Afgewezen schreef:Klavier, misschien een dissonant in deze vredige topic, maar hoe breng jij het stukje van Erskine in overeenstemming met deze eerder door jou gedane uitspraak:
Ik vraag me dan af of we moeten staan naar een aan te wijzen markeringspunt van persoonlijke verlossing.
Volgens mij vinden dat 'markeringspunt van persoonlijke verlossing' toch heel duidelijk bij Erskine.
In het GPPB topic geeft Erasmiaan het antwoord:
In geloof en vertrouwen wachten op genade.
Ds. Van Reenen spreekt vaak de kleinen in de genade aan met een stellige aanspraak: U zult op Zijn tijd Christus geopenbaard krijgen. Brakel noemt het een wachten op Zijn genade (zie post Erasmiaan).
Het aanbod van genade is de grond waarop de hoop en vertrouwen daarvan zich vestigt, wetende dat Hij op Zijn tijd Zijn Woord waar zal maken. Dit vormt hier een middelijke sleutel in dit alles. Het aanbod is de rechtsgrond voor de zondaar die in eigen onbekeerlijkheid een weg zoekt, als hij geen raad en geen uitkomst meer weet. Dan moet de weg naar Christus openliggen in de prediking om het ongeloof aan stukken te slaan.
Bunyan laat in zijn Christenreis een persoon zien die in de kamer na de enge poort rustig en lijdzaam de strijd van het geloof in deze strijdt zonder vooruit te lopen. Boston wijst in de 4-voudige staat ook op het lijdzame op dit punt in het hoofdstuk van de wedergeboorte.
Het punt is dus dat we hier spreken over een zaak die de zekerheid van het geloof betreft, die naar mijn mening ook kwijt geraakt kan worden en tijden van duisternis kent. Dan wordt de gelovige beproefd en komt het aan op de hoop en het vertrouwen van Gods Woord, dat ondanks de duisternis, Gods Woord vast staat. Dat Zijn nodigingen altijd gelden, ongeacht de toestand van de zondaar. Veelal is er achteraf een oorzaak van ongeloof of een bepaalde zonde aanwijsbaar. Duisternis komt uit de oude mens voort. God beproeft wel, maar de oorzaak van kleingeloof ligt in het gebrek aan een krachtig geloof als gevolg van opspelen van de oude natuur, waarvoor de Heere nooit verantwoordelijk gehouden mag worden. Ik hoorde ds. Neele ooit een beeld gebruiken van de zon en mist. De zon als Gods Wonderbare licht, zoals Hij dat tot ons brengt door de prediking en opening van Zijn Woord.
De mist als vuile wolk van onze zonden. De zon is er altijd, ook tijdens bewolking, tijdens mist. Achter de wolken schijnt de zon. Ook in het geestelijke. God doet de mist verdwijnen door genade. De mist zelf komt uit zondige mensen en kan zonder geloof, gewerkt door Gods Geest niet worden verdreven.
De zekerheid van geloof in het opengaan van Gods Woord en waardoor Christus Zich openbaard door Woord en Geest is niet het beginpunt van het geloof. Het begint met het nodig hebben van de Zaligmaker en deze zoeken. Dan geldt zoekt en gij ZULT vinden.
Klopt en u ZAL worden opengedaan. Dit aanbod van genade, is een waarheid die vast staat en ook duidelijk zou moeten klinken in elke prediking, juist als middel waarin Gods Geest werkt om de duisternis in de ziel te verdrijven.
Het markeringspunt van de openbaring van Christus aan de ziel is dan niet een markeringspunt van de wedergeboorte. De wedergeboorte doet zien op eigen ellende en de Zaligmaker als Enig middel tot behoud. Het geeft een vertrouwen en vaste hoop dat dát waar is. De persoonlijke eigening daarvan is een lijdzaam zichzelf zetten onder de genademiddelen, die voortkomt uit een honger en dorst naar de gerechtigheid van Christus. Omdat het geloof zeker weet dat enkel die gerechtigheid kan verzadigen.
Dát is geloof, waar geloof, klein en vertwijfeld ten aanzien van zichzelf, maar vast gericht op Christus. En als dan de Schriften worden geopend en het gordijn wordt weggeschoven, dan wordt er dwars door alle vertwijfeling en bestrijding een Zaligmaker gevonden die voor de ene kort en de ander lang gezocht is.
Hier komt Gods vrijmachtig handelen openbaar. Niet alleen in het wie tot zoeken wordt gebracht maar ook in het in welke weg en welke tijdsduur het zoeken tot vindenstijd wordt.
Daar is in afgelopen 200 jaar de nodige theologische strijd over gevoerd. Maar het is vanaf de reformatie aan te wijzen dat er geleerd is en wordt dat de geloofszekerheid wordt geoefend vanuit een geopend Woord van God, door verlichte ogen van het verstand die daarmee de toegang tot de ziel ontsluiten waarlangs Christus vanuit Gods Woord tot het hart komt.
Efeze 1 leert dat ook. Paulus' gebed voor de gelovigen bestaat ondermeer uit het bidden om verlichting van het verstand, om licht van de Heilige Geest. Dezelfde gelovigen worden al getroost met de uitverkiezing in datzelfde gedeelte en Paulus wijst daarbij op de roeping. Ik meen dat dat de roepstem is van de Heere in het prediken van Zijn Woord waarin hij alle hoorders oproept tot de Zaligmaker te gaan. Wie gaat en zich vertrouwend aan Zijn voeten legt, mag een vaste hoop hebben, op grond van Gods Woord dat het genoemde markeerpunt komt.
Daarmee kan ik moeilijk dat markeerpunt voor de wedergeboorte houden. Het markeerpunt van de openbaring van Christus aan de ziel vanuit ZIjn Woord is een (toe)stand in het geloofsleven, die er moet zijn voor ons sterven, willen we onszelf niet bedriegen en genoeg hebben aan een geloof zonder deze openbaring. Geen rust voor dat punt! Want als het er niet komt, is het de vraag of ons geloof, het vertrouwen op de gewilligheid van de Zaligmaker, het geloof in Zijn verdiensten, in onze doemwaardigheid wel oprecht is en we ons op de been houden met een verstandsgeloof, een conclusiegeloof.In die zin is het staan naar de openbaring van Christus een worsteling tussen geloof en zekerheid ten aanzien van eigen staat die vanuit de noodzakelijkheid van de Zaligmaker deze ook wil eigenen. Er treedt dan een voortdurende worsteling op tussen enerzijds het vertrouwen dat het komt, zoals Gods Woord dat belooft, en anderzijds de 'uitgang' naar de Zaligmaker om de bevestiging daarvan om rust voor de ziel. De Zaligmaker openbaart zich enkel aan arme zondaren, die hongerig zijn, en compleet afgebracht zijn van eigen gerechtigheid. Wie de openbaring van Christus niet kent, zit hier nog op vast (Lees Kohlbrugge eens hierover!).
Daarom moet de prediking naast Evangelisch ook afsnijdend zijn in het prediken van de wet als tuchtmeester tot Christus om zo middelijk de tijd tussen zoeken en vinden kort maken. Hoe scherper de vloek van wet wordt ervaren, des te harder zal men zoeken en kloppen en bedelen om genade. En dan laat Christus Zich vinden!
Altijd! Dat is de belofte van het Evangelie. Ook al bepalen wij mensen niet de tijd tussen zoeken en vinden, de middelen van prediking en sacramenten zijn tot geloof, maar ook tot versterking daarvan hebben wij daartoe gekregen. Wet en Evangelie dienen dan beide radicaal gepredikt te worden als éénheid. Niet in een volgorde, maar gelijk op. Zoals Gods Woord compleet is, dient ook de prediking alle aspecten daarvan in hetzelfde evenwicht te bevatten. Altijd de kwaal aanwijzen en de wond met jodium behandelen zodat de pijn gevoeld gaat worden (Calvijn roept op tot boetvaardigheid). Deze middelijke weg die ingevuld wordt vanuit de prediking snijdt als een tweesnijdend scherp zwaard en doorwondt de zondaar dusdanig dat enkel een volharden in ongeloof nog kan voorkomen dat de zondaar daarmee naar de Zaligmaker gaat. En dan te weten dat ongeloof altijd eigen schuld is!
En het kan dan zelfs voorkomen dat men alles weer kwijtraakt en alsnog verzand in eigengerechtigheid en opnieuw de les van leeg naar de Zaligmaker te gaan moet leren.
Mijn indruk is dat alle verscheidene reacties tot dusver in dit topic elkaar niet tegenspreken maar alle zijn te plaatsen in deze context.
Geestelijke herkenning zit niet in
alleen een herkenning van de wijze waarop de openbaring van Christus wordt beleefd, maar
ook en veelmeer in het herkennen van elkaar in het hopen op Zijn genade en het stellen van het vertrouwen op Hem. En dan komen de herkenningspunten naar voren in het getuigen van Hem, in het elkaar mogen vertellen hoe gewillig Hij als Zaligmaker is, in het wonder dat Hij omziet naar dode honden, in het samen met Paulus uitspreken van "
Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere."
Speciale vraag voor Afgewezen, die hier welliswaar afstand heeft genomen van een inhoudelijke bijdrage, maar toch vragen rondom dit onderwerp een hele archief vol heeft geschreven op dit forum:
In hoeverre is deze uiteenzetting in overeenstemming met wat jij zocht in aanvankelijk GG, Pauwe, PKN en weer GG? Mijn ervaring is dat dit overal te vinden is waar Gods Geest werkt. Wereldwijd.
Ik hoop dat er rust te vinden is onderling, door het weten dat herkenning onderling zich herkent in het zijn van onderscheiden lidmaten van één Lichaam: Christus als Hoofd, en zijn kinderen als ledematen, tesamen één. Die eenheid is het delen in dezelfde gerechtigheid die Christus als Borg verworven heeft. De gerechtigheid die vergeveing der zonden als vrije genade om niet kan uitdelen aan alle lidmaten van dat lichaam. Waarbij elke ledemaat zijn eigen weg tot het Hoofd heeft moeten gaan omdaar mee ingelijfd te worden in Hem. De gelijklopende wegen zijn dan niet altijd herkenningspunt, maar wel waar de weg op uitkomt! En dan denk ik dat er hier op het forum meer herkenning te vinden is, dan we soms vermoeden.
PS vandaag niet teveel posts van mijn kant. Het was wel erg druk de laatste tijd
