accoord schreef:Ds.P. Blok heeft het goed gezien. Het wordt een tijd van een beredeneerd geloof. Bevinding wordt als verachtelijk gezien. En rechtzinnigheid zonder bevinding houdt niet lang stand.
Wat zien we die ontwikkeling toch in deze tijd. Afhankelijkheid wil men niet meer, ook niet in de kerk. Men reist met een verstandelijke kennis van Christus op de eeuwigheid aan. We zullen werkelijk onze totale verlorenheid moeten leren kennen, willen we de dierbaarheid van Christus bloed naar waarde te leren achten.
Als God het niet verhoed gaan we een krachtdadige bekering zoals het oude volk het geleerd heeft een psychische stoornis noemen.
Om een voorbeeld te noemen: wat te denken van een jongetje van 7 jaar dat kennis maakt met de angsten der hel vanwege zijn zonden? Betekend dat geen zaak voor een maatschappelijk werker? Zo'n kind hoort toch plezier te hebben in een voetbalspel of iets dergelijks? Ik denk dat we die tijd tegemoet gaan.
Hoewel ik het normaal probeer te laten, ontkom ik er nu toch niet aan om een ietwat persoonlijke posting te plaatsen.
Verdrietig wordt ik als ik zo het verslag lees en ook sommige verschillende reacties
Met alle respect en achting voor Ds P Blok, maar vind je nu werkelijk dat er in deze citaten liefde uitstraalt ?
Lees je nu in zijn boekjes dat er een verwachting is dat God doorgaat met Zijn werk zoals Hij zelf beloofd heeft ? Dat er ook nog onder jongeren vruchten van geloof en bekering te zien zijn ?
Is het een pastorale benadering om af te geven op de volle avondmaaltafels ?
Is het te begrijpen dat een Ds Vreugdenhil die onder de bediening van Ds P Blok tot bekering mocht komen, toch een prediking brengt met totaal andere accenten ?
Is het misschien zo dat er nog wel bevinding is maar dat die bevinding anders verwoord wordt als 100 jaar geleden ?
Wat is het dan toch rijk om juist te lezen wat godvruchtige oudvaders ons hebben na gelaten .
Zouden ze dan gedwaald hebben.
Vanochtend werd ik nog verblijd toen ik in mijn dagboekje een mooi stukje las.
Dit dagboekstukje wil ik jullie niet onthouden :
Als Uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten, en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten: want ik ben naar Uw naam genoemd,
o Heere! God der heirscharen! Jeremia 15:16.
Er is een zoetheid in de belofte, welke het hart boeit:
een schoonheid in Christus, welke de ziel wint;
een zaligende zalving en kracht in het toegepaste Woord van God, hetwelk elke geheime en gewijde liefde tot zich trekt.
Kunt gij niet somtijds omhoog zien en zeggen: ,,Gezegende Jezus, ik heb U lief!” En wanneer het Woord van God is geopenbaard, toegepast en liefelijk en kostelijk is voorgesteld, hebt gij u dan niet somtijds gevoeld, als kondet gij de gewijde bladzijde kussen, die zo iets lieflijks aan uw ziel mededeelde?
Dit is een belofte in liefde aannemen, als men haar met beide armen omvat; haar aan onze borst brengt; haar bij herhaling kust met kussen der liefde en der genegenheid, en in haar datzelfde zoete genoegen smaakt, waarmede de bruidegom zich over zijn bruid verheugt, daar nu alles het zijne is, somtijds bijna verloren, maar nu haar geheel bezittende, om nimmer- meer te scheiden.
Dat is zich in het Woord Gods verblijden, zich in een gezegende Jezus en in de beloften, die van Hem getuigen en zich om Hem als om een middelpunt verenigen, verheugen. Hebt gij in uw ziel die zoete omarming der Waarheid niet gevoeld, daar zij in Jezus zo kostbaar, zo gepast, zo bemoedigend en zo geschikt is voor elke nood en elke smart?
Dan zijt gij een gelovige, dan zijt gij een kind van God; dan is er een arbeid van genade in uw hart; dan verstaat gij de Waarheid voor uzelf door Goddelijke lering en Goddelijke getuigenis. En zo gij dit kenteken aan u hebt verzegeld gezien, dat gij de belofte van verre hebt gezien en er van overtuigd zijt geworden, en ze in geloof, hoop en liefde hebt omhelsd, dan draagt gij het waarmerk van deelgenoot aan het geloof van Gods uitverkorenen.
[align=center]Des Heeren wet nochtans
verspreidt volmaakter glans,
dewijl zij ‘t hart bekeert.
‘t Is Gods getuigenis
dat eeuwig zeker is
en slechten wijsheid leert.
Ps 19:4[/align]
Dit stukje is geschreven door een leraar uit de 19e eeuw die ook zeer hoog geacht wordt door de GBS.
Maar lees je in dit stukje niet een hele andere bevinding als waar Ds Blok zo naar verlangt ?
Wordt er niet menigmaal gesproken en de lat gelegd bij anderen langs de weg die wijzelf hebben moeten en mogen gaan ?
Dit soort uitspraken laten zo weinig ruimte voor Gods veelkleurige werk.
Ik wordt wel eens moedeloos van deze gedachten dat het vroeger alleen maar beter was.
De Heere is almachtig, het is een wenk van Zijn alvermogen om er nog velen te bekeren.
Is er de bede nog om een opwekking ?
Is er noch verwachting dat er misschien wel in de nabije toekomst de kerk nog gaat bloeien en groeien ?
Hebben we dan geen hoop meer op die God die het zelf gezegd heeft : Ik ben met ulieden tot aan de voleinding der wereld ?
Waarom wordt er veel meer gelet op de schokkende en de afbrekende wets werkingen in een mens ipv naar de liefde die in een kind van God gevonden wordt ?
Dat iemand naar God vlucht met achterlaten van alles van hem zelf, is dat niet juist het teken dat hij genoeg ondekt is aan zijn eigen onwaardigheid, aan zijn doodsstaat tegen over een Heilig God ?
Hoe getuigt ook Gods Woord er van dat juist die liefde het zuiverste kenmerk is :
Dan lezen we in Hooglied 1 : 4b “
de oprechten hebben U lief.”
En ook 1 Petr 2 : 7a “
U dan, die gelooft, is Hij dierbaar”
Laten we dan niet alleen en voornamelijk wijzen op de bevindelijk kennis van onze totale verlorenheid, maar laat ons ter meer wijzen op de liefde die in Christus Jezus is.
Natuurlijk wordt onze totale verlorenheid beleefd, hoewel ik er bij blijf dat deze weg voor de een zo anders kan zijn als voor de ander.
Er wordt zovaak gestaan naar extra ordinaire , uiterst bijzonder en schokkende belevenissen.
Dit wordt als het echte gezien, maar hoe menigmaal gaat het niet veel geleidelijker, zeker bij hen die al van jongsaf onder het Woord zijn opgegroeid.
Lees ook eens het boekje van Prof / Ds G Wisse; “De droefheid naar God”
Hoe liefdevol gaat hij dan ook met de zielen om , om niets te vertrappen wat er door God zelf is ingelegd.
Pas heb ik het nog gelezen en dan viel me zo op de pastorale benadering.
Hij schrijft dan op de een na laatste bladzijde een bemoediging of wel een berisping :
Ds G. Wisse schreef:“Als daar nu is een aanhouden ondanks alles, een telkens toch weer terugkeren tot die gebedsplaatsen in uw huis; dan kon dit wel eens juist een bewijs zijn dat God werkt. Daarenboven , stel u de zaken niet onschriftuurlijk voor. Sommigen menen (zij zitten er als op te wachten) dat er een schokkende , zeer geweldige , een haast niet voor-te-stellen gebeurtenis zal plaats vinden; en dat men anders zeker niet van bekering mag spreken.
Och vrienden , het kon wel eens gebeuren , dat er zulk een storm, vuur , of onweder net kwam, en de Heere toch werkte; in het suizen van een zachte stilte was Hij.
Ga eens bedaard na, of ook de werkzaamheden der bekering, gelijk we die in den brede hebben omschreven , in u bevonden worden; en put daar dan bemoediging uit.
Evenwel een mens moet zijn laatste grond niet maken van ervaringen en bevindingen.
Het is hier al eveneens, als met het geloof. Wanneer weet men, dat men geloof bezit, en dat dit ,,geloof” geloof is? Als men gelooft d.w.z. als het geloof werkzaam is, in de daden des geloofs; dan sluit dit meteen de beantwoording van zulke vragen in. Ja, dan zullen daarin al diergelijke vragen worden versmolten. Dan is er geen plaats meer voor, dan is in die daad de ervaring, het kenmerk, de bewustheid, kortom alles; wie gelooft, heeft en bezit. En zo is ‘t hier nu ook. Zou ik wel bekeerd zijn? Is mijn berouw wel echt, wel genoeg? Is mijn liefde zuiver enz.? Daarop is toch feitelijk en eigenlijk maar één afdoend antwoord.
Begeef u inderdaad tot God, met zondeschuldbelijdenis, roepend en smekend, niet of ge moogt weten dat, of wel, of ge bekeerd zijt, ook zelfs niet alleen, of God u bekeren wil; dit is wel goed op zichzelf; maar thans bedoel ik iets anders; zie, als ge wilt te weten komen, of de bekering in u is, dan moet het niet in de eerste plaats zijn een begeerte om dit te weten te komen; o neen, al wist ge het nooit met zekerheid; maar dan moet het voor alles zijn, een begeerte, levendig en krachtig, om de daad der bekering zelf te oefenen; ja meer nog, het blijve dan niet bij een zuchten en verlangen, och mocht Gij mij bekeren; maar doe het dan !: werp u dan met al uw zieleschuld en nood voor Gods troon en zinkende op Jezus; keer dan uw aangezicht, al ware het bemodderd (Job) van wenen, en van smaad en schande door uw toestand, keer dan dat aangezicht naar Hem toe; grijp dan eens de toegereikte scepter aan, verwerp dan eens al uw gerechtigheden, roep het vonnis over uw lusten en bewegingen des vleses eens uit, reik de scheidbrief uit aan al uw zielboeleerders; zeg dan eens in de daad: Heere, Gij alleen zijt mijn leven; en geef de Heere alzo eens de hand, 2 Kron. 30: 8, en kom tot Zijn heiligdom.
Ja, maar dat moet God in ons doen, zegt ge. Ja zeker; en daarom moet gij het doen.
Vraag God, of Hij u dat geheim en wonder eens leren wil.
En zolang ge dit zegt, ja zegt en anders niets; zolang zult gij u niet bekeren, en als ge nu eens tot deze daad komt, op het woord dat God spreekt, dan zegt ge dat niet meer op die manier, maar dan zegt ge: ,,En dit heeft God gedaan.”
Is dit dan ook een andere geloofsbeleving als al Gods oude volk ?