J.C. Philpot schreef:Simon0612 schreef:
Wat ik me dan afvraag/ niet goed begrijp. In mensen oogpunt is het zoals bovenstaand, het wordt in het leven van een uitverkoren mens uitgewerkt in de tijd. Maar God heeft de uitverkorenen toch van eeuwigheid lief gehad? Hoe kan dat dan? Hij heeft ze dan toch in Christus lief van eeuwigheid? Dat kan toch niet als die mens toch ook niet van eeuwigheid door God gerechtvaardigd is in Christus?
God is van eeuwigheid, Hij heeft van eeuwigheid Zijn volk verordineert. Zou Hij dan niet van eeuwigheid Zijn volk gerechtvaardigd hebben? Dat strijd toch niet met elkaar als we dan leren dat dat pas in het leven van de uitverkorenen wordt gewerkt door het geloof?
Beste Simon,
Ik kan me jouw vraag eigenlijk goed voorstellen. Maar ik heb er helaas geen verklaring voor waarom het zo is. Het gaat ook mijn beperkte verstand te boven.
En tegelijkertijd wil ik vast houden aan de leer van de reformatie, omdat ik die het meest overeen vind komen met de schrift.
Maar misschien heeft iemand anders (zoals Valcke bijvoorbeeld) meer wijsheid en inzicht om jouw vragen te beantwoorden.
Ik zou absoluut niet durven zeggen dat ik meer wijsheid en inzicht heb. Wel kan ik enkele onvolkomen schetsen geven van een antwoord. Een uitgebreid antwoord wil ik hier niet geven, omdat dit een GG topic is. Daarom houd ik het bewust korter dan ik zou kunnen doen.
1. Bijbels woordgebruik
Wanneer we spreken over Gods liefde van eeuwigheid, de verkiezing van eeuwigheid en de rechtvaardigmaking, dan moeten we deze begrippen hanteren volgens Bijbels spraakgebruik. Ook definities voor deze begrippen moeten we afleiden uit de Bijbel, en niet zozeer door filosofische gevolgtrekkingen. Toegepast op de begrippen 'rechtvaardigen' en 'rechtvaardigmaking': deze woorden / begrippen worden in de Bijbel niet (dat wil zeggen: nooit) gebruikt voor een rechtvaardiging van eeuwigheid.
2. De verhouding tussen de verkiezing (en verkiezende liefde) en de voldoening door Christus
Een heel moeilijk punt wat theologisch nogal diepgaand is, betreft de eindoorzaak van de verkiezing van eeuwigheid. Deze is de genade van God, Zijn barmhartigheid, Zijn vrije liefde. Deze genade en vrije liefde kwamen uit God Zelf voort. Daarom is ook Christus gerechtigheid niet de oorzaak van deze liefde; het is andersom: Christus is juist gekomen vanwege deze eeuwige liefde, zie bv. Johannes 3:16. God heeft de uitverkorenen wel van eeuwigheid in Christus liefgehad, maar dat 'in Christus' wijst het middel aan waarin Zijn liefde geopenbaard is, niet de oorzaak van Zijn liefde, want de oorzaak van Gods liefde ligt alleen in het wezen van God Zelf. Ik realiseer mij dat deze theologische onderscheidingen erg diep gaan, dit kan ons ook alleen maar tot aanbidding brengen, want met ons verstand kunnen wij hier niet indringen! Toch is het belangrijk om te weten dat Gods eeuwige liefde tot de uitverkorenen een vrije en onverdiende liefde was die uit Gods wezen voortkomt.
*aanvulling* Daarnaast geloof ik dat de eeuwige liefde van God jegens zondaren ook bestaat in het aanzien van zondaren als was het offer van Christus reeds volbracht en al was de zaligheid reeds in de uitverkorenen uitgewerkt. Want al Gods werken zijn God van eeuwigheid bekend. (Hieruit volgt echter niet dat zij reeds van eeuwigheid gerechtvaardigd zijn. Het is een rechtvaardiging in Gods voornemen, in Gods besluit, en dat is onderscheiden van de uitwerking van dit voornemen, van dit besluit.)
3. Verkiezing en rechtvaardigmaking zijn onderscheiden
De verkiezing is een besluit van God van eeuwigheid. De rechtvaardigmaking behoort tot de uitvoering van dit besluit in de tijd. Rechtvaardigmaking is een verandering van staat. God rekent de zondaar de gerechtigheid van Christus toe in de tijd. Het is waar dat God alles bepaald heeft van eeuwigheid. Toch mag daarom niet gesteld worden dat ook de rechtvaardigmaking van eeuwigheid is. Wie dat zegt, kan evengoed zeggen dat wedergeboorte van eeuwigheid is of dat de inwendige roeping van eeuwigheid is. Maar dat mag zo niet gezegd worden: deze zaken vloeien voort uit Gods eeuwige raad, maar mogen daarmee niet vermengd worden.
4. Rechtvaardigmaking is geen inblijvende daad, maar een overgaande daad van God
Gereformeerde theologen maken onderscheid tussen enerzijds Gods inblijvende daden, dat wil zeggen, de werken van God naar binnen, in Zijn eigen natuur en Zijn besluiten - deze zijn van eeuwigheid; en anderzijds Gods overgaande daden, ofwel de werken van God naar buiten, naar Zijn schepselen. Gods besluiten behoren tot God inblijvende daden. Echter, de werken jegens de schepselen behoren tot Gods overgaande daden. Tot deze werken jegens de schepselen behoort ook de rechtvaardigmaking. De gereformeerde theologie leert dat Gods inbljivende daden eeuwig zijn, maar dat Gods overgaande daden alleen in de tijd plaatsvinden, en dus niet eeuwig zijn en dat ook niet kunnen zijn. Ook dit is een overigens een diep onderscheid.
5. Vóór de rechtvaardigmaking is ook een uitverkorene wezenlijk onder het verdoemend oordeel van God
Wie een rechtvaardigmaking van eeuwigheid leert, vertroebelt daarmee dat ieder mens, ook een uitverkorene, vóór zijn rechtvaardigmaking (in de tijd) wezenlijk onder het verdoemend oordeel van God ligt. Wanneer God de mens reeds van eeuwigheid vrijgesproken zou hebben, dan zou dit niet het geval zijn. Dan zou een mens reeds vrijgesproken Zijn in het oordeel van God. Dan zou hem dit alleen nog maar bekénd moeten worden gemaakt. Dat is echter een antinomiaanse dwaling: de antinomianen leerden dit, maar dit is door de gereformeerden altijd bestreden.
De posting is langer dan ik gedacht had. Het is een zeer moeilijk onderwerp. Ik denk dat bovenstaande vijf punten wel de kern vormen van de bezwaren tegen de leer van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Mocht ik mij ergens niet goed hebben uitgedrukt, dan laat ik mij graag corrigeren. (Nogmaals: deze dingen gaan het verstand zeer ver te boven.)
Oorsprong van de leer van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid
Als toegift wil ik nog wel noemen dat de claim dat de Dordtse Synode een rechtvaardigmaking van eeuwigheid of een dadelijke rechtvaardigmaking in de tijd vóór het geloof geleerd zou hebben, ten enenmale onjuist is. Het is nergens op gebaseerd behalve op een geheel onjuiste interpretatie van het conflict tussen twee Friese professoren.
Het idee van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid dateert wel ergens uit de 17e eeuw (bij mijn weten). Met name is het geleerd door de antinomianen. Verreweg de meeste gereformeerden hebben dit verworpen. De Dordtse Synode en de Synode van Westminster leerden dit niet. De Synopsis van de Leidse professoren (hét leerboek voor de theologie uit de 17e eeuw) leert dit niet. Ook John Owen leerde geen rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Idem in wat later tijd à Brakel en Van der Groe leerden dit niet.
Tot zover. Ik wil in dit topic dit onderwerp liever verder niet bespreken, want (nogmaals) dit is een GG topic. Dan zou het beter zijn om dit in een ander topic te bespreken.