergens een hoekje vinden waar u uw hoofd kon verbergen en schoten alle hulpmiddelen voor u tekort. Ten slotte trok de Heere de sluier weg en ontdekte Hij Zijn gerechtigheid als een beschutting die voldoende was, en heeft Hij gezegd: ‘Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen die daar hoopt. ‘ Wanneer het zover komt, komt er iets uit de hemel van kalmte en vreugde in de ziel. Als het mogelijk was, zou dit maken dat de hemel en de aarde gingen weergalmen van de halleluja’s van lofprijzing aan God, voor ‘Zijn onuitsprekelijke gave’. O gelovige, kent u daar niet iets van, als uw zoete ervaring? Dat zegt dat u door Zijn gerechtigheid verhoogd bent.
Wanneer Gods hand ooit een pijl van overtuiging in uw geweten schiet, waardoor uw vrede en rust worden verstoord, waarheen gaat u dan om verlichting en hulp? De mens die ‘aan de wet getrouwd is’ loopt naar de wet om hulp en verlichting: de wet is het die hem geneest. Zijn gebeden, zijn tranen en zijn verbetering stoppen de mond van het geweten. Maar wat de gelovige betreft: nooit kan hij rust vinden buiten het ‘bloed der besprenging’. Hij krijgt zijn genezing alleen van onder de vleugelen van de Zon der gerechtigheid. Geen andere balsem zal hem verlichting geven dan de ‘balsem van Gilead’, en geen andere hand kan die aanbrengen dan die van de Heelmeester aldaar.
Ebenezer Erskine