Verbond, prediking, aanbod, verkiezing

Majorca

Verbond, prediking, aanbod, verkiezing

Bericht door Majorca »

Ik vind de artikelen serie in de Saambinder (deze week afgesloten) door ds. J.J. van Eckeveld, over Verbond, prediking, aanbod en verkiezing zeer verhelderend.

Hier wordt duidelijk gesteld dat een algemeen, welmenend aanbod geleerd wordt in de Geref. Gemeenten, met bevel van geloof en bekering. Ook dat het verbond beheerst wordt door de verkiezing (zoals o.a. Calvijn en de Erskines leerden), maar dat de prediking niet beheerst wordt door de verkiezing!
Tenslotte dat elke hoorder een recht van toegang heeft, in de aanbieding van de evangeliebeloften.
Met een aantal zeer mooie, ruime, citaten van ds. G.H. Kersten!

Als dit de koers is van de Geref. Gemeenten kan ik mij er hartelijk in vinden en hoop dat andere genootschappen zich er bij aan zullen sluiten.
limosa

Bericht door limosa »

Dat klinkt goed Majorcie. Zo te lezen zijn er dan ook geen belemmeringen om terug te keren naar de Hervormde Kerk.

Het zou fijn zijn als die artikelen hier gepost konden worden. Dan kunnen degenen die de Saambinder niet lezen er ook kennis van nemen. Zou iemand dat willen doen?
Majorca

Bericht door Majorca »

eens met Zeeuw;

belangrijke correctie: het was niet ds. Van Eckeveld die dat schreef over diepte van ellendekennis (Gods eer boven eigen zaligheid), maar het was ds. Moerkerken die dat schreef.
Overigens verder wel een schriftuurlijk gegeven, lijkt me - maar dat was al aan de orde gekomen in het topic "buigen onder Gods recht", zo heb ik begrepen...
Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Misschien dat de Ger. Gem. nú beseft dat hun aanzoek aan de GGiN geen kans maakt. Dit leidt waarschijnlijk binnen de Ger. Gem. tot een gezonde herijking van hun theologische koers.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
gravo
Berichten: 588
Lid geworden op: 10 jun 2004, 00:30
Locatie: : De grote stad

Bericht door gravo »

Oorspronkelijk gepost door Zeeuw2

(...) Inderdaad heeft hij (ds. van Eckeveld, Gravo) sterk aangegeven dat het verbond weliswaar door de verkiezing word beheerst, maar de bediening ervan in de prediking niet!

Opvallend vond ik dat hij ook stelde dat Christus weliswaar een verborgen Persoon is, maar dat de Heere juist de prediking gegeven heeft om Hem te openbaren. (...)
Een mooie opening door ds. van Eckeveld. Het geloof is uit het gehoor. Door tweemaal de prediking te noemen, legt hij mijns inziens het juiste accent.

(1) De prediking staat niet onder de beheersing van de uitverkiezing. De verborgenheden (de dingen die God voor Zichzelf houdt) horen niet thuis in de verkondiging. Dat betreft niet alleen het tijdstip van de wederkomst, maar ook de veronderstelling dat we ongeveer weten hoe de verdeling in de gemeente ligt omtrent de staat van de mensen. (Daarop is toch die hele separerende prediking gestoeld, namelijk dat we wel kunnen aannemen dat er bekeerden (eventueel: bekommerden) en onbekeerden aanwezig zijn, ongeveer in het aantal dat tijdens de Avondmaalsviering blijkt) en

(2) In de prediking wordt Christus gepredikt. Zonder prediking geen verslagenheid van hart (denk aan Petrus' preek op de Pinksterdag), denk aan de gehele geschiedenis van zending, prediking, verkondiging in het boek Handelingen. Christus komt tot ons in de verkondiging (dat is niets anders dan Gods Woord, vertaald (Pinksteren) voor juist de actuele groep hoorders (Joden, Grieken, Nederlanders, bekommerden, zondaars enz.) Hij komt niet tot ons door de natuur, door onze eigen inzichten, door de wetenschap of door dromen.

Wil de GG een dam opwerpen tegen de verzoeking om precies te willen begrijpen hoe, waar en wanneer God werkt, dan moet inderdaad het wezen van de prediking goed worden verstaan. Ds. van Eckeveld geeft een hele goede wending aan het discours.

Zeff zou ik er bij aan willen vullen, dat de prediking ook te maken heeft met de Geest (die Zich aan het Woord paart). Die Geest heeft als eigenschap, dat Hij koortsachtig, onvermoeibaar, maar ook onverwacht (als de wind) en krachtig kan inwerken buiten onze gevoels- en kenniskaders om. Het is juist de Geest van God, die van dood levend maakt. En dat doet Hij, zonder rekening te houden met onze speculaties over wie (of hoevelen) er waarschijnlijk dood of levend zullen zijn. Het is de taak van de Geest om levend te maken en niet om levend of dood te verklaren. Wind, vuur, waterstromen: het zijn beelden van grote activiteit. Inderdaad om Christus aan te wijzen en ons ervan te overtuigen dat als we ooit een Verlosser zullen hebben, dat Hij het dan zal zijn. Dat mogen we verwachten op de prediking van het Woord. En in dat geloof en die verwachting mogen we ook prediken. Het is God die de wasdom geeft. Maar wasdom geeft Hij !!!

Daarom is een juiste visie op de prediking zeer belangrijk. Wel met oog voor de vele verschillende mensen, voor de vele onderscheiden staten en standen, maar steeds met de volle bediening en de volle zeggingskracht van het Evangelie. Nooit mag worden ingehouden of worden afgeremd, omdat we rekenen (!) met het feit (!) dat er velen geroepen zijn, maar weinig uitverkoren. Hoewel Bijbels, komt het ons niet toe daar de prediking door te laten veranderen. Ik kom bij de apostelen nergens een dergelijk voorbehoud of een voorzichtig afhoudende verkondiging tegen omwille van de uitverkiezing. Dan zou de uitverkiezing ook geen vreugde meer zijn, maar een domper. Laat de GG in contact met de GGiN daarvoor uitkijken.

Gravo
Gebruikersavatar
Hendrikus
Berichten: 16763
Lid geworden op: 10 apr 2004, 09:37

Bericht door Hendrikus »

Wat mij bij dit alles toch niet duidelijk wil worden, is hoe al deze mooie woorden te rijmen zijn met de vernietigende recensie die Van der Zwaag kreeg...
~~Soli Deo Gloria~~
Loyalus
Berichten: 86
Lid geworden op: 02 jun 2004, 16:25

Bericht door Loyalus »

Oorspronkelijk gepost door limosa
Dat klinkt goed Majorcie. Zo te lezen zijn er dan ook geen belemmeringen om terug te keren naar de Hervormde Kerk.

Het zou fijn zijn als die artikelen hier gepost konden worden. Dan kunnen degenen die de Saambinder niet lezen er ook kennis van nemen. Zou iemand dat willen doen?
Hier het [gedeeltelijke] gevraagde. Helaas mis ik de eerste drie artikelen, misschien kan iemand anders die plaatsen of evt. opsturen? Loyalientje is nl nogal opruimerig aangelegd en gooit alles ouder dan 2 uur in de oud papierbak.

(3)
Twee verbonden

De achttiende-eeuwse theologen Ralph en Ebenezer Erskine en James Fisher gaven een boek uit in vraag- en antwoordvorm over de Kleine Catechismus van Westminster. Ds. Kersten gaf in 1948 het gedeelte uit dat gaat over het genadeverbond. De Erskines en Fisher volgen geheel de lijn van Westminster. De Westminster Confessie leert twee verbonden, het werkverbond en het genadeverbond. Letterlijk staat er dan in het boek van de Erskines en Fisher: "Onze belijdenisgeschriften maken geen onderscheid tussen een verbond der verlossing en een verbond der genade" (antwoord 57). Dat het genadeverbond is opgericht met Christus vinden we in vraag 31 van de Grote Catechismus van Westminster: "Met wie werd het verbond der genade opgericht? Antw.: Het verbond der genade werd opgericht met Christus als de tweede Adam en in Hem, met al de uitverkorenen als Zijn zaad, Jes.53:10,11; Rom.5:15- 21: Gal.3:16." Het is deze verbondsleer die verdedigd wordt in de leeruitspraken van 1931 en die we zo duidelijk terugvinden bij Schotse theologen als de Erskines en Thomas Boston in zijn bekende werk over het genadeverbond. Deze verbondsleer ligt ook geheel in de lijn van Westminster.

Verhondsontzenuwend
Wat doet nu de drieverbondenleer? Deze maakt scheiding tussen het verbond der verlossing en het verbond der genade. De partijen in het genadeverbond zijn dan de drie-enige God enerzijds en Abraham en zijn zaad of de gelovigen en hun zaad anderzijds. Daarmee zijn alle gedoopten op dezelfde manier bondelingen en delen zij in de verbondsbeloften. De Chr. Ger. ds. L.H. Beekamp omschrijft het genadeverbond als "Gods belofte van genade, op grond van Christus' gerechtigheid aan gevallen mensen geschonken" (Vraagboek over de gereformeerde geloofsleer, 1945, blz. 19 e.v.). Hoe kan God aan hen, die als ongelovigen verloren gaan, de zaligheid beloven? De christelijke gereformeerden maakten met het oog daarop verschil tussen schenking en deelachtigmaking. Aan alle gedoopten wordt de verbondsbelofte geschonken, maar de deelachtigmaking van Gods genade geschiedt door het wederbarende en toepassende werk van de Heilige Geest. Wat was nu het bezwaar van ds. Kersten? Wie het genadeverbond losmaakt van de uitverkiezing neemt de zenuw van het verbond weg. Dan biedt het genadeverbond voor Gods bestreden volk niet langer de vaste garantie van hun zaligheid. Het grote bezwaar is hier, dat de gedoopte verbondskinderen in het bezit zouden zijn van alle verbondsbeloften. Men kan dus als verbondskind delen in de verbondsbeloften en toch verloren gaan. Ontzenuwen is krachteloos maken. Op deze wijze maakt men het verbond krachteloos, omdat de vastheid van het verbond verloren gaat. Ds. Kersten heeft het grote gevaar gezien. Het is waar, er zijn christelijke gereformeerde predikanten, die het eeuwigheidsverschil tussen die schenking en deelachtigmaking nog zo sterk benadrukken, dat bondelingen verkondigd wordt, dat zij wedergeboren moeten worden. We denken hier aan de kringen rondom "Bewaar het Pand". Maar in vele christelijke gereformeerde kerken is het verschil tussen schenking en deelachtigmaking zozeer vervaagd, dat er sprake is van een avondmaalvierende verbondsgemeente en dat er geen plaats meer is voor de onderscheidende prediking. Ik las kort geleden in het RD een interview met een Chr. Ger. predikant in verband met zijn 25- jarig ambtsjubileum. De interviewer vroeg hem of hij nog onbekeerde mensen in zijn gemeente tegenkwam. De predikant antwoordde dat hij die niet tegenkwam. Nee, men was in zijn gemeente bezig met de heiligmaking, met de vraag hoe wij ons geloof zichtbaar moeten maken. Dat is dus de praktijk van de avondmaalvierende verbondsgemeente, waarin geen plaats meer is voor de prediking van de noodzaak van de wedergeboorte.

De rijkdom van de bediening des verbonds
Wij willen dus vasthouden dat het wezen des verbonds alleen betrekking heeft op de uitverkorenen. Maar dat neemt niet weg, dat de bediening des verbonds zich verder uitstrekt. Alle gedoopten leven onder de bediening van het verbond. In de Heilige Doop is het genadeverbond aan ons voorhoofd bediend. Het is immers het verbondsteken, het merk- en veldteken van Christus, zoals onze Nederlandse Geloofsbelijdenis met nadruk stelt. Door de Doop heeft Christus ons gemerkt. Daarin heeft Hij benadrukt dat Hij recht op ons heeft. We mogen de bediening van het verbond niet overschatten. De Doop maakt ons immers niet zalig. Maar onder ons is het gevaar ook niet denkbeeldig dat we de bediening des verbonds onderschatten. Het is een grote zaak dat het verbond aan ons voorhoofd is bediend. Keer op keer wordt het volk Israël aangeduid als het volk des verbonds, ook al waren alle Israëlieten geen ware kinderen Gods. Als de Heere Mozes bemoedigt om naar Faraö te gaan, dan zegt Hij van dat volk: "Ik heb Mijn verbond met hen opgericht" (Exodus 6:3). De Heere noemt in de profetieën van Ezechiël die kinderen van Israël, die in de gloeiende armen van de Moloch werden gelegd, toch "Mijn kinderen" (Ezech.16:21). Het verbond was aan hen bediend, de Heere had recht op hen. Zo zegt Christus ook dat "kinderen des Koninkrijks" buitengeworpen kunnen worden. Maar het waren toch kinderen des Koninkrijks, want het verbond was aan hen bediend. Als Petrus na de genezing van de kreupele aan de Schone Poort het volk toespreekt, dan zegt hij tot hen: "Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds" (Hand.3:25). Hij noemt die Israëlieten dus nadrukkelijk kinderen des verbonds. Dat alles maakt ons duidelijk hoe gewichtig het is dat het verbond aan ons bediend is. Het zal een oordeel in het oordeel uitmaken en een hel in de hel als het verbond aan ons bediend is en we onder de bediening des verbonds hebben geleefd en dan om eigen schuld verloren gaan. Laten we dus de bediening van het verbond niet onderschatten maar er ernst mee maken. Ds. Kersten schreef
in De Saambinder van 26 juni 1924 in dit verband het volgende: "Welk een ontzettend verwijt treft het goddeloze volk, dat de kinderen de Moloch offerde: dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt ze overgegeven, als ge dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan. Mijn kinderen, spreekt de Heere; de kinderen Israëls waren Zijne als kinderen, die in het verbond Gods begrepen waren, niet minder dan de volwassenen... Wil dat nu zeggen, dat al die geheiligden in Christus, allen die in het verbond en Zijn gemeente begrepen zijn, ook zijn wedergeboren? Volstrekt: Neen. Geheel dat volk, Zijn kinderkens inbegrepen, stond in het verbond, doch het was niet al Israël wat in Israël was."

De aanbieding van genade
Dezelfde Ds. Kersten benadrukt ook dat de bediening van het verbond plaatsvindt in de prediking. In de prediking van de belofte van het Evangelie, in de aanbieding van genade, vindt de bediening van het genadeverbond plaats. Laten we ook ernst maken met de aanbieding van genade. Ik citeer uit het boekje Louter genade (blz.45), dat op last van onze laatste Generale Synode werd uitgegeven, het volgende: "Ds. G.H. Kersten schreef op 11 juli 1935 - dus vier jaar na de leeruitspraken van 1931 - in De Saambinder het volgende: 'In de bediening van dit verbond biedt God het leven en de zaligheid door Jezus Christus, om niet aan zondaars aan, eisende van hen geloof in Hem, opdat zij behouden mogen worden. Ofschoon Christus in dit verbond slechts een bepaald aantal uit de mensheid vertegenwoordigde, die in Hem uitverkoren waren vóór de grondlegging der wereld, toch wordt, in de bediening van het verbond, de vrije aanbieding van genade door Jezus Christus gericht tot zondaars uit het mensengeslacht, zonder beperking en algemeen; Johannes 6:2, Jesaja 55:1, Openbaring 22:17. Deze aanbieding is niet beperkt tot bewuste zondaren, zoals de Baxterianen beweren of tot zulken, die overtuigd zijn van hun zonden en hun behoefte aan een Verlosser, want ze wordt gericht aan personen, die in algehele ongevoeligheid over hun ellenden en noden weggezonken zijn; Openbaring 3:17-18. Deze aanbieding wordt even welgemeend tot dezulken, die haar tenslotte verwerpen als tot dezulken, die haar tenslotte aannemen, gedaan. Als dit niet het geval was kon de eerste soort van evangeliehoorders niet om hun ongeloof geoordeeld worden; Johannes 3:18-19.'Vandaar dat in de zesde leeruitspraak van 1931 wordt gesproken over 'de ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie". Tot zover het citaat uit Louter genade. Het zou goed zijn als we het indringende citaat van Ds. Kersten voor onszelf nog eens ernstig zouden overdenken en daarbij ook de Schriftplaatsen, die hij noemt zouden betrekken. Het mag duidelijk zijn, dat als we het verbond in zijn wezen betrekken op de uitverkorenen, dat niets afdoet van de aanbieding van genade in de bediening van het verbond. Al staat het verbond 44 onder de beheersing van de uitverkiezing" (eerste leeruitspraak van 1931), de prediking staat niet onder de beheersing van de uitverkiezing. Integendeel, in de belofte van het Evangelie gaat de aanbieding van genade uit tot alle hoorders. Als het gaat over de bediening van het verbond in de prediking van het Evangelie, wil ik nog eens citeren uit het werk van de Erskines en Fisher, door ds. Kersten opnieuw uitgegeven in 1948: "93. Hoe bedient Hij aan zondaren zonder enige nadere bepaling het verbond? In het algemene aanbod van het Evangelie, dat een blijde boodschap is "allen den volke", Luk. 2:10, en waarin verklaard wordt, dat allen zonder uitzondering welkom zijn, Spr. 8:4, Mark. 16:15. 94. Wat is de grond voor de onbeperkte bediening van het verbond, in het aanbod van het Evangelie? Die bediening is niet gegrond op de verkiezing, maar op de wezenlijke algenoegzaamheid die er in Christus' gehoorzaamheid en dood is, Joh.1:29." De Erskine's en Fisher verklaren dus dat de aanbieding van genade in de bediening der verzoening niet gegrond is op de verkiezing, maar op de algenoegzaamheid van het offer van Christus en dat daarin verkondigd wordt, dat allen zonder uitzondering welkom zijn. Het mag duidelijk zijn, dat het verbond wel onder de beheersing van de uitverkiezing staat, maar de bediening van het verbond niet.
(wordt vervolgd)
Zeist, ds. J.J. van Eckeveld
Loyalus
Berichten: 86
Lid geworden op: 02 jun 2004, 16:25

Bericht door Loyalus »

Verbond, belofte en prediking

(4)
Met onderscheid spreken over de beloften
Als we nadenken over het verbond, dan is dat niet mogelijk zonder de beloften daarbij te betrekken. We moeten met onderscheid over de beloften spreken. Dat deed ook Calvijn al. Graafland wijst erop in Van Calvijn tot Comrie dat bij Cal-vijn de algemene aanbieding de tot de uitverkorenen beperkte bestemming van de belofte niet opheft (deel 1, blz. 116). Onze Dordtse Leerregels spreken over de belofte van het Evangelie, "dat een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe". Die belofte moet alle hoorders zonder onderscheid worden gepredikt met bevel van bekering en geloof (DL 11,5). Die belofte van het Evangelie komt dus tot ieder. Daarin vindt de aanbieding plaats van Christus en de verbondsweldaden. De belofte van het Evan-gelie noemden onze vaderen een conditionele, voorwaardelijke belofte, omdat daarin ook gesproken wordt over de weg, waarin de belofte vervuld zal worden. In welke weg? In de weg van het geloof, want er wordt gesproken over "een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft". Dat geloof is de voorwaarde, de condi-tie. Maar dan geen voorwaarde, die wijzelf vervullen moeten, maar die de Heere vervult in het hart van al de Zijnen. Graafland benadrukt dat we bij Calvijn nog geen systematisch uitgewerkte leer over de beloften aantreffen en dat hij zeer ruim spreken kan over de aanbieding der genade. Maar er zijn bij Calvijn ook duidelijke aanwijzingen "dat de door Calvijn bedoelde algemene aanbieding van de belofte niet meer tot inhoud heeft dan dat allen die geloven, of, en dat is in wezen hetzelfde maar in accent maakt het toch een groot verschil, dat alleen die geloven, deel krijgen aan het heil in Jezus Christus" (Van Calvijn tot Comrie, deel 1, blz. 113). Ds. C. Harinck stelt in zijn De Schotse Verbondsleer dat we onderscheid moeten maken tussen de belofte van het Evangelie, die in de algemene aanbieding tot alle hoorders komt, en de beloften des verbonds. Datzelfde onder-scheid werd ook gemaakt door de Generale Synode van 1986. In plaats van over evangeliebeloften en verbondsbeloften, mag u ook spreken over conditionele, voorwaardelijke beloften en onconditionele, onvoorwaardelijke beloften. Zo spra-ken onze vaderen daar immers over. De verbondsbeloften zijn die beloften, die in Christus vermaakt zijn aan de uitverkorenen en die zeker vervuld zullen worden. Die verbondsbeloften werden door onze vaderen wel onconditionele of absolute beloften genoemd. De Heere zegt daarin, zonder enige voorwaarde: "Ik zal." "Ik zal nooit meer op u toornen en nooit meer op u schelden." "Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn" (Jer.31:33). In de verbondsbelof-ten wordt de eeuwige zaligheid beloofd. En wat de Heere zegt, doet Hij ook. Zou Hij het zeggen en niet doen? Die beloften vervult Hij, zonder enige voorwaarde. Juist in die verbondsbeloften ligt dan ook de vastheid van de zaligheid. De sy-node van 1986 sprak uit: "Deze verbondsbeloften zijn de toezeggingen, die God de Vader van eeuwigheid vermaakte in de raad des vredes aan de Borg, het Hoofd en de Middelaar van het verbond der genade. Zij gelden Christus en degenen, die van Christus zijn, namelijk Zijn uitverkorenen." Ook de Dordtse Leerregels spreken met onderscheid over de beloften. Naast de belofte van het Evangelie, die tot ieder komt (11,5), zeggen de Leerregels in 111/1V,8 het volgende: "Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven." Belooft de Heere aan alle hoorders van het Evangelie het eeuwige leven? Nee, alleen aan hen, die komen en geloven.

De beloften des verbonds en de prediking
Maar als de verbondsbeloften in Christus alleen aan de uitverkorenen vermaakt zijn, hoe moeten zij dan gepredikt worden? De Erskines en Fisher geven daar in hun al eerder genoemd werk een antwoord op. "81. Aan wie werd deze belofte van het eeuwige leven gegeven? In de eerste plaats aan Christus en zo in de tweede plaats in en door Hem aan de uitverkorenen, zoals blijkt uit Tit.1:2, vgl. met 1 Joh.2:25. 82. Aan wie worden de beloften van het verbond voorgesteld? Aan allen, die het Evangelie horen, mét hun zaad, Hand. 2:39: U komt de belofte toe en uw kinderen. 83. Welk recht hebben zij, die het Evangelie horen, op de beloften, als ze hun zo in het algemeen overgemaakt worden? Een recht van toegang tot de beloften en van al de goederen, die erin vervat zijn, zodat ze daardoor niet te verontschuldigen zijn, als ze niet geloven, Joh.3:18. 84. Welk recht geeft het geloof of de daad van het geloven op de beloften? Een recht van bezit, uit kracht van de vereniging met Christus in Wie al de beloften ja en amen zijn. Joh.3:36: Hij, die gelooft ... heeft het eeuwige leven." Dus in de prediking worden de verbondsbeloften, die in Christus aan de uitverkorenen zijn vermaakt, wel alle hoorders voorgesteld. Zij hebben een recht van toegang tot de beloften. Dat is geheel in de lijn van de zesde leeruitspraak van 193 1, waarin gesproken wordt over "de ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie". Echter alleen de uitverkorenen bezitten de beloften vanuit de vere-niging des geloofs met Christus. En de moeite die ds. Kersten had met de drie-verbondenleer was, dat daarin alle gedoopten zonder onderscheid gesteld worden in het bezit van de beloften. Als gedoopte bondeling bezit men dan, hééft men dan de beloften. Zo raakt het toepassende werk van de Heilige Geest op de ach-tergrond.

In de prediking wordt het verbond bediend
In de prediking vindt de bediening van het genadeverbond plaats. Daarom wil ik, na iets geschreven te hebben over het verbond en de beloften, ook nog iets zeg-gen over de prediking. De prediker is "bedienaar van het genadeverbond", in hem is "de bediening der verzoening gelegd", zoals Paulus schrijft in 2 Korinthe 5: 18. Het is de prediking van Wet en Evangelie. De verbrijzeling door de Wet maakt plaats voor Christus. Met alle nadruk zullen we in onze oppervlakkige tijd de noodzaak van het plaatsmakende en ontdekkende werk van de H.Geest moeten bena-drukken. Ds. A. Vergunst waarschuwt in Neem de wacht des Heeren waar (1983, blz.92) voor een "praktisch remonstrantisme", dat de kerk van gereformeerd be-lijden overspoelt. "Er wordt geijverd voor 'verbondsmatig' spreken en preken, waarbij veelal eenzijdige nadruk op de eis des geloofs gelegd wordt. De onmacht van de natuurlijke mens om te kunnen geloven wordt in de H. Schrift even nadruk-kelijk geleerd als de schuld van het ongeloof. Wie echter deze onmacht in de prediking en zielszorg verdoezelt, loopt het gevaar over geloof te spreken als een mogelijkheid, die de natuurlijke mens nog gelaten is. Al wordt nog wel van het geloof als een gave van Gods genade gesproken, in de praktijk valt de nadruk op de 'gelovende mens' en wordt aan de eenzijdigheid van Gods genade geweld ge-daan." Daarom mag in de prediking niet gezwegen worden over het plaatsmakende werk van de H.Geest, Die ontdekt aan zonde en schuld, Die ontgrondt, ontbloot en verbrijzelt, opdat er plaats kome voor Christus. Veel verzet tegen de schrif-tuurlijkbevindelijke prediking komt voort uit verzet tegen dat plaatsmakende werk. Men wil een gelovige zijn in Christus, zonder dat men zich ooit diep verloren geweten heeft voor God.

Zeist,

ds. J.J. van Eckeveld
Loyalus
Berichten: 86
Lid geworden op: 02 jun 2004, 16:25

Bericht door Loyalus »

(slot)
Geen tegenstelling
Soms heeft men gesuggereerd dat er een tegenstelling zou bestaan tussen een har-telijke aanbieding van genade en het benadrukken, dat er voor Christus plaatsge-maakt moet worden. Men noemt dat een voorwaardelijke prediking. Maar dat is het niet. In de aanbieding van genade wordt ieder een hartelijk welkom toegeroepen. Er is, om met de Erskines en Fisher te spreken, een recht van toegang. Maar wie komen er? Alleen diegenen, die in de ontdekking aan hun schuld en zonde de nood-zaak van Christus gevoelen. Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Dat is geen voorwaardelijke prediking, maar wel een prediking, waarin aangewezen wordt de weg, waarin Christus dierbaar wordt en noodzakelijk. Als iemand een ruim aanbod gepreekt heeft, dan is het Thomas Bos-ton wel geweest. Maar diezelfde Boston zegt ook dat hij nooit een zondaar la-chend tot Jezus heeft zien vluchten, maar altijd wenend. Boston heeft ook het bekende voorbeeld gebruikt van de dorpsdokter. leder is welkom bij die dokter, maar wie komt er? Alleen diegene die weet dat hij ziek is. Als sommigen beweren dat je zo wegneemt, wat je eerst gezegd hebt, dan heeft men het nooit echt be-grepen, of men verzet zich tegen het plaatsmakende werk van de Heilige Geest.

De drie stukken
In de prediking zullen dan ook de drie stukken ellende, verlossing en dankbaar-heid aan de orde moeten komen. We mogen de drie stukken niet van elkaar losma-ken, want ze zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Het zijn geen "schoolklas- sen" die men achtereenvolgens passeert. In geen van de drie stukken raken Gods kinderen uitgeleend, zolang zij in dit aardse leven zijn. Toch zullen we moeten blijven vasthouden, dat het stuk der ellende vooropgaat. Er is een "eerst" van het stuk der ellende. Zo vinden we het bij Calvijn en de opstellers van de Cate-chismus. Calvijn zegt bij Ezechiël 18:23: "Het berouw gaat aan de vergeving vooraf (... ) God openbaart de mensen, hoe ellendig zij zijn, opdat zij tot Hem vluchten. Hij wondt om te genezen. Hij doodt om levend te maken." Als men dit een voorwaardelijke prediking wil noemen, dan heeft Calvijn ook voorwaardelijk gepreekt. Graafland heeft al gezegd, dat er bij Ursinus, een van de opstellers van de Heidelbergse Catechismus, sprake is van iets chronologisch, iets volgor-delijks, in de drie stukken. Ursinus stelt in zijn Schatboek de vraag waarom de kennis der ellende nodig is. Hij geeft dan drie redenen aan, waarom die kennis noodzakelijk is. Ten eerste, omdat deze de begeerte naar verlossing opwekt. Ver-volgens, omdat daardoor het wonder der verlossing des te groter wordt. In de derde plaats, omdat we anders geen geschikte hoorders zijn van het Evangelie. Hoewel ik alle conclusies van dr. A. de Reuver in zijn dissertatie Bedelen bij de bron niet delen kan, heeft hij daarin toch duidelijk aangetoond, dat zowel bij Calvijn als bij Kohlbrugge de kennis van de zonde aan de kennis van de ver-lossing voorafgaat. Laat ik Calvijn citeren uit een preek over Genesis 15:6: "Het is nodig dat wij aan onszelf wanhopen om ons vertrouwen op Hem te stel-len(... ) Het is dus nodig, dat God ons geheel terneergeslagen heeft, opdat wij door Zijn hand opgericht worden, en dat wij ondersteund worden door Zijn kracht(... ) Het is dus nodig, zoals ik reeds gezegd heb, dat de kennis van onze ellenden ons zozeer raakt, dat wij werkelijk in de dood zijn, en dat wij de dood gevoelen waarvan de Schrift spreekt, om te haken naar het leven, dat onze Heere Jezus Christus ons aanbiedt door Zijn Evangelie." Calvijn heeft benadrukt in zijn preken, dat de zondaar God leert rechtvaardigen, Hem leert billijken in Zijn heilig recht. Nog één citaat uit Calvijn’s preek over Genesis 15:5: "Daar hebt ge in één woord waarop God aanhoudt, wanneer Hij ons ontdoet van alle me-ning van onze deugden, het is omdat Hij alleen als rechtvaardig erkend wil zijn, en dat wij verloren en veroordeeld zijn in onszelf." Zó heeft Calvijn gepreekt. Laat hij ons daarin ten voorbeeld zijn.

Kohlbrugge over de kennis der ellende
Ten aanzien van Kohlbrugge citeer ik De Reuver: "Zonder zondekennis kan Kohl-brugge zich de kennis van het heil niet denken. De eerste schrede op de weg van het geestelijk leven is het gevoel van verlorenheid. Voordat iemand gelooft, wordt hij door de prediking van het Woord ervan overtuigd dat hij verloren is. Het Evangelie geldt arme zondaren. Wie niet aan zichzelf vertwijfelt, gaat niet tot de ontfermende God en gaat niet door de deur. Geen mens zal in waarheid ver-langen geheel door de Heere Jezus verlost te zijn, tenzij hij zaligmakend over-tuigd is van zijn algeheel bederf" (Bedelen bij de bron, 1992, blz.178). De Reu-ver benadrukt dan dat Kohlbrugge daarmee niet wil zeggen dat zondekennis aan het geloof als zodanig voorafgaat, maar dat in het geloof de zondekennis voorafgaat aan de kennis van het heil. Het gaat dus om zaligmakende kennis van onze verlo-renheid, geloofskennis. Nog één tekenend citaat over Kohlbrugge: "Telkens weer verklaart hij dat de mens eerst als schuldige door de Wet onder arrest wordt gesteld alvorens te worden bevrijd. Waar het eerste ontbreekt, komt het niet werkelijk tot het tweede. De 'korf vol levensbrood en levenswijn' wordt niet uitgereikt dan waar de zonde wordt gevoeld, erkend en betreurd als vergrijp te-gen de allerhoogste Majesteit. Hij knoopt hieraan de exclamatie vast, dat men 'heden ten dage' met zijn goddeloze, vuile handen in de korf van de genade grijpt 'zonder te belijden: Ik heb gezondigd, zonder dat het parool in het hart was: Nee, nee! Gods Wet, die zal blijven staan!' Hoe komt het toch - vraagt hij - dat men vroeger zo vaak van waarachtige bekeringen hoorde? 'Waar komen die lieden vandaan, die enkelen nog? Hun aantal wordt echter kleiner en kleiner, ook in onze gemeente, de meesten liggen al op het kerkhof. Waar kwamen zij vandaan, die profeten en profetessen, die van Gods genade en erbarmen konden getuigen en het wisten: Dat is goud en dat is valse munt? Waren zij niet in de afgrond der verlorenheid geboren, terwijl zij wegzonken voor Gods Wet? Daaraan schort het heden ten dage. Er is thans geen achting voor Gods Wet meer" (Bedelen bij de bron, blz. 187). Zijn deze woorden van Kohlbrugge niet hoogst actueel? Dat is nu juist wat wij bedoelen als we spreken over het plaatsmakend werk van de Heilige Geest, de verbrijzeling door de Wet, opdat Christus heerlijk worden zal in het hart.

Schriftuurlijke kenmerken
Zo zullen in de prediking de drie stukken aan de orde komen. Daarin vindt u de hartslag van het geestelijke leven. De prediking zal de gemeente ook de schrif-tuurlijke kenmerken van genade voorhouden, niet om in de kenmerken rust te ge-ven, maar wel om te bemoedigen en op te scherpen en aan te dringen om te staan naar de verzekering van het aandeel aan Christus. De prediking zal ten volle schriftuurlijk-bevindelijk moeten zijn. De Schrift zal moeten klinken, het Woord zal aan het woord moeten komen, maar ook hoe die Schrift waar wordt in het hart van degenen, die de Heere vrezen. De prediking zal ook separerend, onderschei-dend zijn en onderscheid maken tussen schijn en zijn, tussen geloof en ongeloof, maar ook tussen de verschillende trappen van het geestelijke leven. Bekommerden zullen worden aangespoord de vastheid buiten zichzelf in Christus te zoeken en bevestigden zal worden voorgehouden, dat het leven alleen maar ligt in de dade-lijke gemeenschap met God in Christus. Nooit genoeg zal dan ook in de prediking de heerlijkheid, de algenoegzaamheid, de noodzakelijkheid en de gewilligheid van de Zaligmaker kunnen worden verkondigd. Het is waar, Christus is een verborgen Persoon, maar de Heere heeft juist de prediking gegeven opdat Hij daardoor aan zondaren geopenbaard zou worden. Laat de prediking dan vervuld mogen zijn van Hem. Laat de liefde van Christus de prediker dan mogen dringen en laat hij met Paulus niets willen weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Maar laat hij ook prediken hoe een arme zondaar met die rijke Christus verenigd wordt.

Is mijn zondekennis diep genoeg?
Ik wil nu afsluiten met een citaat uit het op last van onze Generale Synode uit-gegeven boekje Louter genade: "Bevordert de prediking van kenmerken niet dat de prediking een voorwaardelijk karakter krijgt? Daarover zegt de bekende oude schrijver Schortinghuis het volgende: 'Verbrijzeling en smart des harten kan geen voorwaarde zijn om u eigenlijk aangenaam of onaangenaam bij de Heere te maken. Zij dienen slechts om een ellendig en helwaardig zondaar uit zichzelf uit te drijven en tot Jezus te brengen. Als een mens wat verwacht van de grootte zijner smart, zou hij kunnen denken, dat zijn gevoel van zonde niet groot genoeg is. Het gaat echter niet om ons gevoel van zonde. Dat gevoel is middel. Het gaat erom, dat we als arme zondaren in Christus geborgen zijn. Uw verbrijzeling over de zonde is dan groot genoeg, lang en zwaar genoeg, als ge maar verwaardigd wordt uit uzelf tot Christus te vluchten.' Hoe pastoraal gingen onze vaderen in de prediking met zondaren om. 'Sta, niet naar zwaarheid. Het zij u tot lering, die zo menigwerf vreest, dat uw grondslag niet uit God is, omdat gij geen krachtdadige omkeer kent, of omdat uw overtuiging van zonde niet zo zwaar is als gij wel van anderen van Gods volk 'hoordet. Beproef u hieraan of gij een wezen-lijke zieldrang in u kent naar Christus', aldus ds. G.H. Kersten in De Heidel-bergse Catechismus (blz.222, 223). Wanneer de bedienaar van het Woord zo het genadeverbond met bewogenheid bedient en de zondaar geen rust laat buiten Christus, zal de Heere daar Zijn zegen aan verbinden. Zijn Woord zal niet ledig wederkeren."

Zeist,
ds. J.J. van Eckeveld
limosa

Bericht door limosa »

Hartelijk bedankt Loyalus voor de laatste drie artikelen! Die ga ik eerst lezen.
Plaats reactie