Tiberius schreef:rekcor schreef:caprice schreef:In dit geval kon een preek van ds. J.C. Philpot misschien nog wat licht geven, genaamd 'De erfgenamen des hemels wandelende in de duisternis en de erfgenamen der hel wandelende in het licht', zijnde een stof over Jesaja 50: 10 en 11.
Dit vind ik geen discussie voeren. Graag wil ik van jou weten wat er mis is met mijn uitleg, die m.i. erg voor de hand ligt als je Jesaja 50:1-11 leest.
Geef anders een korte samenvatting van ds. Philpots preek / standpunt.
Want de uitleg van rekcor is ook de uitleg van de kanttekenaren.
Zij zeggen namelijk bij vers 11:
36) Dat is, die wijsheid voorgeeft uit uw eigen harten, buiten Gods Woord, hetwelk alleen het licht onzer voeten is; menende door uw eigen wijsheid en macht de ellende voor te komen of af te wenden.
37) De zin is: Doet wat gij wilt of moogt, gebruikt al uwe kunsten, wandelt naar uw eigen goeddunken, dewijl gij immers in het licht van het goddelijke Woord niet wilt wandelen, hetwelk Ik ulieden voordraag.
Samengevat:
Als je in duisternis wandelt, betrouw dan op God en niet op eigengemaakt licht.
Daarop komt het neer, zoals jij samenvat, dat de godzaligen wandelen in duisternis, en de goddelozen menen in het licht te wandelen dat zij echter
zelf maken.
Maar hier een stuk uit de preek:
"Te wandelen in de duisternis, wil zeggen, iets gewoons te doen. Het is niet, dat hij zo bij gelegenheid eens duisternis is, dat hij er soms voor een dag of een uur door omringd wordt, of dat hij er een langen tijd in verkeert en dan weer dagen en weken licht heeft. De uitdrukking, 'wandelt', wil in de Schrift altijd zeggen, iets dat aanhoudt, iets dat gewoonlijk zo is, iets dat een zeer langen tijd duurt. Alzo wordt er van sommigen gezegd: 'dat valsen schijn verkeren', van nog anderen, 'dat zij wandelen naar hunne boze lusten', en wederom anderen, 'dat zij wandelen naar het vlees', in al welke plaatsen het betekent, een gewoon gedrag, ene handelwijze die zeer lange tijd wordt volgehouden. Daarom ziet ook de uitdrukking, 'te wandelen in de duisternis', in onze tekst, op een langdurig, onveranderlijk onafgebroken voortgaan in dezelve. Het beeld is genomen van iemand die bij nacht reist, en die noch maan noch sterren op zijnen weg ziet schijnen.
Maar het woord 'duisternis' heeft ook hier uitlegging nodig. Niet de duisternis van den onwedergeborene wordt hier bedoeld, waarvan David spreekt, (Ps. 82:5). 'Zij weten niet, en verstaan niet, zij wandelen steeds in duisternis.' Ook niet de duisternis der zonde, waarvan Paulus zegt: (Efez. 5:11). 'Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis'. Maar het is ene duisternis des gevoels, ene duisternis van inwendige ondervinding, de duisternis van een wedergeboren ziel en een duisternis, eigen aan de uitverkorenen.
Er zijn twee soorten van duisternis. Zulk een die nooit voor het licht plaats heeft gemaakt zoals de duisternis van een diepe kelder of mijn, waarin de zonnestralen nooit zijn doorgedrongen. En de andere, een duisternis ontstaan door de afwezigheid of het weggaan van het licht. Alzo is de lange nacht die over de aarde was, toen zij 'woest en ledig was', en voor dat God gezegd had, 'er zij licht', een beeld van de eerste soort duisternis. De eerste nacht die over de aarde kwam toen de zon voor de eerste maal ondergin, is een beeld van de tweede. De eerste stelt de duisternis der goddelozen voor; de tweede de duisternis van de wedergeborene.
Er was geen vrucht, noch bloem, geen schoonheid noch versiersel in de duistere wateren van de chaos, zo min als er genade, of iets beminnelijks in de dode ziel is. Maar nadat de schoonheid over de aarde was uitgespreid onder de Scheppende hand van Jehovah, was zij er, hoewel ongezien en met duisternis bedekt, toen de pas geschapen zon, voor het eerst zijnene stand aan den hemel verliet. Nadat dus het licht in de ziel heeft geschenen, en de hand Gods haar herschapen heeft, bestaat zij toch als zodanig, al is haar hoop en haar geloof verborgen in de duisternis. En dit is het grote onderscheid tussen de duisternis van de erfgenaam des hemels en die van de erfgenaam der hel. De een is nooit door het licht bestraald geweest, terwijl het weggaan van het licht, de duisternis in den anderen te weeg brengt.
Zo wordt de geestelijke duisternis alleen door hen gekend, die zich in geestelijk licht verheugd hebben, terwijl Gods afwezigheid alleen door hen gevoeld wordt die Zijn tegenwoordigheid hebben genoten. 'Wandelen in duisternis wil dus zeggen, dat men gevoelt dat het licht is heengegaan, dat de hoop wankelt, dat het geloof den laatsten snik heeft gegeven, dat de liefde uit het hart is, dat God afwezig is, de zaligheid betwijfeld wordt, het vertrouwen verloren is, dat de oude landpalen verrukt zijn, dat de ankergrond onvast is, dat de blijdschap veranderd is in droefheid, en de vrede verkeert in moedeloosheid. Als men in de duisternis wandelt is de Bijbel een verzegeld boek, het gebed is een last, de ordeningen Gods zijn ene vermoeidheid, geestelijke samenspreking een taak, en alle godsdienst raadselachtig. Men wordt heen en weder geslingerd op ene zee van twijfelingen en vrezen, men loopt heen en weer in een mist van verwarring en damp van verslagenheid. Wij gevoelen ons onwetend, van alles wat wij eens gekend hebben, en weten niet wat wij van ons zelven of van God moeten denken. Wij verstaan Zijne tegenwoordige handelingen, noch zijne vorige genadebewijzen, en wij bevinden dat een zwarte nacht van verwarring op onzen weg is nedergedaald. 'Gaan wij voorwaarts, God is daar niet, of achterwaarts, wij bemerken Hem niet: indien, Hij ter linkerhand werkt, aanschouwen wij Hem niet, en zo Hij zich ter rechterhand verbergt, wij zien Hem niet (Job 23:8-9). En wanneer God, 'de duisternis maakt zodat het nacht wordt, treedt al het gedierte des wouds uit' (Ps. 104:20). Evenzo gaat het dan in de ziel. Als deze duisternis over haar komt, treden twijfelingen en vreze, naijver en verdenking, kwellingen en lusten, vuile hartstochten en al de verborgen onreinheden wederstrevigheid en vijandschap des harten, opstand en lastering, ontrouw en godverloochening, wanhoop en neteligheid, inwendige vervloeking en duivelachtigheid en al de monsters, zowel als de kronkelende kruipende dieren van het vleselijk hart, voort ui hunne holen, om de ziel te kwellen en te pijnigen."
Gewetensbezwaarde trouwambtenaar - 'De totalitaire staat werpt het geweten van haar burgers weg als een waardeloos vod'
Dr. J.H. Bavinck