Een dominee mag niet alles vertellen
door onze redacteurDaniël Gillissen
Geestelijke biografieën zijn door de schrijvers doorgaans bedoeld om te stichten, maar bevatten ook smeuïge verhalen van dominees over hun pastorale werk. Tot hoever kunnen predikanten en auteurs gaan?
BARNEVELD - Duizenden boeken met levensverhalen van vrome christenen, onder wie veel predikanten, gaan jaarlijks in bevindelijk-gereformeerde kring over de toonbank. Het genre is populair; bekeringsgeschiedenissen lezen lekker weg. Ze zijn stichtend doordat ze iets laten zien van Gods werk, vinden schrijvers en lezers; tegelijk zijn ze smeuïg vanwege alle details en mooie verhalen.
Eerst waren het voornamelijk overleden dominees en andere vromen die werden geportretteerd. Inmiddels is een nieuwe markt aangeboord, omdat de levens van alle bekende overledenen wel zo ongeveer beschreven zijn. Zo krijgen ook levende dominees een plek in de rij van levensgeschiedenissen.
Dat het boek met het levensverhaal van ds. J. Mijnders uit de handel is genomen, wijst uit dat dit genre van zogenaamde geestelijke biografieën tegen zijn eigen grenzen aanloopt, constateert historicus dr. J. Exalto. Volgens een familie die in Hulp van God verkregen hebbende door Mijnders wordt beschreven, klopt het verhaal niet dat de emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten over hen vertelt. ,,De dominee die centraal staat wordt niet gekritiseerd. Omdat hij nog zo dicht bij de huidige tijd staat, trapt hij op tenen van familieleden. Daaruit blijkt wel hoe voorzichtig je moet zijn met dit soort biografieën'', aldus historicus Exalto, gepromoveerd op het verschijnsel 'gereformeerde heiligen'.
,,Het is een vorm van oral history '', vindt prof.dr. F.A. van Lieburg, autoriteit op het gebied van domineesbiografieën. ,,Bij mondelinge geschiedenissen moet je voorzichtig zijn met het noemen van namen. In positieve zin gebeurt het wel. Op het moment dat conflicten en problemen worden beschreven, kom je in troebel water. In oudere bekeringsverhalen zie je soms dat personen alleen met initialen worden aangeduid.''
Dr. H. Florijn, schrijver van diverse biografieën van vrome mensen, ziet dat anders. ,,Het zijn herinneringen, zo heeft diegene dit beleefd. Het is geen objectieve geschiedschrijving, ik laat persoonlijke opmerkingen over anderen dan ook staan.''
Zelf heeft Florijn ruim twintig jaar geleden meegemaakt dat nabestaanden klaagden over de beschrijving van hun familielid. ,,Ik heb meegewerkt aan de autobiografie van ds. E. du Marchie van Voorthuijsen. Hij vertelde positieve verhalen over ouderlingen uit Leersum en Driebergen, maar maakte ook een paar persoonlijke opmerkingen. Zo vertelde hij dat een van de ouderlingen in zijn jeugd aan de drank was. Zijn dochter ontkende dat en dreigde met een rechtszaak. Uiteindelijk heb ik er nooit meer van gehoord.''
Stichten
Toch kan Florijn zich wel voorstellen dat bepaalde feiten zo privé kunnen zijn dat hij ze niet meeneemt in een boek. ,,Ik hang het principe aan dat niet alle dingen stichten. Zeker als vermelding van een privégebeurtenis voor het verhaal niet absoluut noodzakelijk is, laat ik het weg. Ik heb daar echter geen vaste regel voor.''
Volgens Exalto zijn de recente (auto)biografieën vooral bedoeld als stichtelijke verhalen. ,,Ze houden de lezer een spiritueel model voor.,, Als historicus vindt hij ze echter onder de maat. Het boek van drs. M. Golverdingen over ds. G.H. Kersten vormt voor hem een uitzondering. ,,Golverdingen historiseert Kersten door zijn opvattingen in de context te plaatsen en dat is van eminent belang.''
Kerkhistoricus Golverdingen, predikant van de Gereformeerde Gemeente in Boskoop, vindt zijn boek Ds. G.H. Kersten. Facetten van zijn leven en werk van een ander niveau dan in journalistieke vorm gegoten geestelijke biografieën. ,,Bij een historisch boek schrijf je pas na veertig of vijftig jaar over iemands leven. Je moet afstand nemen omdat je niet objectief kunt staan ten opzichte van je eigen tijd.''
Omdat directbetrokkenen nog kunnen leven, moet volgens Golverdingen bij biografieën van nog levende personen ,,een bepaalde terughoudendheid'' worden betracht. Daarvoor is degene wiens leven wordt beschreven verantwoordelijk, maar ook ,,de uitgever en redacteur moeten als vakmensen zorgen dat grenzen in acht worden genomen''.
Van Lieburg, die net een soort biografie over de familie van schrijver Jan Siebelink heeft gepubliceerd, zegt zo te hebben gewerkt. ,,Als mensen niet mee wilden werken, heb ik dat onmiddellijk gerespecteerd. Wie wel zijn verhaal vertelde, kreeg de tekst voorgelegd. Als je schrijft over de recente geschiedenis moet je rekening houden met nabestaanden en niet alle negatieve dingen opschrijven.''
Wel en wee
In de geestelijke biografieën over predikanten komt doorgaans ook hun pastorale werk aan de orde. In het geval van overleden voorgangers zijn het veelal verhalen die auteurs van nabestaanden hebben gehoord; als een predikant nog leeft, kan hij zelf zijn verhaal doen. Mijnders verhaalt bijvoorbeeld over psychische problemen van een man, over een abortus die een vrouw had ondergaan en over een vader die niet meer bij zijn dochter mag komen. Ook deelt hij zijn conclusies over het eeuwig wel en wee van mensen waarmee hij contact had.
In zulke boeken speelt het ambtsgeheim een rol, vindt ds. Golverdingen. ,,De grenzen zijn niet precies aan te geven, maar een predikant moet steeds de afweging maken wat wel publicabel is en wat niet.'' Exalto en Van Lieburg stemmen daarmee in. ,,Bij het beschrijven van pastorale relaties moet je uiterst voorzichtig zijn'', vindt Van Lieburg. ,,Het ambtsgeheim geldt niet voor dingen die ook bij derden bekend zijn'', meent Florijn. ,,Als iemand drinkt, dan weten anderen het ook en is er niets tegen publicatie.''
Dr. M.J. Arntzen, vrijgemaakt-gereformeerd emeritus predikant, zette een paar jaar geleden zijn levensloop op papier. Hij richtte zich vooral op de theologische ontwikkeling die hij signaleerde en was naar eigen zeggen terughoudend met het beschrijven van personen.
Om te voorkomen dat een predikant het ambtsgeheim schendt is ,,een zekere fijngevoeligheid'' nodig, denkt Arntzen. In een artikel beschreef hij ooit een ,,eenvoudige vrouw'' die in de kerkdiensten ,,altijd eerbiedig zat te luisteren''. ,,Mensen uit die plaats herkenden haar wel, maar als je geen kwaad over iemand schrijft, is dat geen probleem. Ik kan niet precies aangeven wat wel en wat niet kan. Je moet aanvoelen wat moreel verantwoord is om als predikant te vertellen.''
bron: http://www.nd.nl