Ik geef toe dat er in onze kerken beslist te weinig vanuit het verbond gedacht wordt. Maar als ik jouw posting zo lees, dan begrijp ik dat wel weer.
Hieruit blijkt namelijk een levensgevaarlijk verbondsautomatisme, dat leidt tot de algemene verzoening. Zonder dat er wedergeboorte aan te pas komt; slechts op grond van een conclusiegeloof. Er is geen enkele plaats meer voor het werk van de Heilige Geest: dat doet men zelf wel.
Ik zou zeggen: Juist als de gevaren van dwalingen (verbonds-automatisme) op de loer liggen, is het goed de rechte uitleg van het verbond te benadrukken.
Het probleem is dat de gezonde spanning weg is. Enerzijds aan de kant van het verbondsautomatisme: Ik ben kind van God, leef braaf, dus ik hoef me nergens druk over te maken, want door de doop ben ik immers een kind van God. Anderzijds aan de rechtse kant: Ik ben wel gedoopt, maar dat heeft pas betekenis als ik bekeerd wordt, en dat is iets wat God moet doen, waar ik me niet druk over hoef te maken.
M.i. behoort doop, belijdenis, het aanhoren van het evangelie en avondmaal in de verlegenheid te brengen. God eist iets van ons, wat we niet kunnen voldoen.
1. In de doop en prediking roept God ons, om Zijn kind te zijn. Dat verplicht tot gehoorgeven, maar wij kunnen uit onszelf niet.
2. God roept ons, als gedoopten, tot het belijden van Zijn naam, met een gelovig hart, en ook dat is iets wat wij niet kunnen.
3. Als wij belijdenis hebben gedaan, roept God ons tot Zijn tafel. Een tafel waar wij zowel naartoe moeten, als waar wij niet kunnen en mogen komen, zonder een waar geloof.
Kortom, God roept ons tot allemaal dingen die wij (uit onszelf) niet kunnen beantwoorden. Het is gezond als die klem gevoeld wordt. Het wijst ons enerzijds op de enorme schuld die wij hebben bij een roepende God, dat wij niet aan Zijn roepstem gehoor kunnen geven uit onszelf. En dat terwijl het toch moet. Anderzijds wijst het ons ook op de roepende God, die ons expliciet en persoonlijk roept. In doop, prediking en avondmaal klinkt steeds weer Gods liefdevolle oproep: Kom tot mij, Ik wil dat je komt. Kom, dan zal Ik je God zijn, en jij Mijn kind.