Ds C Harink schreef:
Zie Ik sta aan de deur en Ik klop
De volgende geschiedenis is het gevolg van een bezoek dat de befaamde prediker uit de Schotse Hooglanden ds. Lacham Mackenzie eenmaal bracht aan de stad Aberdeen. De predikant de Schotse Hooglanden was gevraagd om toch eens te komen preken in Aberdeen. Hij kwam en preekte in de oude St. Nikolaaskerk.
Tijdens de avonddienst was de kerk tot de laatste plaats toe bezet. Een ieder was zeer verlangend om de bekende prediker, die zoveel vrucht op zijn werk gezien had op de Schotse eilanden, zodat men zelfs van een nieuwe uitstorting des Heiligen Geestes sprak, te horen. Maar toen ds. Mackenzie de preekstoel beklom, konden velen hun lachen niet bedwingen en anderen waren geërgerd en teleurgesteld. De verschijning van ds. Mackenzie was dan ook zo geheel verschillend van de predikanten die anders de preekstoel van de parochiekerk van St. Nikolaas bestegen. Vanwege de armoede die er in de Hooglanden heerste, had ds. Mackenzie een preekjas aan die hij zelf thuis geweven had. Verder was zijn haar lang en onverzorgd. Zijn verschijning was meer de verschijning van een schaapherder uit de Schotse Hooglanden dan die van een predikant.
Maar toen hij zijn tekst nam uit Openbaring 3 : 20: "Zie Ik sta aan de deur en Ik klop", en zijn hoorders met grote ernst en gaven schilderde hoe vreselijk het zal zijn om hier de Zone Gods buiten te laten staan en eenmaal zelf op een gesloten deur te kloppen om dan te horen: "Gaat weg van Mij Ik heb u nooit gekend", verdween de glimlach van de gezichten. Velen waren tot tranen toe geroerd toen zij naast de pleitingen van de Zone Gods om het zondaarshart binnengelaten te worden, hoorden van de schrikkelijkheid van die dag, waarop allen, die nu hun hart voor Hem sluiten, eenmaal buiten zullen staan.
Met zijn bijzondere gaven en kracht des Heiligen Geestes tekende ds. Mackenzie het vreselijke buitenstaan van de zondaar op de grote dag des oordeels. Hij wees erop dat de zondaar nu niet zag en besefte, Wie hij buiten zijn hart en leven sloot, maar het op de dag des oordeels zien zou, dat hij de Heere der heerlijkheid had buitengesloten.
In verband daarmee waarschuwde hij de hoorders niet te oordelen naar de uiterlijke verschijning, zoals zij ook hem naar zijn uiterlijk geoordeeld hadden. Hij vertelde een ware geschiedenis uit de Hooglanden. Het was de geschiedenis van een jonge schotse prinses.
Op de dag waarop zij 21 jaar werd, zei haar vader, die een weduwnaar was: „Mijn dochter, ik heb alle edele jonge mannen voor een week van festiviteiten uitgenodigd en ik wil dat jij in die week je hand aan één van hen ten huwelijk geven zal."
Terwijl de jonge prinses zich aan het kleden was voor de eerste dag der feestelijkheden en met haar dienstboden in haar kleedkamer was, werd een luid kloppen op de achterdeur van de hoftuin gehoord. Toen één van de dienstknechten ging kijken wie daar toch zo'n lawaai maakte, vond hij een bedelaar met krukken aan de deur, die ernstig en dringend verzocht om de prinses te spreken. De bedelaar zei dat hij haar moest spreken en niet eerder weg zou gaan, maar de dienaar wierp de deur voor zijn neus dicht.
Hierop nam de bedelaar zijn krukken en sloeg er zo hard mee op de deur, dat de prinses het in haar kleedkamer hoorde en vroeg wat er toch gaande was. Hierop hoorde zij dat een arme, kreupele bedelaar haar wilde spreken. "Zeer goed", antwoordde zij, „ik kom, zeg hem even te wachten".
Toen de prinses naar de deur ging, gevolgd door een stoet dienstknechten en dienstmeisjes. zag zij de bedelaar en vroeg hem vriendelijk wat hij wilde. De bedelaar boog zich en nam haar hand zeggende: „Ik ben heden gekomen om u ten huwelijk te vragen". De prinses keek hem een ogenblik diep in de ogen en zei: „Zeer goed, hier is mijn hand". Toen zei de bedelaar: „En wanneer zal ons huwelijk gesloten worden?" Hierop antwoordde de prinses: „Vandaag over een jaar". Daarna verdween de bedelaar en ieder amuseerde zich met wat de prinses gezegd had.
Maar gedurende de week van feestelijkheden veranderde dit, want de prinses, hoewel menigmaal ten huwelijk gevraagd, wees alle aanzoeken af met de woorden: „Ik heb mijn hand en hart al aan iemand weggegeven". Tenslotte kwam haar vader dit ter ore en vernam, dat zij haar hand aan een kreupele bedelaar had gegeven. Op zijn vraag of dit zo was antwoordde zij heel beslist, dat dit zo was en dat zij niet meer wilde veranderen.
Gedurende het hele jaar smeekte haar vader de gedachte uit haar hoofd te zetten, dat zij aan haar woord aan een bedelaar gegeven gebonden was. maar alles was tevergeefs. Haar antwoord was: „Ik heb hem mijn hand gegeven en het zal alles in orde komen".
Het jaar ging voorbij. Er werden geen voorbereidingen voor een bruiloft getroffen, want de kasteelheer had besloten, dat zijn dochter nooit de bedelaar huwen zou.
Op de dag, precies een jaar na het wonderlijke gebeuren, zei de edelman tot zijn dochter: „Je ziet. mijn kind, er is niemand gekomen. Maak mij gelukkig en vergeet je vreemde gelofte". Zij antwoorde hem echter: „Vader, hij zal komen!" En niet lang daarna werd een grote stoet gezien, die de weg naar het kasteel opkwam. Het was een schare ridders, op schitterende paarden, omringd door voetvolk en muzikanten. Voorop reed een koninklijke figuur.
Toen de stoet de trappen van het kasteel bereikte, sprong deze van zijn paard en nam de prinses in zijn armen. En de omstanders riepen verbaasd: „Het is de zoon van de koning!" Ja. het was de kroonprins. Hij had zich twaalf maanden geleden als een bedelaar verkleed en om de hand van de dochter van de edelman gevraagd. Niemand had hem herkend, behalve de dochter van de edelman. Ondanks zijn krukken en lompen had zij in hem de zoon van de koning herkend en hem haar jawoord gegeven.
Ds. Mackenzie herhaalde toen zijn tekst: „Zie Ik sta aan de deur en Ik klop", en vervolgde: „Geliefde hoorders, wie staat vanavond aan de deur van uw hart en klopt? Een bedelaar zegt gij. Eén van Wie staat geschreven: „De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge". Ja. er is een bedelaar kloppende aan de deur van uw hart. Een versmade en verachte Christus zoekt toegang in uw hart en leven. Als gij uw hand en hart aan Hem zult geven, zal Hij u een koningin maken, want Hij is de Koning der koningen en de Heere der heren. Maar wat zal de schrik groot zijn van hen, die hier dachten niemand anders afgewezen te hebben dan een arme bedelaar en straks zullen ontdekken de Zoon Gods verworpen te hebben." Aan het eind van de preek was de gemeente te Aberdeen zo bewogen, dat er gezegd werd dat er die avond 600 mensen tot bekering waren gekomen.
O, dat wij toch beseffen Wie staat en klopt op de deur van ons hart, want eenmaal zal de Christus, Die nu als de Gekruisigde klopt en niet meer beloven kan dan: „In de wereld zult gij verdrukking hebben", wederkomen en Zich openbaren als de Koning der koningen en Heere der heren.