De Wijsheid uit Spreuken 8

Plaats reactie
Gebruikersavatar
Gian
Berichten: 6339
Lid geworden op: 27 nov 2004, 21:24

De Wijsheid uit Spreuken 8

Bericht door Gian »

Doorgaans wordt de Wijsheid verklaard als de Zoon van God. Weet iemand waarom? Uit het vervolg blijkt dat de Wijsheid vrouwelijk of een vrouw is. In Job 28 wordt de wijsheid ook als een vrouwelijk persoon voorgesteld naast God zelf.
Weet iemand hier meer over te vertellen?
Hedendaagse bijbelstudie is voor een belangrijk deel het elimineren van theologische contradicties.
Gebruikersavatar
jakobmarin
Berichten: 3523
Lid geworden op: 04 aug 2004, 13:42

Re: De Wijsheid uit Spreuken 8

Bericht door jakobmarin »

Spreuken 8:
22 De HEERE bezat Mij aan het begin van Zijn weg, al vóór Zijn werken, van oudsher.
23 Van eeuwigheid af ben Ik gezalfd geweest, vanaf het begin, vanaf de tijden voordat de aarde er was.
24 Toen er nog geen diepe wateren waren, werd Ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, zwaar van water.
25 Voordat de bergen waren verzonken, vóór de heuvels, werd Ik geboren.
26 Hij had de aarde en de velden nog niet gemaakt, evenmin het begin van de stofjes van de wereld.
27 Toen Hij de hemel gereedmaakte, was Ik daar, toen Hij een cirkel trok over het oppervlak van de watervloed,
28 toen Hij de wolken daarboven sterk maakte, Hij de bronnen van de watervloed versterkte,
29 toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde, zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden, toen Hij de fundamenten van de aarde verordende,
30 was Ik bij Hem, Zijn Lievelingskind, Ik was dag aan dag Zijn bron van blijdschap, te allen tijde spelend voor Zijn aangezicht,
31 al spelend in de wereld van Zijn aardrijk. Mijn bron van blijdschap vond Ik bij de mensenkinderen.
1 Korinte 24:
23 wij echter prediken Christus, de Gekruisigde, voor de Joden een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid.
24 Maar voor hen die geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, prediken wij Christus, de kracht van God en de wijsheid van God.
de vrouwelijke vorm van Wijsheid is gewoon een literaire manier van schrijven, als het niet vanuit de Ik-vorm gebeurd en is ook een vrouwelijk woord in NL.
Wie zegt 'er is geen waarheid' heeft groot gelijk, want die bestaat wél.
-DIA-
Berichten: 33950
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De Wijsheid uit Spreuken 8

Bericht door -DIA- »

Voor degenen die van lezen houden: Er is hier Wijsheid te bekomen!
Het eerste artikel, over de DUISTERNIS DER DEFORMATIE is in feite een voorrede, hoe dhr. Scholten ertoe kwam om over
DE EEUWIGE WIJSHEID te schrijven.
Voor de goede orde heb ik dit er maar bijgeplaatst.

Dus eerst:
De duisternis der deformatie

Vorige week zagen we het licht dat in de Reformatie is opgegaan, aan de hand van een preek van Luther over de eerste verzen van Johannes 1. Tegenover de Reformatie staat de deformatie, tegenover de Hervorming de vervorming.
Een bittere vrucht van deze deformatie is het woord dat gesproken is tijdens de rouwdienst voor prins Claus. Is het wel gepast, daar de vinger bij te leggen? We hebben geaarzeld. De reden zal men begrijpen. Maar het geldt hier de eer van de Koning der koningen. Zeer nadrukkelijk en demonstratief is er tijdens deze rouwdienst in de overdenking en de gebeden gezwegen over Christus. Geen woord over Zijn Persoon. Geen woord over Zijn werk als Zaligmaker van zondaren.
De overdenking werd gehouden door H. Oosterhuis. In 1964 in de Rooms-Katholieke Kerk priester gewijd, werd hem in 1970 door zijn kerk verboden nog langer als priester op te treden, aangezien hij in het huwelijk was getreden. De meeste leden van zijn parochie in Amsterdam wilden hem als voorganger behouden, zodat ze als vrije gemeente, los van de R.K. kerk, verder gingen. Wie denken zou dat hij dichter bij de Reformatie zou staan, vergist zich deerlijk.
In interviews heeft hij er geen geheim van gemaakt, dat hij niet meer gelooft dat Jezus de Zoon van God is. Van Christus als Middelaar, als Verzoener voor de zonden, wil hij evenmin weten. Godsdienst is voor hem naastenliefde. Het rooms-katholicisme van de Middeleeuwen wilde (we citeren uit Luthers preek), dat men vroom moet zijn, vasten, bidden, zingen en de werken der wet doen. De wettische plicht die Oosterhuis voorschrijft, is een heel andere, maar in de grond der zaak is zijn standpunt hetzelfde, een goede-werkenleer waarbij het Licht der genade is gedoofd.
Eerder in de rouwdienst waren Genesis 1:1 - 4 en Johannes 1:1-5 voorgelezen. Ook Luther betrok in zijn preek deze Schriftgedeelten op elkaar. Maar nu laten we volgen hoe Oosterhuis Johannes 1:1 verklaarde (volgens de letterlijke weergave van het gesprokene tijdens deze plechtigheid in het RD van 16 oktober).
Oosterhuis: "In den beginne was het Woord", werd ons voorgelezen. Welk woord was in den beginne? Wie de Joodse uitlegtraditie van de Bijbel ondervraagt, krijgt te horen dat in den beginne de thora bij God was, nog voor Hij hemel en aarde schiep.
"Thora betekent: woord dat mensen richting wijst", opdat zij een leven zullen hebben dat het waard is ge¬ leefd te worden. "In den beginne was het Woord" is geen filosofische uitspraak, maar een profetische stem die ons zegt dat wij elkaar zullen respecteren en menswaardig bejegenen: Heb liefde voor de mens naast je.
Liefde niet bedoeld als een warm gevoel, maar als praktische solidariteit: dat je een ander mens niet laat stikken, barsten, verhongeren, martelen, verdwijnen. "Heb lief de vreemdeling", is de toespitsing van het woord over de naasten. De vreemdeling is de naaste bij uitstek. Jaag hem niet op, jaag haar niet weg, zo staat geschreven. Zij hebben dezelfde rechten als jij (Lev. 19:34). Zonder deze thora zal er geen menselijke toekomst zijn die het waard is geleefd te worden. "Licht" is een beeld voor die toekomst, "voor een wereld waar mense waardig leven mogen."
God sprak in den beginne: "Er zij licht”. Niets in zijn toespraak over Christus als God van eeuwigheid. Schepper alle dingen, het Leven en het Licht der mensen. Neen, in den beginne was de thora (de wet) er met het gebod tot naastenliefde. De eerste tafel van de wet ook nog verzwegen.
Dit is geen eerlijke exegese meer, maar de Bijbel pasklaar maken voor eigen gebruik. Wie wil weten wat Johannes bedoelt met het Woord in den beginne, moet te rade gaan bij Johannes zelf Dan is het buiten alle twijfel, dat hij Christus bedoeld heeft. Voor wie het uit de eerste verzen nog niet zou hebben begrepen, wordt dat zo helder als de dag uit de verzen 14 - 18.
De ketter Cerinthus loochende de Godheid van Christus. Hoewel de andere Evangeliën reeds geschreven waren, werd Johannes toen gedreven om er nog een aan toe te voegen. Hij had daar een bedoeling mee, die hij in het laatste vers van hoofdstuk 20 mededeelt: ''Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam''. Dat is zichtbaar in elk hoofdstuk. En zo getuigen de eerste vijf verzen van de heerlijkheid van Christus'' Goddelijke natuur.
Hoe komt het dan, dat velen toch Christus'' Godheid ontkennen? Zou het niet zijn omdat zij er niet van willen weten, dat Hij Die God was en bleef, Mens moest worden omdat alleen zo de verzoening voor de zonden Zijns volks teweeggebracht kon worden, Hebr. 10:5-14?
Blijkbaar is de afkeer daarvan zo groot, dat men zich in de onwaarschijnlijkste bochten wringt en liever via ''de Joodse uitlegtraditie'' beweert dat met het Woord van Johannes 1:1 de wet bedoeld is, dan dat men Johannes uit zijn eigen geschriften verklaart. Want als Johannes in het opschrift van zijn eerste zendbrief schrijft over het Woord des levens, is het duidelijk, dat hij ook daar Christus het Woord noemt, en datzelfde geldt van 1 Johannes 5:7.
En in Openbaring 19:13 schrijft hij van Christus: en Zijn Naam wordt genaamd het Woord Gods. We hebben dus te maken met een benaming voor Christus die Johannes bijzonder eigen was. In Zijn namen openbaart zich Zijn Wezen. Als het Woord Gods is Hij de rijkste openbaring van God en Goddelijke zaken die in deze bedeling maar mogelijk is. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is. Die heeft Hem ons verklaard, zegt Johannes.
Nameloos arm is dan ieder, die van deze Naam voor Hem niet weten wil. Het mocht ons maar veel te zeggen hebben, dat Johannes aan deze Naam herinnert wanneer hij Christus ten gerichte ziet komen op de grote dag des oordeels. Wie het vleesgeworden Woord en het doel waartoe Hij op aarde gekomen is, verworpen heeft, zal door Hem Die genaamd wordt het Woord Gods, veroordeeld worden.
Maar Johannes spreekt ook van een volk, ''welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn''. Daarvan zegt Luther in zijn preek: ''Hoe gaat dat in zijn werk? Hiervoor is gezegd hoe het Licht der genade tegen het natuurlijk licht van het verstand strijdt en het overwint. Wanneer nu het Evangelie komt en het Licht der genade getuigt dat de mens niet moet leven of handelen naar zijn goeddunken, maar zijn natuurlijk licht verworpen, gedood en weggedaan moet zijn, als de mens zo''n getuigenis aanneemt en volgt, zijn licht en eigenwaan opgeeft, graag een dwaas wil zijn en zich wil laten leiden, leren en verlichten, zie, dan wordt hij in zijn voornaamste stuk, dat is, in zijn natuurlijk licht veranderd.
Dan gaat zijn oude licht uit en een nieuw licht gaat aan, het geloof Dat volgt hij in leven en sterven, klemt zich alleen maar vast aan het getuigenis van Johannes of van het Evangelie, ook al moest hij daarom alles wat hij heeft en kan, opgeven. Zie, dan is hij opnieuw geboren uit God door het Evangelie, waarbij hij blijft en geeft zijn licht en eigenwaan op. (...) Maar deze geboorte komt pas goed openbaar, als de aanvechting en de dood komt; dan wordt men gewaar wie daar nieuw of oud geboren is, dan worstelt en woelt het verstand, het oude licht, en laat niet graag varen wat het wil en hem goeddunkt.
Het kan Evangelie niet vertrouwen en zich aan het Evangelie overgeven en zijn eigen licht opgeven. Die echter nieuw geboren zijn of nieuw geboren worden, die gaan en volgen, geven hun licht, leven, goed, eer en wat zij bezitten op, zij vertrouwen en klampen zich vast aan het getuigenis van Johannes. Daarom komen ze ook tot hun eeuwig erfdeel als echte kinderen. Zie, als nu het licht, het verstand, de oude eigendunk dood, verduisterd en in een nieuw licht veranderd zijn, moet dan ook het hele leven en alle vermogens van de mens hem volgen. (...)
Dan ziet hij zo duidelijk wat een grote dwazen zij allen zijn, die door werken vroom willen worden. Dan geeft hij geen cent voor alle papen, monniken, bisschoppen, paus, kruinen, kappen, wierook branden, luiden, kaarsen branden, zingen, orgel spelen, bidden met al hun uiterlijk gedoe. Want hij ziet hoe dat alles enkel afgoderij en dwaze schijnheiligheid is.’
Hebben wij zo al leren oordelen over alle werken die geen vrucht zijn van dat nieuwe leven?

De eeuwige Wijsheid - I

Zoals we vorige week bezagen, stond in de begrafenistoespraak van H. Oosterhuis Johannes 1:1 centraal, maar wel op een heel aparte wijze. Hij zei letterlijk: "In den beginne was het Woord", werd ons voorgelezen. Welk woord was in den beginne? Wie de Joodse uitlegtraditie van de Bijbel ondervraagt, krijgt te horen dat in den beginne de thora (de wet) bij God was, nog voor Hij hemel en aarde schiep. "Thora betekent: woord dat mensen richting wijst", opdat zij een leven zullen hebben dat het waard is geleefd te worden. "In den beginne was het Woord" is geen filosofische uitspraak, maar een profetische stem die ons zegt dat wij elkaar zullen respecteren en menswaardig bejegenen: Heb liefde voor de mens naast je.

Natuurlijk is het ongeoorloofd, zo een tekst te verklaren. Johannes moet allereerst uit Johannes verklaard worden en dan is het zonneklaar, dat hij met het Woord Christus bedoeld heeft. Voor Christus, Zijn Persoon en werk, was echter in deze toespraak geen plaats. Daarom was hier sprake van een ergerlijke ketterij.
Maar ook over ''de Joodse uitlegtraditie'' is heel wat anders en meer te zeggen dan Oosterhuis deed. Uit de Joodse geschriften - en dan denken we vooral aan de apocriefe boeken en de werken der Schriftgeleerden - weten wij veel van het Joodse denken van toen. Veel werd er nagedacht over uitdrukkingen in het Oude Testament als het woord Gods en de wijsheid Gods. Daarbij ging het dan niet zozeer over het geschreven Woord, de Heilige Schrift, als wel om het woord waarmede de Heere iets doet. Hij spreekt, en het is er. Psalm 33:9, Genesis 1:3.

In het Joodse denken werd het woord des Heeren dan min of meer een zelfstandig bestaan toegekend, als een zelfstandig werkzaam wezen, uitgezonden om Gods wil te volbrengen. Men zag dat bijvoorbeeld duidelijk in Psalm 33:6: Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt. In onze Bijbels staat Woord daar met een hoofdletter, maar men bedenke hierbij, dat het Hebreeuws maar één soort letters kent. Het verschil tussen hoofdletters en kleine letters bestaat in het Hebreeuws niet. Er kan in de Joodse geschriften over het Woord gesproken worden als 6en persoon, en wel een persoon met Goddelijke eigenschappen.
Dat geldt ook als het gaat om de wijsheid Gods. Heel duidelijk wordt de Wijsheid al in het Oude Testament beschreven als een zelfstandig handelend persoon, en wel in de Spreuken van Salomo, hoofdstuk 1 vanaf vers 20 en de hoofdstukken 8 en 9. De opperste Wijsheid wordt zij genaamd. Zij voert Gods wil uit in de onderhouding (8:15 e.v.) en in de schepping (8:22 e.v.) der wereld. Deze Wijsheid is een eeuwig bestaand, zelfstandig werkzaam Goddelijk Persoon. Zij is bij God en van eeuwigheid af Zelf God. Zie vooral Spreuken 8:22 - 31.

Door wat de Heere geopenbaard heeft in het Nieuwe Testament, weten wij, dat deze Wijsheid die door Salomo beschreven wordt in het boek der Spreuken, de Tweede Persoon van het Goddelijk Wezen is, door Wie God alle dingen heeft geschapen. Maar voor de Joden van de oude bedeling was dit nog niet zo helder en klaar als voor ons. Onze geloofsbelijdenis zegt in artikel 9 over de leer van de Drie-eenheid: ''Hetgeen voor ons wat duister is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe.'' Zo heeft het de Heere behaagd. Het leerstuk van de Drie-eenheid is in het Oude Testament te vinden, maar daarvoor moet wel de bril van het Nieuwe Testament worden opgezet. In het Nieuwe Testament breekt het volle licht over de Drie-eenheid door.
Hoe over de Goddelijke Wijsheid uit de Spreuken van Salomo onder de Joden is nagedacht, blijkt uit enkele apocriefe boeken. De apocriefen behoren niet tot de Heilige Schrift. Ze hebben geen Goddelijk gezag, zijn niet geïnspireerd en niet onfeilbaar. Wel zijn ze van belang voor de kennis van de geschiedenis en de opvattingen van het Joodse volk uit de vierhonderd jaar tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Goede dingen staan erin, tot stichting, maar ook dwalingen en dwaasheden. De heer H. Florijn schreef er een lezenswaardig artikel over in het RD van 6 november. Daarin memoreert hij dat Smytegelt in een preek in ''Een woord op zijn tijd'' zijn hoorders aanried, een bepaald hoofdstuk uit het apocriefe Boek der Wijsheid te lezen.
Voor ons doel is het ook nuttig, dit Boek der Wijsheid op te slaan. De geleerden menen, dat het omstreeks het jaar 100 voor Christus geschreven moet zijn door een Jood in de Eg5rptische stad Alexandrië. In de hoofdstukken 6 tot en met 10 worden schone dingen gezegd van de Wijsheid. In de geest van Spreuken 8 worden haar Goddelijke werken en eigenschappen toegeschreven.
Wij citeren Wijsheid 7:25 - 31: ''Want zij is een damp der kracht Gods, en een zuivere uitvloeiing van de heerlijkheid des Almachtigen; daarom valt in haar niets dat besmet is. Want zij is een afschijnsel van het eeuwige licht, en een onbevlekte spiegel van Gods werkende kracht, en een beeld van Zijn goedheid. En enig zijnde kan zij alles doen; en blijvende in zichzelve, vernieuwt zij alle dingen; en van geslacht tot geslacht, in de heilige zielen overgaande, maakt zij vrienden Gods en profeten. Want God bemint niets dan degene die bij de Wijsheid woont. Want zij is schoner dan de zon, en boven alle stelling der sterren, bij het licht vergeleken zijnde, wordt zij treffelijker bevonden. Want na dat [licht] komt de nacht, maar de boosheid zal de Wijsheid niet overweldigen.'' Hier wordt de Wijsheid beschreven als een zelfstandig Goddelijk persoon, van God onderscheiden.
Maar zij is tegelijk op het nauwste met Hem verbonden. In hoofdstuk 8:3 en 4 wordt gezegd: ''Zij maakt haar adellijke afkomst [daarmede] heerlijk dat zij met God verkeert, en de Heere aller dingen heeft haar lief Want zij is een leermeesteres der wetenschap Gods, en een uitkiezeres uit Zijn werken.'' Men lette op dat laatste: zij, de Wijsheid des Vaders, bepaalt dus, vanzelf vanuit Gods eeuwige raad, welke van Gods werken nu uitgevoerd zullen worden. Zij schept, werkt, regeert en vernieuwt alle dingen (8:1, 5). De schrijver bidt dan ook: ''O God mijner vaderen, en Heere der barmhartigheid. Die alle dingen gemaakt hebt door Uw Woord, en de mens door Uw Wijsheid hebt bereid, opdat hij zou heersen over de schepselen die van U gemaakt zijn, en dat hij de wereld zou regeren in heiligheid en gerechtigheid, en in oprechtheid des harten oordelen'' (9:1 - 3). Het is ook de Wijsheid, die Adam getrokken heeft uit zijn eigen val (10:2). We merken in het voorgaande op, dat Woord en Wijsheid afwisselend gebruikt worden in blijkbaar dezelfde betekenis. Zie dat ook in 16:12.
Opmerkelijk is ook wat we lezen in 18:14 - 16 over de laatste plaag in Egypte (alle eerstgeborenen sterven): ''Want als nu alle dingen in rust en stilte waren, en de nacht in zijn snelheid half voorbij was, toen sprong Uw alvermogend Woord van de hemel uit de koninklijke tronen af, als een ernstig krijgsheld in het midden van hun land, dat verdorven zou worden, dragende een scherp zwaard, [namelijk] Uw ongeveinsd gebod, en staande vervulde het alles met doden, en raakte wel aan de hemel, maar ging ook op de aarde.'' Vergelijking met Exodus 12:29 laat zien, dat terwijl daar staat dat de HEERE de eerstgeborenen in Egypteland sloeg (door middel van de verderfengel), de schrijver van het Boek der Wijsheid Hem noemt ''Uw alvermogend Woord''. Hier komen wij dicht in de buurt van wat in het Nieuwe Testament beleden wordt van de Zone Gods als het Woord. We zijn hier wel ver verwijderd van de bewering, dat in de ''Joodse uitlegtraditie'' met het Woord de wet bedoeld zou zijn. Overigens stellen we ook vast (in 8:19 en 20), dat de schrijver van geen erfzonde lijkt te weten en daarmede duidelijk afwijkt van Psalm 51. De schrijvers van de apocriefe boeken waren niet onfeilbaar!
Wij hopen volgende week nog enkele andere apocriefe boeken te bezien. Dan zal blijken, dat er ook anders over de Wijsheid gedacht is, maar de conclusie zal toch zijn, dat wat we in het Boek der Wijsheid vonden, de hoofdlijn is. Tenslotte merken we nog op, dat Christus Zich overeenkomstig Spreuken 8 ook de Wijsheid genoemd heeft, Matth. 11:19. Luk. 7:35; 11:49. Zie ook 1 Kor 1:24 en vergelijk de kanttekeningen.


De eeuwige Wijsheid - II

Ook in het apocriefe boek Ecclesiasticus wordt veel over de Goddelijke Wijsheid gesproken. Het Woord Gods Die in de allerhoogste plaatsen woont], is de Fontein der Wijsheid (Eccles. 1:5). In hoofdstuk 24 spreekt de Wijsheid: Ik ben van de mond des Allerhoogsten uitgegaan, en gelijk een nevel heb ik de aarde bedekt (vergelijk Gen. 1:2). Ik heb mijn tent in de hoogste plaatsen opgeslagen, en mijn troon in een wolkkolom. Ik alleen heb de rondte des hemels omgegaan, en heb in de diepte der afgronden gewandeld (24: 3 - 5). Schone dingen worden in dit 24ste hoofdstuk over de Wijsheid gezegd.
Toch heeft de schrijver, een zekere Jezus Sirach, het niet helemaal goed begrepen. Hij schrijft, dat de Wijsheid geschapen is (Eccles. 24:8, 10). Dat schrijft Salomo in Spreuken 8:22 en 23 juist niet. Ook versmalt bij Jezus Sirach de toepassing. Het wordt zo moraliserend. Typerend is, wat de Statenvertalers boven hoofdstuk 38 zetten als samenvatting van het tweede deel van dit hoofdstuk: De wijsheid wordt verkregen door naarstige betrachting en onderzoek van Gods wet, gelijk de ervarenheid in alle andere kunsten, door het vlijtig oefenen.
Vandaar is het maar een stap naar wat over de Wijsheid geschreven staat in het apocriefe boek Baruch. Dit is zogenaamd geschreven door Baruch de zoon van Nerija, maar de Statenvertalers laten in hun voorwoord op de apocriefe boeken zien, dat er zoveel historische fouten en tegenstrijdigheden in staan, dat het nooit door de echte Baruch kan zijn geschreven.
Nadat in hoofdstuk 3 de lof der Wijsheid bezongen is, afsluitend met: Daarna is zij op aarde gezien en heeft onder de mensen mede verkeerd, begint hoofdstuk 4 met: Deze [wijsheid] is het boek der geboden Gods, en de wet die in eeuwigheid bestaat. Hier vinden we voor het eerst uitgesproken, dat de wet niet alleen het middel is om de Wijsheid deelachtig te worden, maar dat zij de Eeuwige Wijsheid zelf is.
Hierop kan Oosterhuis zich beroepen voor zijn bewering dat met ''In den beginne was het Woord'' de wet bedoeld wordt, die bij God was, nog voor Hij hemel en aarde schiep. Maar deze incidentele ontsporing mag daarom nog niet ''de Joodse uitlegtraditie'' genoemd worden. Dat kan iemand die zelf de Godheid van Christus loochent, wel graag willen, maar de feiten spreken anders. Hoe schemerig de kennis aangaande de eeuwige Godheid van de kooiende Messias ook voor de meeste Joden in die tijd geweest is, nochtans zijn de sporen ervan aanwezig in de geschriften die zij nagelaten hebben.
Het is de Engelse godgeleerde John Gill (vergelijkbaar met M. Henry, hij leefde iets later), die hiervoor in zijn Bijbelverklaring de Expository Bible Commentary bij Johannes 1:1 attendeert op de Joodse targoems. Gill schrijft: ''De uitdrukking Memra Adonai, het Woord des Heeren, zo dikwijls gebruikt door de targoemisten, is welbekend, en het verdient opmerking, dat dezelfde dingen die Johannes hier zegt van het Woord, zij eveneens zeggen, zoals zal worden opgemerkt bij de verschillende zinsdelen.
Daarom is het aannemelijker dat Johannes deze uitdrukkingen zou nemen omdat de parafrasen van Onkelos en Jonathan ben Uzziël geschreven waren voor zijn tijd, dan dat hij ze zou hebben ontleend aan de geschriften van Plato en diens volgelingen, zoals sommigen hebben gedacht.'' De voorbeelden die Gill geeft, laten zien dat wat Johannes schrijft helemaal past in het Joodse denken van toen. Het feit dat wij tegenwoordig weten, dat Onkelos en Jonathan ben Uzziël niet eerder, maar later dan Johannes hebben geleefd, doet daar niets vanaf.
Wat waren die targoems dan? Na de Babylonische ballingschap is het Hebreeuws als levende omgangstaal geleidelijk uitgestorven. Ten tijde van Christus'' omwandeling op aarde spraken de Joden Aramees (Syrisch). Ook de Heere Jezus heeft Aramees gesproken. Talitha kumi en Abba zijn Aramese woorden. Het Hebreeuws was nog slechts de taal van de boeken van het Oude Testament. Men hoorde het alleen nog in de synagoge, als Gods Woord gelezen werd, maar men had steeds meer moeite om het te begrijpen. Overigens lijken de twee talen veel op elkaar, net als Nederlands en Duits.
Er kwam in de synagoge behoefte aan een vertaling in het Aramees van wat er gelezen werd. Zo'n vertaling heet een targoem. Het werd gebruikelijk, dat een tolk het gelezen Schriftgedeelte vertaalde. Opmerkelijk is, dat deze targoems eerder vrije omschrijvingen (parafrases) waren dan letterlijke vertalingen. Eerst bestonden ze alleen mondeling, maar later zijn ze schriftelijk vastgelegd door Schriftgeleerden, waarvan de twee die Gill noemt, de meest bekende zijn.
De targoems waren dus meer verklaring, dan vertaling. Zo geven ze een indruk van hoe de Schriftgeleerden Bijbelteksten uitlegden. Enkele voorbeelden die Gill geeft, laten we volgen.
In Genesis 1:27 (En God schiep de mens) luidt de targoem: En Memra Adonai (Aramees voor: het Woord des Heeren) schiep de mens. Targoem op Genesis 28:20, 21: Indien Memra Adonai mijn hulp zal zijn (...) zal Memra Adonai mijn God zijn. Deuteronomium 26:17: Gij hebt Memra Adonai heden Koning over u gemaakt, dat Hij u tot een God zal zijn. Iemand heeft geteld, dat deze uitdrukking in de Targoem van Jonathan wel 320 maal voorkomt. Ook het Duitse handboek van Strack-Billerbeck, dat het Nieuwe Testament van tekst tot tekst voorziet van vergelijkbare uitdrukkingen uit de Joodse Talmoed en midrasj geeft hiervan vele voorbeelden.

Nu heeft men erop gewezen, dat in diezelfde tijd de Joden zo bevreesd waren de Naam Jehovah ijdellijk te gebruiken, dat zij hem in het geheel niet meer uitspraken. Wanneer zij bij het Bijbellezen Jehovah zagen staan, zeiden zij Adonai (dat is, Heere met één hoofdletter).
Ook Adonai vonden zij nog te verheven om zo maar uit te spreken in een Aramese vertaling en daarom zei men dan ''de Heilige'', of ''Memra Adonai'', maar die uiting van eerbied wil op zichzelf genomen nog niet zeggen, dat zij daarmee een Tweede Persoon bedoelden.
Feit is echter, dat zij ''het Woord'' gebruikten als benaming van het Goddelijk Wezen. En daarbij was ''het Woord'' inzonderheid een aanduiding van de uitgaande kracht Gods. Jesaja 44:24 ''Ik heb de hemel uitgebreid'' wordt in de Targoem van Onkelos aangevuld met ''door Mijn Woord''. In diezelfde targoem wordt Genesis 7:16 ''En de HEERE sloot achter hem toe'' uitgelegd als ''beschutte hem door Zijn Woord’.
Het meest sprekend in ons verband zijn de plaatsen waar duidelijk een verbinding is van het Woord met de verwachting van de komende Messias. Zo luidt de verklarende targoem op Hosea 11:4: Mijn Woord zal zijn als een goede Herder Die de schouders van de stier ontlast en het juk van op zijn kinnebakken oplicht. En op de verzen 10 en 11 van hetzelfde hoofdstuk: Het Woord des Heeren zal zijn als een leeuw die brult. Wanneer het Woord brult, zullen de verbannenen zich verzamelen. In vrede zal Ik hen tot hun huizen voeren. Mijn Woord zal hun bescherming zijn, spreekt de Heere.
De verlossing van Israël zal komen door het Woord des Heeren. Zo de targoem op Jesaja 45:17: Israël wordt verlost door het Woord des Heeren. Jeremia 3:23: Waarlijk, in het Woord van de Heere, onze God, is Israëls verlossing. In tegenstelling tot de meeste Joodse uitleggers, die Jesaja 9:5 als een profetie van de geboorte van Hizkia verklaarden, heeft de targoemist het op de Messias betrokken. Hij spreekt van de Vredesmessias en dan parafraseert hij het slot van vers 6 ''De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen'' als: Door het Woord van de Heere der heirscharen zal het geschieden.
In de verklaring van Numeri 23:21 wordt het Woord des Heeren genoemd naast de Messias en staat er als omschrijving van ''De HEERE zijn God is met hem'': Het Woord des Heeren huns Gods is hun tot hulp. Zo kunnen de targoems ons helpen, als het erom gaat Christus te zien in het Oude Testament. Matthew Henry wijst daar soms ook op, maar vooral John Gill heeft daar werk van gemaakt.
Zo treffen we hier het gebruik van de naam Woord weer aan, zoals we dat vorige week al vonden in het Boek der Wijsheid, in aansluiting aan het Oude Testament. Deze praktijk van Schriftverklaring in de synagoge is ongetwijfeld bekend geweest aan Johannes. Dit is de echte Joodse uitlegtraditie. Tegen deze achtergrond moet men Johannes 1 zien. Johannes heeft geloofd en bekend dat het beloofde Woord Gods vlees geworden is. De Schriftgeleerden, die het zo goed wisten, hebben Hem verworpen.

Bron: Deze artikelen zijn in 2002 geplaatst in De Wachter Sions
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Zonderling
Berichten: 4330
Lid geworden op: 19 nov 2005, 12:31

Re: De Wijsheid uit Spreuken 8

Bericht door Zonderling »

Gian schreef:Doorgaans wordt de Wijsheid verklaard als de Zoon van God. Weet iemand waarom? Uit het vervolg blijkt dat de Wijsheid vrouwelijk of een vrouw is. In Job 28 wordt de wijsheid ook als een vrouwelijk persoon voorgesteld naast God zelf.
Weet iemand hier meer over te vertellen?
Vooral vanaf vers 22 wordt de Wijsheid in Spreuken 8 zeer persoonlijk beschreven. Daarbij worden ook zegswijzen gebruikt die heel goed op Christus geduid kunnen worden zoals: 'Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest' (vs. 23) en 'Ik was geboren...' (vs. 24, 25). Hierom heeft de oude Kerk en ook de Kerk van de Reformatie deze passages op Christus geduid, al is wellicht ook een andere uitleg mogelijk.

De vrouwelijke vorm volgt uit het vrouwelijke van het woord 'wijsheid' en is dus m.i. geen argument pro of contra. Ik zie niet dat in Job 28 de wijsheid als persoon voorgesteld wordt. Er is wat dat betreft m.i. wel een verschil met Spreuken 8.

Voor de Statenvertaling met kanttekeningen van Hooglied 8:22 e.v. zie: http://statenvertaling.nl/tekst.php?bb= ... d=1#vers22
Jongere
Berichten: 7763
Lid geworden op: 14 apr 2004, 15:45

Re: De Wijsheid uit Spreuken 8

Bericht door Jongere »

Dat doet me goed om weer eens een bericht van Zonderling te lezen! :super Hopelijk volgen er weer meer...?

Misschien speelt het volgende ook mee in de exegese. In de rabbijnse traditie had al een 'personificatie' had plaatsgevonden van deze wijsheidsteksten, er werd dus al een bijzondere positie toegekend aan de Wijsheid.
Hierbij is met name het werk van Philo van Alexandrië belangrijk (20 voor Christus - 42), die het Joodse geloof probeerde te verbinden aan de hellenistische cultuur. Hierbij maakte hij het griekse begrip Logos centraal; dat kreeg haast een persoonlijke invulling als een scheppende, bemiddelende Goddelijke kracht. Het persoonlijke karakter dat dit begrip kreeg werd met name gefundeerd vanuit een persoonlijk idee van "de wijsheid". En dat was gebaseerd op bijv. Spreuken 8, maar met name ook op het (apocriefe) boek Wijsheid van Salomo. Zie hier bijv. hoofdstuk 7-9 daarvan, waarin de wijsheid ook zo'n plaats krijgt: http://www.statenvertaling.net/bijbel/wijs/7.html

En terug naar de vraag: omdat Philo een van de meest toonaangevende Joodse geleerden was in de tijd van Christus / de vroege kerk, zullen zij ongetwijfeld hiermee in gesprek zijn geweest. Zij kregen dus vanuit het Jodendom al een beeld aangekregen van 'De Wijsheid' wat méér was dan een begrip, dat leek al op een persoon.
Ik denk dat juist dát voor hen ook bepalend is geweest om in Christus die vleesgeworden wijsheid te zien. En Johannes noemt Hem daarom niet zonder reden 'het Woord' (Logos). Zijn belijdenis 'de Logos is vlees geworden en heeft onder ons gewoond' fungeerde in het gesprek met het Jodendom dus ook al als verwijzing naar o.a. de wijsheid uit Spreuken!
Het is daarmee denk ik dus met name een belangrijke geloofsbelijdenis van de vroege kerk tegenover het Jodendom.

Dit heb ik weer even opgediept bij Ladd vandaan (A Theology of the New Testament), maar het is wel even wat uit de losse pols. Misschien ziet iemand anders die verbanden beter.
Plaats reactie