DWW schreef:Geka schreef:
1. Bedoelt Paulus met 'wij' in deze tekst wel de Galaten (heidenen), of bedoelt hij juist de christenen die van Joodse origine zijn?
2. Bedoelt Paulus zijn woorden over 'de wet als tuchtmeester' en 'in bewaring gesteld' heilshistorisch, heilsordelijk, of beide?
Jammer dat je niet ingaat op mijn vragen, dan alleen door een PB te sturen met een verwijzing naar een preek van een zekere predikant. Maar het lijkt me dat deze vragen daarvoor veel te belangrijk zijn, vooral in relatie tot de visie die hier verdedigt wordt.
Paulus schrijft aan de Galaten, dat zijn christenen die afkomstig zijn vanuit de heidenen. Deze gelovigen in Christus hoeven de Joodse wetten niet meer te houden. Maar de dwaalleraars in de gemeente leren dat wel. Paulus verzet zich daar heftig tegen. Wie in Christus is, hoeft niet meer volgens de Joodse (ceremoniele) wetten te leven. In dat kader wijst Paulus er op dat hij (en de andere Joden) voor de komst van Christus wel daaronder waren. Toen waren ze in bewaring gesteld, en onder de tuchtmeester. Met andere woorden: Paulus bedoelt zijn opmerkingen hier allereerst heel duidelijk in heilshistorische zin! En daarbij is de wet niet alleen de eis van Gods gerechtigheid, maar juist ook de ceremoniele wetten! (Want die hielden de Galaten namelijk weer, in hun dwaling).
Overigens: wat bedoelt Paulus precies als hij spreekt over de wet als tuchtmeester tot Christus? Is dat de wet als de eis van Gods gerechtigheid? Of, de wet in de zin van de 5 boeken van Mozes, waaronder ook de ceremoniele wetten te vinden zijn die ook getuigen van de komende Christus? Zie bijv. de Kanttekening bij dit vers.
Ik wil niet ontkennen dat andere citaten uit de Galatenbrief m.i. wel veel meer in heilsordelijke zin verstaan moeten worden. Als Paulus bijv. zegt dat hij door de wet aan de wet gestorven is, dan lijkt mij dat veel meer heilsordelijk.
Maar, betekent dit dat Paulus eerst een periode in zijn leven gekend heeft waarbij hij alleen de overtuiging van de wet zonder meer kende? Het probleem is dat dit moment nergens in zijn leven is aan te wijzen, op grond van de Schriftgegevens! Als hij van het paard geworden wordt, zit hij wel 3 dagen en nachten in Damascus, maar daarna wordt hij gedoopt en preekt hij terstond de Christus, dat Hij de Zoon van God is. Dus, als Paulus in Damascus zit is hij al tot geloof in Christus gekomen. Wanneer is hij dan door de wet aan de wet gestorven?
Moeilijke vraag. In ieder geval maakt het m.i. duidelijk dat deze uitspraken van de Galatenbrief niet kunnen worden gezien als uitspraken die iets bindend voorschrijven in de heilsorde. Dat is exegetisch gewoon onjuist. Zeker, door de wet is de kennis der zonde, de Romeinenbrief maakt dit duidelijk evenals ook Galaten trouwens. En door het Evangelie wordt het leven gekregen. Maar hoe die twee zich onderling in heilsordelijk opzicht verhouden is minder eenvoudig te concluderen op basis van de Schriftgegevens dan hierboven gedaan wordt.
Beste Geka, wist je dat de Galatenbrief en de Romeinenbrief de twee voornaamste leerboeken van de apostel Paulus waren, gericht aan de vroeg-christelijke gemeenten. Deze brieven handelen met name over de rechtvaardiging door het geloof, net zoals wij bijv. de HC kennen. De kanttekenaren schrijven in hun voorwoord op de Romeinenbrief dat hierin zelfs de sleutelen verborgen liggen, tot het rechte verstaan van de Heilige Schrift.
Ten tweede, is Gods heilige wet een afspiegeling van Gods heilige recht. De wet verkondigt ons Gods Majesteit en heiligheid. Wie de inhoud der wet geestelijk ziet, ziet daar de gerechtigheid van Christus. Daartoe moesten de twee stenen tafelen der wet in de ark des verbonds gelegd worden. De wet preekt ons geen doen en laten, maar preekt ons wie we geworden zijn in Adam. Wanneer God Zijn gebod der wet inbrengt in de ziel van een zondaar, worden de zonden levend, en NIET de zondaar. Door deze geestelijke inbreng gevoelt die zondaar dat hij gebonden is met ketenen aan de macht der zonden. Dit is de geestelijke ontwaking, maar hier is de ziel nog niet afgesneden van zijn oude wortel, c.q. het diensthuis der zonden. Deze zonden zijn de oorzaak van zijn geestelijke doodstaat. Hoe heeft Christus de zonden weggedragen? Door de weg van de vloekdood. Precies eender moet nu een ontwaakte zondaar geestelijk doen, om de heerschappij van zijn eerste man af te sterven. Hoevele (loze) beloften heeft hij den Heere niet gedaan? en wat is er van terecht gekomen? Die ziel moet dus sterven aan zijn doen en laten voor God. Hij moet voor God worden wie hij is, namelijk een verdoemelijke zondaar.
Daartoe moet de wet hem ontledigen, hem tuchtigen, en tenslotte in het hemelse gericht, de doodsteek geven. De wet preekt ons geen Jezus, dat doet alleen de Heilige Geest die de Schepper is van het geloof. Maar, wat kan een ziel op die toeleidende weg een betrekking gekregen hebben op Jezus. Ik heb het eens van een jongeman gehoord, die wenend van een gezelschap kwam, die zei: "ik kan mijn (ziels)armen er maar niet omheen krijgen...!!" Kijk Geka, dat is eerlijke taal, en een duidelijk voorbeeld van een uitziende ziel, die nog niet geheel ontledigd is geworden, c.q. nog niet geestelijk is gestorven aan de vloekeis der wet tot een volkomen gerechtigheid. Ook deze man was besloten tot op het geloof, zoals verwoord in Gal. 3:23-25, en in Rom. 7:6, want hij kon niet geloven. Ikzelf heb hier voor gedurende vijf jaren in gelopen. Wanneer dan Christus in Zijn lijden weleens zeer dierbaar werd gepreekt, voor een volk dat Hem niet zocht, dan kwam ik weleens wenend de kerk uit, innerlijk uitroepende: "geef me Jezus of ik sterf." Maar ik kon en wist niet bij Hem komen, Geka. En toch ging mijn ziel naar Hem uit. Waarom dan niet? Omdat ook ik besloten was tot op het geloof, en nog immer on der wet in bewaring gesteld. Totdat de Heere mij op m'n 37e levensjaar in het gericht trok, en een volkomen gerechtigheid (geestelijk) in mij op kwam te eisen. Daar ging ik verloren, en stierf ik aan de wet. Kijk Geka, dat is nu de trekkende liefde des Vaders, want daar is verloren gaan geen bange en schrikkelijke zaak, want de Vader trekt die zondaar tot dat plekje in Zijn liefde. Daar kan God een ziel geen kwaad meer doen. Maar wanneer mij toen de Heere Jezus van verre werd verkondigd, ben ik tot Hem gevlucht, door het zaligmakende geloof, en ben ik in Zijn armen gevalen. En was ik dronken van Zijn ingestorte liefde, Gode aanbiddende.
Maar wanneer het geloof (in Christus) gekomen is, zo zijn wij niet meer onder de (heerschappij) der tuchtmeester, Gal. 3:25.
Dit kan je dus heilshistorisch, maar juist ook heilsordelijk uitleggen.