jakobmarin schreef:Het niet willen wordt veroordeeld door Jezus, en niet het niet kunnen.
De Heilige Geest overtuigd je van de zonde van de ongeloof, niet die van het niet kunnen.
Heb je gelijk in, kom hier steeds meer achter dat het in eerste instantie niet mijn kunnen is maar mijn willen. En HIJ roept maar..., week in week uit, preek in preek uit. En we horen niet(althans ikke) Altijd maar verschuilen achter onze onwil. En toch die gedachte aan de wedergeboorte blijft maar hangen, Ik las wat van Ambrosius en zet dat hier in mijn posting neer. Misschien kan ik er iemand een dienst mee doen.
"Waar deze nieuwe geboorte is, daar zijn nieuwe begeerten, nieuwe versterkingen, nieuwe vergenoegingen. Eertijds heeft u zich met de verloren zoon wel laten vergenoegen met draf; maar nu is er niets, dat u kan vermaken dan het huis en de maaltijden van de vader. Eertijds heeft u niets dan aardse dingen bedacht; maar nu zijn uw begeerten naar Gods gunst, naar het licht van Zijn aangezicht, naar Zijn gezelschap en genieting; en dit is een goed teken. Davids hart en vlees en alles wat hij had, verlangde naar God: "Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven van de Heere; mijn hart en vlees roepen uit tot de levende God (Ps.84:3 <#Ps 84.2>). De mensen, die echt zijn wedergeboren, achten het voor zo grote gelukzaligheid niet dat zij rijkdom, grootheid en eer in de wereld genieten, als dat zij het licht van Gods gunst op zich hebben schijnen. O mijn ziel, als u de heerlijkheid van de wereld ziet en neervalt om te dienen; zo u zegt op het vermeerderen van het wereldse goed: het is goed dat wij hier zijn, vrees dan voor uzelf; maar als deze dingen, met Christus vergeleken, ijdel en licht zijn en van geringe en kleine waarde, heb dan goede moed en houd u verzekerd, dat u wedergeboren bent en dat Christus in u een gestalte heeft. Waar deze nieuwe geboorte is, daar zijn nieuwe woorden, nieuwe werken, nieuwe genegenheden en een nieuwe wandel! "Het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden" (2 Kor.5:17 <#2Co 5.17>). Paulus was eens een vervolger, maar nu is het: "Zie, hij bidt." (Hand.9:11 <#Ac 9.11>). "En dit waren sommigen van u; maar u bent afgewassen, maar u bent geheiligd, maar u bent gerechtvaardigd in de naam van de Heere Jezus en door de Geest van onze God" (1 Kor.6:11 <#1Co 6.11>). Zoals de mens is, zo is hij gezind, zo spreekt hij en zo leeft hij! Indien uw leven geestelijk is, dan zijn ook zodanig uw genegenheden, uw woorden en uw wandel. Paulus leefde eens als een bloedige vervolger, hij blies bedreigingen tegen alle belijders van de Heere Jezus uit, maar daarna was hij geheel anders: "Hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij lief gehad heeft en Zichzelf voor mij overgegeven heeft" (Gal.2:20 <#Ga 2.20>). O, mijn ziel, houd u nog uw oude wandel, uw oude genegenheden, uw oude taal, uw oude hartstochten, die u pleegt te hebben? Hoe kan dat! Is uw hart een spelonk van allerlei lusten, een hol van onreine inbeeldingen, vrees dan voor uzelf; uit een zoete fontein kunnen geen bittere waters voortkomen, een gezuiverde geest, voor zoveel als die gezuiverd is, kan geen verdorven werkingen of inbeeldingen voortbrengen. "De distels kunnen geen druiven voortbrengen," zegt Christus en zo zeggen wij ook dat geen wijnstok distels kan voortbrengen. Ik weet dat in de besten zowel nog vlees als geest is; maar als u wedergeboren bent, dan kunt u niet anders als daartegen strijden en zult u arbeiden om het te overwinnen. Waar een nieuwe geboorte is, daar is een nieuwe natuur, een nieuw beginsel. Petrus noemt het "de verborgen mens van het hart, de goddelijke natuur." (1 Petr.3:4. 2 Petr.1:4 <#1Pe 3.4 2Pe 1.4>). Paulus noemt het "de inwendige mens, een nieuw schepsel" (Rom.7:22 <#Ro 7.22>), die wordt vergeleken met een wortel, met een fontein, met een grondslag (2 Kor.5:7 <#2Co 5.7>); en bij gebrek aan deze grondslag zien wij in deze bedroefde tijden nu zoveel omstandigheden en onvastigheden in sommigen, die deze belijden. Velen hebben verkregen nieuwe en vreemde kennis, maar zij hebben geen nieuwe natuur en geen nieuwe beginselen van genade. Indien de genade in hun harten geworteld was, hoewel de winden zouden blazen en de stormen opstaan, zouden zij nochtans vast en bestendig blijven, als op een rots gegrondvest. Spreek mij van geen belijdenis, uitwendige schijn en werk, uitwendige wandel en uitwendige plichten van de godsdienst; want deze alle kunnen wel zijn zonder nochtans een nieuw schepsel te zijn. U heeft sommige redeloze beesten, die enige werken kunnen doen zoals mensen; maar als zij geen menselijke natuur hebben, blijven zij evenwel altijd beesten; zo kunnen ook vele dingen gedaan worden in het stuk van heiligheid, die nochtans niet voortkomen van dit inwendig beginsel van vernedering en daarom is het maar koper en geen goud. Zie toch toe, o mijn ziel, dat u niet mistast in deze zaak, die uw eerste en zekerste bewijs is. Hoewel ik de wedergeboorte een nieuw schepsel noem, is nochtans mijn mening niet, alsof er een nieuwe hoedanigheid in de wedergeboren mens ingestort zou zijn. Een wedergeboren mens heeft niet meer krachten in zijn ziel dan hij had vóór zijn wedergeboorte; alleen in het werk van de wedergeboorte worden deze vermogens, die de mens van te voren had, omgelegd en geestelijk gemaakt; en zo werken deze nu op een geestelijke wijze, die te voren op een natuurlijke wijze gewrocht hebben. Hierom is het dat een wedergeboren mens overal in de Schriftuur gezegd wordt, te "wandelen naar de Geest" (Rom.8:1 <#Ro 8.1>); "door de Geest geleid te worden; door de Geest te wandelen" (Gal.5:18,25 <#Ga 5.18,25>). De Geest (door instorting of uitgieting) geeft kracht en vermogen. Het zaad, het beginsel van het geestelijke leven, dat de ziel eerst niet had; en van dit beginsel van het geestelijke leven in de ziel geplant, vloeien of komen vooral deze geestelijke bewegingen en werktuigen (zoals de Geest deze uitlegt) naar de gedaante of het beginsel van de goddelijke natuur van het geestelijke ingestorte leven. Kom dan, o mijn ziel en zie wat uw inwendig beginsel is. Let niet zozeer op de uitwendige werken, op de uitwendige plichten van de godsdienst, als op de wortel, waaruit deze voortkomen, op het beginsel, waaruit deze ontstaan."
Ambrosius