In deze context is de probleemstelling nog steeds niet opgelost, ondanks de vele meningen die voorbij komen.
In de visies die het aanbod afwijzen wordt hier ondanks de weerleggingen nog steeds geen antwoord op gegeven.
Dat is opmerkelijk, want het gaat om de kern van de reformatie: De rechtvaardiging van de Goddeloze! Het ervaren van de verlossing na onder Gods recht te hebben leren buigen.
Een reformatorisch kernbegrip dat in de invulling van de prediking niet aanwezig is als het aanbod van genade ontbreekt, zo is mijn persoonlijke overtuiging.
Zonder aanbod kan en mag geen mens iets aannemen. Als God niet Zelf zegt dat een zondaar tot Christus mag gaan en alles van Hem mag verwachten, dan heeft een zondaar niets om op te bouwen. Dan houdt het gewoon allemaal op! Als dat de leer is, dan heeft toch geen prediker het recht om mensen op basis van de schrift vrij te spreken, om de sleutelen van het hemelrijk te bedienen, om in te sluiten en om uit te sluiten?
Ter illustratie: Luther ging onder Rome ten onder aan de wet. Is dat dan de ware ellendekennis? Is het Rome die de juiste wetsprediking heeft en waar de eerste kenmerken van de wedergeboorte worden gevonden, anders gesteld, de levendmaking plaats vindt? Is hier de voorwaarde voor het aanbod vervuld? Begint de toeleidende weg in Rome en is de reformatie enkel om wedergeborenen te troosten met de verlossing in Christus? Dit lijkt mij onmogelijk, maar ik zal het ongetwijfeld niet goed begrijpen. Maar hoe zit het dan wel? Leg dat eens uit zonder Rome in de kaart te spelen? Maar ook zonder de antinomianen en de neonomianen een stok in handen te geven. Hoe wordt de voorwaarde van het aanbod vervuld? De visie dat er geen aanbod is, heeft Bert al uitgelegd. Daar kan ik dogmatisch mee uit de voeten, zij het moeilijk inpasbaar in een bevindelijk klimaat.
Iemand die dat inhoudelijk kan beantwoorden vanuit de visie die het onvoorwaardelijke welmendende aanbod bestrijdt? Want dit punt is voor mij persoonlijk onbegrijpelijk. De discussies concentreren zich altijd op het bestrijden van het aanbod, maar nooit op de meerwaarde van het niet-aanbod. Is het mogelijk de zaken vanaf die kant te belichten?
@Bert: Ik denk dat ik jouw visie begrijp. Het probleem aanbod speelt niet door de andere plaats die de bevinding inneemt. Dan is er in wezen toch sprake van een andere theologie. In de GG en GGiN is de bevinding onderdeel van de theologie en niet het gevolg van de theologie als gevolg van de koppeling heilsorde-bevinding. Je komt dat toch in een heel andere denkwereld uit als het gaat om samenhang tussen de dogmatiek en prediking. De problemen die ds. Miersma ervaarde in zijn artikel waren niet het gevolg van het aanbod van genade, maar de combinatie van het aanbod en de bevinding als voorwaarde tot het aanbod. Hij heeft de prediking niet geheel begrepen en verkeerde conclusies getrokken en daarop voorgeborduurd, vrees ik. Die door ds. Miersma geconstateerde problemen spelen in zowel GG als de GGiN (ondanks hun bijna gelijke visie als de PRCA!). Juist daar waar het aanbod wordt afgezwakt door de bevinding als toetssteen te hanteren voor de bekering die vooraf wordt gestelt aan het tot Christus vluchten, ontstaat het probleem van dat ds Miersma opmerkt en zo scherp veroordeelt. De oplossing zit hem dus niet in de dogmatische lijn maar in wat anders!
@Refo:
Geliefden, hoe komen we aan deze heerlijke zaken? De onderwijzer zegt: Dat weten we nu uit het heilig Evangelie. Dus niet, omdat de kerk het zegt, omdat het in de traditie verankerd is. Niet door een inwendig licht op een doperse wijze, maar dat weten we uit het heilig Evangelie, hetwelk God zelf eerstelijk in het Paradijs heeft geopenbaard en daarna door de heilige patriarchen en profeten heeft laten verkondigen en door de offeranden en andere ceremoniën der wet laten voorbeelden en ten laatste door Zijn eniggeboren Zoon vervuld heeft. God heeft het geopenbaard staat er. O, de verlossing is niet het product van de denkkracht van de theologen. De verlossing is openbaring. Het is altijd een wonder. Dat geeft stof tot verwondering. Dat komt altijd van de andere kant, dan wij mensen gezocht en rondgekeken hebben. Dat komt van God, Die we vertoornd hebben, Die we beledigd hebben, Wiens wetten we geschonden hebben, tegen Wie we gestreden hebben.
(..)
Geliefden, ach, zal ik God rechtvaardigen, zal ik in het pleit gaan om Hem als Rechter, als rechtvaardige God te verdedigen? God heeft dat niet nodig, niet van mij en niet van u. Want boven ons menselijk weten en boven ons aanvaarden van Zijn rechtvaardigheid staat Hij, Die te rein van ogen is dat Hij het kwade zou kunnen zien. Zal de Rechter van de ganse aarde geen recht doen? Zal er verdraaidheid zijn in Hem, Die de rechtvaardigheid Zelve is? Alle vlees behoort de hand op de mond te leggen en Gode te zwijgen. Ik weet het. Daarmee zijn vele vragen niet opgelost en daarmee buigt ons hart van nature niet onder dit recht van God. Het zal God niet beletten Zijn recht te handhaven en te blijven Die Hij is. Zal onze onmacht, Zijn recht verslinden? Zal onze dodelijke schuld Zijn eis op ons kunnen verzwakken? O, zondaar, laat ons in die weg niet langer tegen God opstaan. Want, die in zijn hart verborgen of openbaar de verbintenis van Adam blijft ontkennen, vindt nooit de rust in die laatste Adam, Jezus Christus. Voorwaarde om de eeuwige vrede met God binnen te gaan, is het knielen onder de souvereine wil van God, dat Hij niet alleen onze eerste vader onder de straf der zonde deed komen maar ook in hem al zijn nakroost. Wie deze verbondshandeling met God ontkent, die heeft ook geen deel aan het andere verbond, aan die andere Adam, die laatste Adam, Jezus Christus. En daarom laat ons, liever dan de verborgenheden Gods curieuslijk te onderzoeken, als vlees zwijgen voor Gods aangezicht. Laat ons biddend aanvaarden, wat God ons verkondigt van erfschuld en erfsmet. Laat ons vóór alle dingen geloven, dat God niet onrechtvaardig kan zijn. En als er dan toch nog vele knopen zijn, en als er dan toch nog vele onoplosbare raadsels zijn, laat ons dan vóór alles bedenken, dat die raadsels er zijn, omdat ons verstand verduisterd is. Omdat ons hart Gode vijandig geworden is, omdat we de rechte wegen Gods niet meer verstaan. Maar laat ons ophouden heimelijk of openbaar God te beschuldigen van onrecht, want zo wordt ons hart steeds harder en zo werken we ons steeds verder van God af. Zo sluiten we zelf moedwillig het pad af naar de genade van de Borg van het andere verbond, Jezus Christus, onze Heere
(..)
O, wie nog durft te ontkennen, dat God barmhartig is, is een goddeloze. Die moet wel met open ogen de waarheid, die hij leest, miskennen en verachten. Die zal het oordeel dragen. God is barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Ge moogt die deugden niet tegen elkaar uitspelen. En nu gaat het in deze Zondag inzonderheid om Zijn rechtvaardigheid. Daarom eist Zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf naar lichaam en ziel gestraft worde. Dat is naar de wil van God. Dat eist Zijn gerechtigheid. Dat eist het Wezen Gods. God kan niet anders. God zou geen God zijn. We zouden God nooit lief kunnen hebben, we zouden God nooit kunnen vertrouwen en God zou nooit het hoogste van onze blijdschap kunnen zijn. De hemel zou geen enkele glans voor ons hebben, als er niet zulk een God was, zoals Hij is. Maar dìt maakt God dierbaar, dìt maakt God groot. Dit doet ons in het stof buigen voor Hem, dat Hij onkreukbaar rechtvaardig is. Dat Hij in het minste niet van Zijn wet afdoet. Ja, zegt u, maar dat is toch om je te pletter te lopen, tegen zo'n God? Dat is toch om radeloos te worden? Is dàt nu Evangelie? Moeten we zo de week nu in? Is dat de blijde boodschap van ons troostboek? Geliefden, wacht een weinig met uw oordeel. Dit laat God ons verkondigen, maar het is niet Zijn laatste woord en dat laatste woord spreekt Hij tot degenen, die onder dit eerste woord hun leven verliezen. Die Hem als Rechter te voet vallen, die zullen Hem als Vader vinden. Die voor Zijn rechterstoel buigen, die zullen diezelfde rechterstoel geopend vinden als een genadetroon. Dat is Gods laatste woord. Gods laatste woord tot de bekommerden. Tot de gebrokenen van hart. Tot de verslagenen van geest. Tot degenen, die voor dit donderwoord beeft. Die God Zijn recht terug geeft, die zeggen: Heere U hebt gelijk, ik ben fout geweest, ik ben altijd fout geweest. Mijn leven is fout, tot in de wortel bedorven. Uw doen is rein. Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd (Micha 7:9). Ach, wie zo voor God wegzinkt, die zinkt niet in het eeuwig verderf, maar die valt in de genadearmen van een barmhartig Vader. Die zo voor God wegzinkt, die zinkt in de liefde armen van onze trouwe Borg en Zaligmaker. Die zo onder Gods gerechtigheid verloren gaat, die wordt opgevangen in de eeuwige armen van Gods liefde.