de Zaaier

Plaats reactie
Ereunao

de Zaaier

Bericht door Ereunao »

Beste O.S.W-ers.
De gelijkenissen in Math.13 zijn lang niet zo eenvoudig als men vaak denkt;zij behoren juist tot de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen .Ik vond in mij multimediabijbel een bijzonder heldere en verrassende verklaring van A.C.Gaebelein. Ik laat de eerste gelijkenis hier volgen:

De 7 gelijkenissen in Matheus 13

1.De gelijkenis van de Zaaier
‘En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen, zeggende: “Zie, de zaaier ging uit om te zaaien.’ Twee dingen trekkendirect onze aandacht. Het eerste is dat de Heer spreekt van de zaaier, niet van een zaaier. Als Hij de gelijkenis later aan Zijn discipelen verklaart, zegt Hij hun niet wie deze
zaaier is, maar spreekt Hij er alleen over wat met het zaad gebeurt dat Hij zaaide.
Het tweede, dat de zaaier uitging. In de verklaring van de tweede gelijkenis zegt de Heer: ‘Die het goede zaad zaait,is de Zoon des mensen.’ De Heer Zelf is dus de Zaaier. Hij kwam met het kostbare zaad, het fijne meelbloem; Hijzelf is de tarwe.
Het zaad dat Hij zaait, kan slechts vrucht voortbrengen als het in goede aarde valt, in de grond sterft, zodat uit de dood vrucht voortkomt. Dit alles wordt hier aangeduid. Wij willen evenwel deze gelijkenis in de eerste plaats toepassen op de dagen van ’s Heren tegenwoordigheid op aarde. In
breder zin wijst ze op de tegenwoordige bedeling, waarin Hij de aarde verlaten heeft en het Koninkrijk zich in de handen van de mensen bevindt.
Het zaaien, waarmee Hij begon, duurt nog steeds voort, en de resultaten zijn eveneens dezelfde.
Het uitgaan van de zaaier toont ons het begin van iets nieuws; van een nieuwe arbeid die de Heer opnam. Israël had gefaald vruchten voort te brengen, het was de wijngaard uit Jesaja 5. Hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit En hij verwachtte dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht wilde druiven voort … Nu dan, Ik wil u doen weten wat Ik met Mijn wijngaard ga doen; zijn doornhaag wegnemen opdat hij verwoest worde, zijn muur doorbreken opdat hij vertrapt worde’ (Jes5:2-7). Israël is de vijgenboom uit de gelijkenis; de Heer kwam en vond geen vrucht. De wijngaard is verwoest en de vijgenboom onvruchtbaar gewordt. Dit zal niet altijd zo blijven. De wijnstok en de vijgenboom zullen tenslotte vrucht voortbrengen, maar tijdens de onvruchtbaarheid van Israël, is de Zaaier uitgegaan om te zaaien. Waarheen is
Hij gegaan? Waar zaait de zaaier in de regel zijn zaad? In de akker. Wat is de akker? De Goddelijke verklaarder geeft ons het antwoord: ‘de akker is de wereld.’
Hieruit volgt, dat, nadat Israël faalde, het Woord in de wijde wereld is gekomen. ‘Beginnende van Jeruzalem en Samaria en tot het einde der aarde.’ Wat zal het resultaat van dit alles zijn? Zal de gehele wereld het Woord ontvangen en elk deel van de akker in cultuur gebracht worden? Zal het gehele arbeidsterrein met het zaad bereikt worden? Gaat er geen korrel verloren?
Wat deze gelijkenis ons leert is wel geheel in strijd met de optimistische droom van het christendom over massale wereldbekering. Een universele ontvangst van het Woord in deze bedeling kan niet verwacht worden, slechts een deel van het gezaaide zaad brengt vrucht voort. Bovendien is er
ook een merkbaar verschil in de vrucht. De Heer vestigt in deze eenvoudige gelijkenis de nadruk op het feit, later door de Heilige Geest herhaald, dat in de tijd waarin Hij afwezig is, het Woord gepredikt en Zijn genade wordt aangeboden, dat Woord nog in groter mate zal verworpen worden en slechts een vierde deel vrucht voortbrengt, de rest faalt.
Tekenend is dat wij dit belangrijke feit van deze bedeling aantreffen op de drempel van Mattheüs 13. Helaas, is het door de grote massa van de belijdende christenheid niet

geloofd Het spreken over falen in deze bedeling en het ontkennen van een spoedig op hand zijnde wereldbekering, wordt door velen beschouwd als een symbool van ongeloof. Soms wordt men zelfs beschuldigd van twijfelen aan de macht van de Geest om de gehele wereld te bekeren, alsof de Heilige Geest van de hemel gezonden zou zijn om de wereld te bekeren!
Wij willen nu luisteren naar de gelijkenis, zoals de Heer ze uitsprak en de uitleg, die Hijzelf gaf: ‘Zie, de zaaier ging uit om te zaaien; en als hij zaaide, viel een deel bij de weg; en de vogels kwamen en aten het op. En een ander deel viel op rotsachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het kwam terstond op omdat het geen diepte van aarde had. Maar toen de zon opgegaan was, is het verbrand, en omdat het geen wortel had, verdorde het. En een ander deel viel tussen de doornen, en de doornen schoten op en verstikten het. En een ander deel viel op de goede aarde en gaf vrucht: het een honderd- het ander zestig, het ander dertigvoud.Wie oren heeft om te horen, die hore!’ (vs.4-9). Naar de betekenis behoeft niet gegist te worden. Want de Heer Zelf zegt aan Zijn discipelen wat Hij bedoelt met de vogels, de rotsachtige plaatsen en de doornen.‘En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?’ De vraag kwam, na het
uitspreken van de eerste gelijkenis. Zij hadden tevoren nooit een gelijkenis van Hem gehoord. Wat Hij tot het volk en hun leiders gesproken had, was in eenvoudige woorden geweest, gemakkelijk door iedereen te begrijpen, en nu voor de eerste keer spreekt Hij iets dat voor hen bedekt was. Het antwoord dat de Heer geeft, is zeer ernstig, het kondigt het oordeel over Israël aan. ‘En Hij antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar hun is het niet gegeven.’ De discipelen, de gelovigen vertegenwoordigende,
zouden de verborgenheden die nu aanstaand waren, verstaan,terwijl het volk dat het licht geweigerd
had, in duisternis zou verkeren. ‘Want wie heeft, die zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, van die zal genomen worden ook wat hij heeft.’
De discipelen hadden de Heer aangenomen en de Heer gaf hun meer, terwijl Israël niets had; zij verwierpen Christus en wat zij nog als Zijn aardse volk bezaten, zou van hen worden weggenomen. Maar dat tweesnijdend zwaard snijdt nog op een andere wijze. De ware gelovigen, de Gemeente vormende, bezitten, terwijl het afvallig christendom, dat niets bezit ook zal ontnomen worden, waarop het zich beroemt. ‘Daarom,’ gaat de Heer voort, ‘spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch verstaan. En door hen wordt de profetie van
Jesaja vervuld, die zegt: ‘Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien en geenszins bemerken; want het hart dezes volks is dik geworden, en met de oren hebben zij bezwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegesloten. opdat zij niet misschien met de ogen
zouden zien en met de oren horen en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze’ (vs. 13-15).
Deze passage is een aanhaling uit Jesaja 6:9 en 10. In Johannes 12, waar deze woorden opnieuw aan gehaald zijn, wordt er bijgevoegd: ‘Dit zeide Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak’ (Joh. 12:41). De Jehova, die Jesaja op de troon zag zitten, was onze Heer Jezus Christus.
De Heilige Geest brengt deze woorden nog eens in herinnering, als Israëls afval en ongeloof ten volle gebleken is en de apostel Paulus de vergaderde Joden deze woorden toevoegt en er bij zegt: ‘Het zij u dan bekend dat dit heil Gods tot de volken gezonden is; zij zullen ook horen’ (Hand.
28:28). De Heer verklaart Zijn discipelen welgelukzalig op grond van hetgeen zij zagen en hoorden en legt Zelf de gelijkenis voor hen uit.
‘Gij dan, hoort de gelijkenis van de zaaier. Als iemand het woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was: deze is het die bij de weg gezaaid is.’ De wegkant is hard en neergetrapt.Als het zaad daar valt, komen de vogels om het
weg te pikken en te eten.Een hoorder of een klasse van hoorders wordt hier aangeduid die het Woord niet verstaat. Het gaat hier niet om een verstandelijke capaciteit, om een intellectueel verstaan.

De Heer zegt: het woord wordt ‘in het hart gezaaid’, het wendt zich tot het geweten en kan ontvangen of verworpen worden. Maar als het hart het weigert, er zich tegen verzet, en het niet verstaat, betekent dit dat het niet wil verstaan of ontvangen. Het hart lijkt op zulk een platgetrapte
grond. De vogels vertegenwoordigen de boze. Hij is actief tegenwoordig en neemt weg, dat wat gegeven en verworpen werd. In de gelijkenis van het mosterdzaad lezen wij nog eens van vogels; ook daar betekenen ze niets goeds, maar wat slecht is, evenals in de eerste gelijkenis.
‘En die op de rotsachtige plaatsen gezaaid is, deze is het die het Woord hoort en het terstond met vreugde ontvangt; doch hij heeft geen wortel in zichzelf, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om deswoords wil, wordt het terstond geërgerd’ (vs. 20 en 21).
De rotsgrond is slechts met een dunne laag aarde bedekt. Het zaad wordt er onmiddellijk in
opgenomen, begint te ontkiemen, maar als de zon gaat schijnen en haar hete stralen uitzendt, is er geen kracht om daartegen weerstand te bieden; het heerlijke gaat voorbij en verbrandt. Het had
geen wortel. De weinige aarde op de rotsgrond zal wel het natuurlijk hart van de mens afbeelden, evenals de weg die platgetreden is. Alleen heeft men hier de mooiste zijde van het vlees, indien men tenminste op deze wijze mag spreken.
Maar onder de weinige aarde ligt de harde rots, door geen ploegijzer gebroken, waar geen levensmogelijkheden zijn. Hier moet gedacht worden aan de grote massa van de belijdende christenen. Zij hebben het oude, boze hart bedekt met een beetje aarde, vertonen de gedaante van
godzaligheid, maar verloochenen de kracht. Er is groot enthousiasme, een plotseling opkomen van het zaad met een schijnbare toekomstbelofte, maar helaas er is slechts de naam van te leven, in werkelijkheid heerst er de dood.
‘Toen de zon opgegaan was, is het verbrand.’ Mogen wij deze woorden ook niet toepassen op onze bedeling? Het lijkt of op de rotsgrond werkelijk leven is, of alles floreert, maar in werkelijkheid is het een lege belijdenis en van de geestdriftige tentoonspreiding van godsdienstigheid en wereldverbetering blijft niets over. De grote verzoeking en de oordelen, die aan de Zon der Gerechtigheid voorafgaan vagen alles weg, er blijft niets over.‘En die onder de doornen gezaaid is, deze is het die het woord hoort, en de zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des rijkdoms verstikken het woord en hij wordt onvruchtbaar’ (vs. 22). Hier is een verklaring vrijwel overbodig.
De verleiding van de rijkdom verhindert de groei van het Woord. Hoe waar is dat in onze dagen. De wereld, de goederen der aarde, de zorgen en verlangens om zoveel mogelijk van deze droombeelden te verwezenlijken, schijnen meer en meer de uitwendig belijdende massa te beheersen. En alles wat van God komt, wordt verstikt.
Zo zien wij in deze drie gevallen, waarin het zaad verloren gaat en geen vrucht voortbrengt, de duivel, het vlees en de wereld afgebeeld. De duivel rukt weg en verslindt, het vlees probeert en faalt, en de wereld verleidt en verstikt.
‘Die nu op de goede aarde gezaaid is, deze is het die het woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt,de een honderd, de ander zestig, de ander dertigvoud’(vs. 23). Horen en verstaan is op grond van het geloof en door het geloof, vruchtdragen en voortbrengen,dat is de voortgang van het zaad op de goede grond, een ontvankelijk hart bereidt door de genade van God.
Ereunao.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

heeft iemand nog vragen of opmerkingen n.a.v. Math.13:1-9? zo niet,dan ga ik morgen verder met de tweede,de gelijkenis van het onkruid Math.13:24-31.
ereunao.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

Heeft iemand nog vragen of opmerkingen n.a.v.Math 1-9?zo niet,dan ga ik morgen verder met 24-31 ereunao
Refojongere

Bericht door Refojongere »

Bovendien is er
ook een merkbaar verschil in de vrucht. De Heer vestigt in deze eenvoudige gelijkenis de nadruk op het feit, later door de Heilige Geest herhaald, dat in de tijd waarin Hij afwezig is, het Woord gepredikt en Zijn genade wordt aangeboden, dat Woord nog in groter mate zal verworpen worden en slechts een vierde deel vrucht voortbrengt, de rest faalt.
Waar haal je dit in de gelijkenis vandaan?

De rest kan ik overigens goed volgen.
kabouter

Bericht door kabouter »

quote:
--------------------------------------------------------------------------------
Bovendien is er
ook een merkbaar verschil in de vrucht. De Heer vestigt in deze eenvoudige gelijkenis de nadruk op het feit, later door de Heilige Geest herhaald, dat in de tijd waarin Hij afwezig is, het Woord gepredikt en Zijn genade wordt aangeboden, dat Woord nog in groter mate zal verworpen worden en slechts een vierde deel vrucht voortbrengt, de rest faalt.
--------------------------------------------------------------------------------


Waar haal je dit in de gelijkenis vandaan?



Het verschil in vrucht is alleen te zien bij de laatste groep 100,60 en 30 voud. De rest brengt namelijk helemaal geen vrucht voort.
En dat een vierde deel vruchtdraagt komt doordat er van uit gegaan wordt dat alle delen waar Jezus over spreekt getalsmatig gelijk zijn, maar dat hoeft mijns inziens niet zo te zijn.
Als je dat wel zou aannemen dan moet je dat ook in de gelijkenis van de 5 wijze en 5 dwaze maagden doen. Met als gevolg dat er een niet bestaande tegenstelling ontstaat.
(Driekwart van de geroepenen vs de helft, draagt geen vrucht)

Voor de rest is de uitleg wel duidelijk en veelzijdig.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

Kabouter, Refo,merkwaardig dat jullie er allebei ditzelfde punt uithalen. Dit was ook mijn gedachte toen ik dit las,dit hoeft m.i niet getalsmatig verstaan te worden, maar juist daarom zit het verschil niet in het 30,60,of 100 voud, en ook niet in het zaad, maar in de aarde waarin het gezaaid wordt Overigens is het bekend dat het bij gelijkenissen om het oogmerk gaat en niet in alle onderdelen toegepast en verklaard moeten worden.
En dan nu de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe: Die is echter veel te lang voor 1 poster ik zal hem maar doorknippen, rose vindt ook al dat ik teveel aan elkaar plak. Ereunao.

2.Het onkruid op de akker

In de tweede gelijkenis wordt het Koninkrijk der hemelen genoemd. ‘Een andere gelijkenis stelde Hij hun voor, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan een mens, die goed zaad in zijn akker zaaide. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid
midden onder de tarwe, en ging heen. Toen nu het kruid opschoot en vrucht voortbracht, toen kwam ook het onkruid te voorschijn. En de slaven van de heer des huizes kwamen en zeiden tot hem: Heer! hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid! Vanwaar heeft hij dan het onkruid? En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan dat wij heengaan en het bijeenlezen? Maar hij zeide: Neen, opdat gij het onkruid bijeenlezende, niet tegelijk daarmede de tarwe uittrekt,laat beide tezamen opwassen tot aan de oogst; en in de tijd des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: Leest eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om te verbranden; maar brengt de tarwe samen in mijn schuur’ (vs. 24-30).
Nadat Hij eerst nog twee andere gelijkenissen gesproken had, lezen wij dat de Heer in antwoord op de vraag van Zijn discipelen, hun meedeelt wat deze gelijkenis betekent.‘Toen liet Hij de scharen
van Zich gaan en ging in het huis; en Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers. En Hij antwoordende, zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; en de akker is de wereld; en het goede zaad, deze zijn de zonen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de zonen des bozen; en de vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der eeuw, en de maaiers zijn de engelen’ (vs. 36-39).
Het verband met de eerste gelijkenis is duidelijk. We zien dezelfde Zaaier voor ons en het zaad is in de akker gezaaid die de wereld voorstelt. Maar de Heer zegt: ‘Het goede zaad zijn de zonen des Koninkrijks.’ Dit kan slechts betekenen,dat het goede zaad gezaaid en gevallen in goede grond, zoals wij in de eerste gelijkenis zagen, vruchten voortbrengt, en het woord van het Koninkrijk brengt de zonen van dat Koninkrijk voort. Gelijk brengt gelijk voort;de vrucht is overeenkomstig het zaad. De hoofdgedachte van deze gelijkenis is echter de vijand en zijn boze arbeid.Het is een arbeid om te verstoren zoals nog dikwijls in oosterse landen voorkomt. De vijand wacht totdat zijn gehate buurman zijn zaad aan de aarde heeft toevertrouwd en gaat dan in de nacht, terwijl de mensen slapen, het zaad van het onkruid uitstrooien. Niet voor het goede zaad opkomt en groeit, ontdekt het slachtoffer het verderfelijk werk van de vijand. De vijand is de duivel, zegt de Heer.
Zoals van uit het goede zaad de zonen des Koninkrijks voortkomen, levert het verkeerde zaad de zonen van de boze.
Het is van belang te letten op het tijdstip en de manier waarop de vijand het werk van de Zaaier, de Zoon des mensen, trachtte te verstoren.Wat de tijd betreft, onmiddellijk nadat de Zaaier het goede zaad gestrooid had, nam hij de kans waar; en het gebeurde ‘terwijl de mensen sliepen.’ Zodra de Heer de waarheid had gebracht en de Heilige Geest gegeven had, begon de vijand zijn werk. In de dagen der apostelen werd het werk van de vijand aangekondigd en het verkeerde zaad dat aan het eind van deze bedeling volledig is gegroeid, kan gemakkelijk in het begin van de bedeling opgemerkt worden.
De verborgenheid der goddeloosheid begon toen haar werk en het gaat voort tot het eind van de bedeling bereikt is, wanneer het volkomen openbaar zal komen. Terwijl de mensen sliepen, deed de vijand zijn werk. De Zaaier sliep niet: Hij sluimert of slaapt nimmer, maar de mensen sliepen. Zulk een onwaakzame toestand openbaarde zich spoedig in het begin der bedeling. De eerste liefde werd verlaten en de vijand deed zijn werk.
Zijn wijze van werken was een namaakzaad in de akker te deponeren. Het zaad van de dolik (een vergiftigd grassoort op korenvelden) lijkt veel op tarwe. Als het opgroeit, kan het van het koren niet onderscheiden worden maar het is verderfelijk onkruid. De dolik vertegenwoordigt de leugen die in de akker door de duivel werd gezaaid. Het is de verkeerde leer, een namaaksel van het geloof, dat eens en voor altijd de heiligen werd overgeleverd. De loochening van de Godheid van Jezus Christus, de loochening van de opstanding en van de inspiratie van de Bijbel, behoort tot het onkruidzaad, dat in het eerste begin van het christendom in de akker viel. In zeker opzicht gaat dit proces nog voort. Als de waarheid verkondigd en het Woord geleerd wordt, duurt het niet lang of de vijand brengt de namaak als de mensen slapen. Een andere les uit deze gelijkenis is het karakter van deze gehele bedeling. Het is boos. Satan is de god van deze eeuw, totdat het einde ervan komt. De vermengde toestand van goed zaad en verkeerd zaad, de zonen van het Koninkrijk en de zonen van de boze, blijft tot het eind bestaan. De knechten van de heer des huizes waren bereid het onkruid uit te roeien, maar dat werd hun niet toegestaan. Het is een niet te verwezenlijken droom, om de wereld te hervormen, het aanstotelijk kwaad uit te roeien,
dronkemanschap en onzedelijkheid uit te bannen, de staat en de politiek te reinigen. Over dergelijke pogingen wordt nergens in het Woord van God gesproken.Mensen van christelijke belijdenis nemen dergelijke arbeid uit zichzelf op en zij beseffen niet dat zij zondigen en Christus onteren. Verkeerde leer en haar vruchten zullen met het goede zaad en haar kostbare vruchten opgroeien tot de tijd van de oogst. Voor wij verder spreken over de oogsttijd een enkel woord in betrekking tot de plaats waar het goede zaad en het onkruid samen opgroeien. Er wordt wel eens gezegd: ‘We kunnen geen zuivere gemeenschapskring hebben, want de Heer Zelf heeft gezegd dat de bozen altijd bij ons zullen zijn en dat wij hen niet kunnen uitroeien die zonen des bozen zijn.’ Dat is en wordt gezegd in de veronderstelling dat de Heer spreekt van de Gemeente. De Gemeente, de Vergadering des Heren, staat echter in ’t geheel niet voor de aandacht van Hem. Hij spreekt over het Koninkrijk der hemelen en dat is, zoals reeds herhaaldelijk gezegd: niet de Gemeente. Als de openbaring betreffende de Gemeente gegeven wordt, zegt de Heer dat het boze in de Gemeente niet getolereerd wordt.‘Maar indien uw broeder tegen u zondigt, ga heen, bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, neem nog een of twee met u, opdat door de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij naar hen niet horen wil, zo zegt het aan de gemeente; en indien hij naar de gemeente niet wil horen, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar’ (hfdst. 18:15-17). Dit is de manier waarop het boze in de Gemeente behoort behandeld te worden. In de Brieven vinden wij talloze vermaningen dat boze leer en boze wandel tegen het Evangelie in de Gemeente niet kan worden toegestaan. De Gemeente moet het boze oordelen.
Tot de Gemeente wordt niet gezegd: ‘Laat beiden tezamen opwassen.’ De akker is niet de Gemeente, maar de wereld en in de wereld vindt plaats, wat in de gelijkenis wordt voorgesteld, in dat deel van de akker waar het goede zaad is gezaaid,in de gehele sfeer, aan het belijdend christendom. Ereunao.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

De oogst is het einde der bedeling. De oude en nieuwe
vertaling heeft in vers 40 ‘voleinding der wereld’. Dat heeft
velen in de war gebracht.
Het einde van de wereld is nog een heel eind verwijderd.
Het einde van de eeuw (bedeling) waarin wij leven, nadert
met rasse schreden. Wat zal er dan geschieden? De Heer
zegt: ‘Gelijk dan het onkruid bijeengelezen en met vuur
verbrand wordt, zo zal het ook zijn in de voleinding dezer
eeuw. De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en
zij zullen uit Zijn Koninkrijk bijeenlezen al de ergernissen,
die ongerechtigheid doen; en zij zullen hen in de oven des
vuurs werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon in het
Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft om te horen, die
hore!’ (vs. 40-43). Tevoren zegt de Heer in de gelijkenis: ‘In
de tijd des oogstes zal Ik tot de maaiers zeggen: Leest eerst
het onkruid bijeen, en bindt het in bossen om het te verbranden;
maar brengt de tarwe samen in Mijn schuur.’
De voleinding der eeuw is dezelfde zaak als in Mattheüs 24,
toen de discipelen vroegen, wat is het teken van Uw komst
en van de voleinding der eeuw? Het einde der eeuw zal
Joods zijn; de joodse geschiedenis begint opnieuw met de
gebeurtenissen die in de laatste week van Daniël vallen, in
de 70e week. Van dit einde spreekt de Heer. De engelen
zullen dan de maaiers zijn. Dit komt overeen met wat wij in
Openbaring 14:14-20 lezen. ‘En ik zag, en zie, een witte
wolk en op de wolk zat één, de Zoon des mensen gelijk,
hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon, en in Zijn
hand een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit de
tempel, roepende met grote stem tot Hem die op de wolk
zat: Zend uw sikkel en maai! Want de ure om te maaien is
gekomen; want de oogst der aarde is overrijp geworden.’
Sommigen die de onschriftuurlijke leer verkondigen, dat de
Gemeente op aarde zal blijven tot het einde van de wereld
en door de grote verdrukking moet gaan, hebben deze
gelijkenis gebruikt om hun inzichten te ondersteunen. Wij
herhalen, dat de gelijkenis met de Gemeente niets heeft uit
te staan.
Toen de Heer sprak van het binden van het onkruid in bossen
en het verzamelen van de tarwe in de schuur, leerde
Hij niet dat de tarwe de Gemeente voorstelt*, en dat de
inzameling van de Gemeente Zijn laatste handeling in deze
bedeling zou zijn. De tarwe is natuurlijk het goede zaad,
het goede zaad zijn de zonen van het Koninkrijk. Dat alle
ware gelovigen het goede zaad Zijn en als zodanig zonen
des Koninkrijks, zal niemand betwijfelen.
Nadat de Gemeente van de aarde is weggenomen, vóór de
voleinding der eeuw begint, zal er zoals de profeten voorzegd
hebben, tarwe zijn op de aarde. Er zal zaaiing zijn.
Dan zal werkelijk het woord des Koninkrijks gepredikt worden.
Het Evangelie van het Koninkrijk zal gedurende het
einde der eeuw geproclameerd worden en het zaad zal
opkomen. Een grote menigte zal uit de grote verdrukking
komen, die hun klederen gewassen hebben in het bloed
des Lams. Deze menigte zal bijeenvergaderd worden ten
tijde dat het onkruid bijeenverzameld wordt om te verbranden.
De tarwe, de zonen van het Koninkrijk, zullen in Zijn
schuur verzameld worden, bewaard en behoed voor het
Koninkrijk dat op de aarde zal opgericht worden. ‘Dan zullen
de rechtvaardigen blinken gelijk de zon in het
Koninkrijk huns Vaders.’ Dit herinnert zeer sterk aan de uitspraak
van Mattheüs 25:34: ‘Komt gezegenden Mijns
Vaders, beërft het Koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging
der wereld.’ Deze woorden zijn niet tot de Gemeente
gericht, maar tot de vele duizenden die uit alle volken
komen (Openbaringen 7) en het Koninkrijk is niet de
hemelse heerlijkheid, maar het aardse Koninkrijk.
De Gemeente met haar hemelse roeping en bestemming,
wij herhalen het, wordt in deze tweede gelijkenis niet
gezien.
Laten we de drie grote feiten die deze gelijkenis leert, vasthouden.
Ze zijn:
(1) De vijand, de duivel begint zijn werk in het begin van
de bedeling;
(2) Het is een vermengde bedeling, goed en kwaad groeit
tezamen op. Deze toestand verandert niet gedurende
de bedeling;
(3) De vermengde toestand zal ophouden bij de voleindiging
der eeuw (bedeling). De zonen van het Koninkrijk
zullen het Koninkrijk beërven. Het onkruid wordt in
bossen gebundeld en verbrand.
De twee volgende gelijkenissen, van het mosterdzaad en
het zuurdeeg, openbaren nog meer de verborgenheden
van het Koninkrijk. Zij behoren bij elkaar: Uit de voorstelling
van deze gelijkenissen leren wij, hoe de populaire uitlegging
van vele uitleggers uit het christendom alles onderste
boven gekeerd hebben. De fout van deze onjuiste uitlegging
komt voort uit de grote fundamentele vergissing,
dat de Heer de Gemeente op het oog zou hebben gehad
toen Hij sprak over het Koninkrijk der hemelen en dat
Gemeente dat Koninkrijk is. Daarom wordt aangenomen
dat als de Heer over het mosterdzaad spreekt dat een grote
boom wordt, die bescherming biedt aan de vogels, een
profetie is over de uitbreiding der Gemeente. Het zuurdeeg
wordt daarom beschouwd het Evangelie te betekenen met
zijn alles doorzurende kracht. Dit alles is radicaal verkeerd.
ereunao
kabouter

Bericht door kabouter »

Oorspronkelijk gepost door Ereunao
De oogst is het einde der bedeling. De oude en nieuwe
vertaling heeft in vers 40 ‘voleinding der wereld’. Dat heeft
velen in de war gebracht.
Het einde van de wereld is nog een heel eind verwijderd.
Het einde van de eeuw (bedeling) waarin wij leven, nadert
met rasse schreden.
Wie zegt dat het einde van deze bedeling niet samenvalt met het einde van de wereld en de wederkomst van Christus? De verwarring is een virtuele die mijns inziens gecreeerd wordt door de oogkleppen van de opnametheorie.
Niet dat ik die per se als ketters wil bestempelen, want daar heb ik niet genoeg kennis voor. Maar ik vind het een gezochte theorie die meer problemen oproept dan dat hij oplost. Zeker bij deze uitleg.
Want als matt 24 aangehaalt wordt in de context van de opname van de gemeente dan wil ik wijzen op vers 15 waar Jezus tegen zijn discipelen zegt: "als gij dan zult zien de gruwel der verwoesting waarvan gesproken is door, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest die merke daarop)"

De discipelen zullen die verdrukking dus wel degelijk meemaken. Maak ik hier uit op. Ook andere teksten die wijzen op een "opname" kunnen ook op de dag van de wederkomst betrokken worden.

En dat geeft dan meteen de reden waarom deze gelijkenis wel op de gemeente betrokken moet worden.
Wat volgens mij ook het meest voor de hand ligt. Ook gezien het feit dat de gelijkenissen als gelijkenis verteld werden opdat de volgelingen van Jezus het zouden begrijpen, maar de buitenwacht niet.

Ik ben wel benieuwd welke moeilijke omweg voor de uitleg van de volgende gelijkenissen gevolgd wordt. :%
Ereunao

Bericht door Ereunao »

kabouter:.

De uitzending van de discipelen stond,geheel in verbinding met het Koninkrijk, ze was daarom tijdelijk
en eindigde op het ogenblik van de volledige verwerping van het Koninkrijk door Israël. Er zal evenwel een tijd komen dat het joodse overblijfsel opnieuw zal uitgaan om het Evangelie van het Koninkrijk te prediken. Dat zal geschieden tijdens de grote verdrukking.
De woorden van de Heer Jezus tonen duidelijk dat zij niet verwijzen naar iets buiten Israël of de grenzen van het Israëlitische land. In het vijfde vers lezen wij: ‘Gaat niet heen op de weg der volken, en treedt geen stad der Samaritanen binnen; maar gaat veeleer tot de verlorene schapen van het huis Israëls,’een begrensd terrein dus. . Hun prediking bestond slechts uit de ene tekst: ‘Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen,’wat betekent dat het beloofde Koninkrijk voor Israël en door Israël voor de volken, het Koninkrijk met al zijn aardse zegeningen nabij gekomen was. Het was het feit rondbazuinen van de tegenwoordigheid van de Koning, die het Koninkrijk wilde oprichten als de Zijnen het zouden willen hebben.Wij lezen echter in vs 23: Ik zeg U: Gij zult met de steden Israëls geenszins ten einde zijn, totdat de Zoon des mensen zal komen.’
Deze woorden zijn wellicht de meest belangrijke in het gehele hoofdstuk.
Het onafgewerkte getuigenis
Met de komst van de Zoon des mensen hier genoemd,wordt de tweede komst bedoeld. Het geven van het getuigenis betreffende het Koninkrijk der hemelen door joodse discipelen, zal volgens de woorden van de Heer voortduren totdat Hij wederkomt. Hoe moeten wij dat nu verstaan?Het getuigenis, begonnen door de Apostelen tot de tijd dat Israël nog eens het aanbod der genade van de opgewekte Heer afwees, toen Hij nog wachtende was op hun berouw als volk, is een onafgewerkt getuigenis.Nadat dit aanbod opnieuw verworpen werd, begon de grote tussenperiode, de bedeling der Gemeente en gedurende deze periode (waarmee in het Oude Testament niet gerekend wordt) is er geen Joods getuigenis meer in betrekking tot het Koninkrijk der hemelen. Israëls nationaliteit is opzij gezet, blindheid zijn deel, totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan.Daarna zal de Heer opnieuw beginnen te handelen met Zijn volk Israël. Als jij dus uit vers 15 concludeert dat de discipelen de grote verdrukking wel degelijk zouden meemaken dan volgt hieruit dat zij ook de wederkomst zouden meemaken De discipelen hebben echter de wederkomst des Heeren persoonlijk niet beleefd, de Heer verbindt in het profetisch perspectief het onafgewerkte getuigenis van de discipelen met het getuigenis van het Joodse overblijfselen in de eindtijd, Over de opname der Gemeente wordt verschillend gedacht;dat is echter een verhaal apart waar ik hier niet op in kan gaan,dan dwalen wij te ver van ons onderwerp af. Ereunao.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

3.De gelijkenis van het mosterdzaad

‘Een andere gelijkenis stelde Hij hun voor, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat een mens nam en zaaide in zijn akker; dat wel kleiner is dan al de zaden, maar wanneer het is opgewassen, is het groter dan de moeskruiden en wordt een boom, zodat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken’ (vs. 31 en 32).
Het gaat hier over de uitwendige ontwikkeling van het Koninkrijk der hemelen in zijn groei en uitbreiding op onnatuurlijke wijze en het wordt een schuilplaats voor de vogelen des hemels. De bijna algemene uitleg is, dat het mosterdzaad en zijn wonderbare groei, de uitbreiding der Gemeente voorstelt, terwijl de vogelen des hemels worden beschouwd als typen van de volken, die in de Gemeente (Kerk) bescherming vinden. Steeds maar groeiende, reikt de mosterdboom over de gehele aarde, zijn takken spreiden zich wijder en wijder uit, en spoedig, zo zegt men, zal de boom de gehele aarde bedekken zoals de wateren de zee.
Wanneer de Heer met de uit het mosterdzaad gegroeide grote boom. de Gemeente bedoelde, die Zijn lichaam is, dan zou deze gelijkenis in flagrante tegenspraak zijn met wat Hij en de Heilige Geest elders leert over de Gemeente op deze aarde, haar opdracht en haar toekomst.
In Zijn gebed zegt de Heiland van de Zijnen, van hen, die één zijn gelijk de Vader en de Zoon één zijn: ‘Zij zijn niet van de wereld gelijk Ik van de wereld niet ben’ (Joh. 17:14).De Gemeente dan, omvattende alle ware gelovigen, is niet van de wereld gelijk Hij niet van de wereld is. De Gemeente is van boven en elke gelovige heeft zijn leven van boven.Nog een kleine tijd is de Gemeente in de wereld en na een weinig tijd zal de Gemeente boven zijn, waar Christus het verheerlijkte Hoofd van het lichaam is. Het mosterdzaadje,groeiend op de akker (vergeet niet dat de akker de wereld is), zich al dieper en dieper in de aarde wortelend en uitbreidend op onnatuurlijke wijze, biedt schuilplaats aan de vogels en is een afbeelding van iets heel anders. Het laat ons een systeem zien dat in de aarde wortelt, dat beweert een grootheid te zijn in de wereld, zich uitbreidende over de aarde. De Heer kan nooit bedoeld hebben, dat Zijn Gemeente geworteld en gegrond zou zijn in de akker, de wereld. Hij heeft haar niet geroepen om zulke proporties aan te nemen en niet bestemd voor zo’n abnormale groei op de aarde. Al wat van Christus is gezegd, geldt ook voor Zijn Gemeente.


Lijden en heerlijkheid, na vernedering verhoging, kenmerkt de weg die Christus ging; eenzelfde weg is bestemd voor de Gemeente. Zij behoort nederig te zijn, nu met Hem lijdend, verworpen en in de wereld miskend zoals Hij, niet nu regerend en heersend, maar geduldig met Hem wachtend op het ogenblik totdat Hij geopenbaard zal worden,en dan zal zij Zijn troon en heerlijkheid delen. De roeping en bestemming van de Gemeente is hemels.Haar taak is Hem te openbaren en uit te laten stralen, een getuigenis te zijn van Zijn genade, maar nooit om de wereld te beheersen en te overdekken. De Brieven aan de gemeenten gericht, maken dat voldoende duidelijk.
Het mosterdzaad en zijn groei heeft betrekking op het Koninkrijk der hemelen, en dit is, zoals wij gezien hebben, het belijdend christendom. In dit licht gezien, is alles in overeenstemming met wat de Heer in dit hoofdstuk leert.
Het kleine mosterdzaad, niet bestemd om een boom te worden maar slechts een struik, ontwikkelt zich tegen zijn natuur in tot een boom. Dat wat de Zoon des mensen, de Zaaier kwam doen, toevertrouwd aan de handen van mensen ontwikkelt zich tot iets onnatuurlijks – men mag wel zeggen, tot iets wanstaltigs – want dit is een mosterdboom.
Dat onnatuurlijk iets is het belijdend christendom als een systeem der wereld, Christus belijdende zonder Hem en de Geest te bezitten. Hier bepalen wij de aandacht bij de derde zendbrief in de Openbaring aan de gemeenten,dat is de brief aan Pergamus, waarin de eeuw van het christendom getypeerd wordt, beginnende met Constantijn de Grote in de vierde eeuw. De lijdende Kerk werd verheven tot Staatskerk. Het mosterdzaad werd spoedig een boom en

sindsdien heeft de belijdende kerk zich verheugd door zichzelf te zien als een grote, zich vertakkende boom.De vogels, die een schuilplaats in de boom vinden, stellen volgens de Kerk bekeerde volken voor. Vertegenwoordigen vogels ooit reine personen? Wij behoeven niet buiten de grens van ons hoofdstuk te gaan om deze vraag te beantwoorden.De vogels, die op het zaad aanvielen, dat bij de weg gezaaid werd, waren instrumenten van satan. De vogelen des hemels, of pluimgedierte, betekenen in de Schrift nooit iets goeds. Abraham stond te midden van de stukken der offeranden om de vogels te verjagen, die op de stukken wilden aanvallen (Gen. 15). De geslachte dieren daar beeldden Christus af en de roofvogels het verkeerde. De vogels in deze gelijkenis betekenen onbekeerde mensen,volken en naties die uit zelfzuchtige bedoelingen bescherming zoeken in de boom, het uitwendig christendom.Maar zij verontreinigen de boom.


Ten slotte zal de boom volwassen zijn. Van de volwassen boom wordt gezegd: ‘gevallen, gevallen is het grote Babylon! en het is geworden de woonstede der duivelen, en de bewaarplaats van elke onreine geest, en de bewaarplaats van elke onreine en gehate vogel’ (Openb. 18:2).
Laten we niet vergeten dat er een boom is over de gehele aarde, die moet groeien en zijn takken uitbreiden, zijn sap door de wortels opzuigend.Deze boom is Israël1 – de goede olijfboom met zijn onverwoestbare wortels. Sommige van zijn takken zijn nu afgebroken en liggen op de grond Romeinen 11 verzekert ons echter dat God machtig is ze weder te enten.Tegenover deze olijfboom met zijn heilige wortel, zijn langbeloofde toekomst, het verbond door een eed bevestigd,
staat het hoog van zichzelf denkend christendom, tegen de takken roemend en van zichzelf bewerend de boom te zijn die de gehele aarde overschaduwen zal, en zich aldus kerend tegen de aardse roeping van Israël: Helaas, de waarschuwing is in de wind geslagen ‘indien God de
natuurlijke takken niet heeft gespaard – Hij mocht ook u niet sparen’ (Rom. 11:21). Welk een val zal het zijn als tenslotte de boom, de monsterachtige boom, zal vallen en uitgeroeid worden met wortel en tak.
kabouter

Bericht door kabouter »

Dat de kerk wel eens de wereld overwoekerd heeft en verkeerde wegen ingegaan is betekent nog niet gelijk dat Jezus hier niet spreekt over de gemeente (= dat is: al Zijn volgelingen, de burgers die samen het koninkrijk van de hemel vormen) Dat de gemeente van Korinthe verdeeld was betekende toch ook niet dat ze geen deel uit maakte van het lichaam van Christus (1 kor 12)

Het gaat hier juist om het feit dat uit het kleinste zaadje de grootste plant c.q. boom komt. Dat wil zeggen uit nietige mensen met een klein geloof laat God het grootste koninkrijk groeien. Wat een wonder en hoe tegengesteld aan de aardse koninkrijken waar het sterke en het grote belangrijk is.
En tenslotte is de uitdrukking over de vogels die er in nestelen volgens mij primair om aan te geven hoe groot die struik/boom wel wordt. Want in een slaplanten en andere moeskruiden nestelen geen vogels.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

Kabouter:
Het koninkrijk der hemelen is in de Schrift geen statisch,maar een dynamisch begrip. Hier betekent het niet de gelovigen, maar het belijdende christendom waarin goede en kwade belijders tezamen opgroeien tot de oogst. Zoals Mozes voor zijn dood de val van Israël voorspeld heeft ( Deut.32 ) zo voorzegt Christus hier de val van het christendom. De brieven in Openb.2 en 3 en ook de kerkgeschiedenis bevestigen dit nog eens duidelijk. En een boom uit een mosterdzaad is een wangedrocht,een kind met een waterhoofd. De belijdende kerk heeft in haar roeping als getuige van Christus in deze wereld hopeloos en schandelijk gefaald. De volgende gelijkenis zal dit nog duidelijker maken ereunao.

4.De gelijkenis van het zuurdeeg
‘Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen: het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdeeg, hetwelk een vrouw nam en in drie maten meel verbergde, totdat het geheel gezuurd was’ (vs. 33.
Het zuurdeeg wordt door bijna het gehele christendom beschouwt het Evangelie in zijn kracht te betekenen. De vrouw vertegenwoordigt de Gemeente. De vrouw neemt het zuurdeeg en doet het in drie maten meel, dat volgens deze algemene opvatting de mensheid zou betekenen, de gehele menselijke familie. Hier doet het zuurdeeg zijn werk, op een verborgen wijze, het gehele mensdom binnendringend
Dat de gelijkenis geheel iets anders kan bedoelen, zoals wij in ’t kort uitgelegd hebben, schijnt velen onmogelijk toe. Slechts weinigen kunnen zich geheel losmaken van de gangbare mening en de werkelijke waarheid zien van wat de Heer geeft in deze vierde gelijkenis. Er wordt zo dikwijls
gesproken over het Evangeliezuurdeeg, gebeden dat het goede zuurdeeg zijn werk moge doen, enz., dat een andere uitlegging van deze gelijkenis door de massa van de gelovigen wordt beschouwd als dwaas. Deze kleine gelijkenis, in één vers verteld, heeft bewezen in staat te zijn vele waarheden, geopenbaard in het Woord van God, te vervormen.
Als wij ze echter willen benaderen met een oprecht gemoed, onbevooroordeeld en gewillig om de waarheid te kennen en te volgen, zullen wij ongetwijfeld de waarheid met grote vreugde en blijdschap ontdekken.
Wanneer het zuurdeeg het Evangelie betekent, de vrouw de Gemeente voorstelt, en de drie maten meel het mensdom, zou de Heer leren dat het Evangelie door de medewerking van de kerk in het mensdom doordringt en de wereld automatisch bekeerd wordt door haar kracht, die de gehele massa van het mensdom binnendringt. Maar de Heer leert iets dergelijks in deze gelijkenis niet, waardoor Hij in ’t openbaar Zichzelf zou tegenspreken, iets wat voor Hem, de Onfeilbare, onmogelijk is. In de tweede gelijkenis groeien het goede zaad en het onkruid samen op tot aan de oogst. Dit sluit de gedachte aan wereldbekering in deze tijd uit. Deze bedeling is, zoals wij gezien hebben, een vermengde, en deze toestand duurt voort tot aan het eind. Als de Heer met het zuurdeeg bedoelde dat dit tot de gehele massa van het mensdom doordringt in goede zin, zou Hij iets geleerd hebben, dat volkomen in strijd is met wat Hij in de tweede gelijkenis tot uitdrukking bracht.
Welke betekenis moeten wij dan aan het woord ‘zuurdeeg’ geven? De Heer Jezus, de Leraar van God gekomen, zoals Nicodémus Hem noemde, was naar het vlees de Zoon van Abraham en van David. Zij, tot wie Hij sprak, waren Joden en ze konden ongetwijfeld begrijpen wat Hij bedoelde met zuurdeeg. Bij een Jood zou niet de gedachte opkomen, dat zuurdeeg, als beeld van groeiende macht, iets goeds kon betekenen. Zuurdeeg mocht bij geen enkele vuurofferande des Heren gebruikt worden. De orthodoxe Jood doorzocht zijn woning zeer nauwkeurig, of er hier of daar misschien brood, met zuurdeeg verwerkt, aanwezig was, voordat het feest der ongezuurde broden werd gehouden. Hij zuiverde het zuurdeeg uit.
Het woord ‘zuurdeeg’ komt echter niet alleen hier voor.De Heer gebruikt het, behalve in deze gelijkenis, wanneer Hij spreekt van het zuurdeeg der Farizeeën, het zuurdeeg der Sadduceeën en het zuurdeeg van Herodes (Matth. 16:6; Mark. 8:15).
Wilde Hij er enige goede kwaliteiten van de Farizeeën en Sadduceeën mee aantonen toen Hij het in verband met hen noemde? Zeker niet, want Hij waarschuwde Zijn discipelen er zich voor te hoeden. Hij drukt de huichelarij van de ritualistische Farizeeën, het rationalisme van de Sadduceeën en de wereldsgezindheid van Herodes uit door zuurdeeg. De Heilige Geest gebruikt het woord bovendien in een kwade betekenis. (1 Kor. 5:6; Gal. 5:9). Daarmee is afdoende bewezen dat in de taal der Schrift zuurdeeg nooit iets goeds betekent,maar altijd gebruikt wordt in de zin van boosheid en verderf. Het is onmogelijk dat er één keer iets goeds mee wordt aangeduid en dat de Heer het zonder verder commentaar hier zou gebruiken als een type van het Evangelie.Wat stellen de drie maten meel voor? Kan de Heer hiermee het verworden mensdom bedoelen? Dat is even onmogelijk
als dat zuurdeeg iets goeds zou moeten uitdrukken. Meel komt van tarwe, koren. Onkruid (dolik), het type van kwaad, geeft nooit fijn, heilzaam meel. Meel alleen is een product van het goede zaad.
Goed, voedzaam en zuiver als het is, kan het nooit de onwedergeboren massa van het mensdom voorstellen.
Maar er is nog een sterker bewijs. De maten meel zijn een type van Christus, het koren of meel, het Brood des levens.Toen Abraham de Heer gastvrijheid verleende (Gen. 18),nam hij drie maten meelbloem en een kalf. Beide wijzen op Christus, Zijn persoon en Zijn werk. Hij is goed, zuiver, heilig,onbevlekt, zowel als dat wat Hij gegeven heeft, Zijn Woord. Onverantwoord en ongegrond is het daarom de drie maten meel te willen zien als een beeld van verwording,terwijl meelbloem altijd zuiverheid, reinheid voorstelt.Zou het Evangelie met zuurdeeg vergeleken zijn en dit het gehele mensdom moeten binnen dringen, dan is deze gedachte in tegenspraak met de werkelijkheid. Zuurdeeg wordt in het meel gedaan, het werkt dan vanzelf en doorzuurt het gehele deeg. Maar dat is toch niet de wijze waarop het Evangelie werkt de kracht Gods tot zaligheid!Laten we ons een ogenblik voorstellen dat het Evangelie het zuurdeeg is met het doel de gehele massa te doordringen,
dan is de werkelijkheid geheel in strijd met het gegeven.Er is geen volk, zelfs geen stad of gehucht dat ooit volledig doordrongen is van het Evangelie zuurdeeg. De uitwerking is dan een mislukking, het Evangelie doorzuurt het gehele deeg niet, en heeft dat in de loop der eeuwen nooit gedaan, zodat de conclusie voor de hand ligt, dat de Heer geheel mis gezien heeft. En dit laatste is absurd.
Wij menen hiermee de verkeerde uitlegging van de gelijkenis voldoende aangetoond te hebben.
Zuurdeeg is fout, kwaad, bederf. Het goede, zuivere meel vertegenwoordigt de waarheid, Christus en Zijn Woord. Het zuurdeeg bederft het meel, het verandert datgene wat goed is, en tast op een verborgen manier de reinheid aan, tot het de gehele massa heeft doordrongen. De Heer onderwijst in deze gelijkenis hoe de boze leer het fijne meel, de leer van Christus, bederft. Het is een vervolg op de gelijkenis van het mosterd zaad.Eerst heeft de belijdende kerk een vooraanstaande positie ingenomen, de volgende stap was dat de vrouw het zuurdeeg in de drie maten meel deed. Pergamus, de periode in de kerkgeschiedenis waarin de belijdende kerk huwde (dat is de betekenis van Pergamus), de plaats in de wereld innam, wordt door de vierde periode, die van Thyatire, gevolgd. Deze vierde zendbrief stemt overeen met de gelijkenis van de vrouw en het zuurdeeg. Een vrouw, Isébel wordt in Openbaringen 2 genoemd. Ongetwijfeld wordt hiermee Rome bedoeld. De vrouw in de gelijkenis stelt hetzelfde voor, namelijk de afvallige kerk, de moeder van de hoererij* en van de gruwelen der aarde. Zij heeft met haar boze leer (het zuurdeeg)de leer van Christus (het fijne meel) bedorven. En dat zuurdeeg werkt nu in het belijdende christendom. Het kan nog niet volledig doordringen, het geheel is nog niet doorzuurd. De ware gelovigen, de Gemeente, nog op de aarde, verhinderen het volledig doorzurend proces van het kwaad. Maar de Gemeente zal van de aarde worden weggenomen en dan zal het gehele deeg doorzuurd worden.Het vuur alleen kan de werking van het zuurdeeg doen ophouden, zal een eind maken aan het zuurdeeg. Deze verklaring is de enig juiste, want zij stemt niet alleen volkomen overeen met wat de Heer in deze voorafgaande gelijkenissen
onderwees, maar ook met de Schrift als geheel.De boze toestand waarin het Koninkrijk der hemelen, toevertrouwd aan de hand der mensen gedurende de afwezigheid van de Heer, komt, wordt hier ten volle verklaard. Het christendom, Rome, de moeder der hoeren*, en dochters,
* Hoererijen worden hier natuurlijk in geestelijke zin bedoeld.
zijn bewijzen genoeg en tonen ons hoe de Onthuller der verborgenheden de toekomstige dingen openbaart.Al deze gelijkenissen tonen ons de groei van het kwade, die zich over de bedeling waarin wij leven, uitstrekt.
Nadat de Heer de scharen van Zich had gelaten, ging Hij het huis binnen en daar verklaart Hij op verzoek van Zijn discipelen de tweede gelijkenis. Hun was gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten. Wij hebben reeds over deze Goddelijke uitlegging gesproken en kunnen dus doorgaan met de drie volgende gelijkenissen,die de Heer uitspreekt voor Zijn discipelen in het huis.

De gelijkenissen van de schat in de akker en de parel van grote waarde horen bij elkaar. De Heer besluit Zijn onderwijs van de verborgenheden met de gelijkenis van het visnet.
Ereunao

Bericht door Ereunao »

Dan volgt nu de vijfde gelijkenis uit math.13:
5.De schat in de akker.
‘Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een schat. in de akker verborgen, welke een mens gevonden hebbende, verbergde; en van blijdschap daarover gaat hij heen, en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker.
Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman die schone parelen zoekt; en ene parel van grote waarde gevonden hebbende, ging hij heen, en verkocht al wat hij had en kocht haar’ (vs. 44-46).
In beide gelijkenissen wordt een mens genoemd, die verkoopt al wat hij heeft, om datgene te verkrijgen wat hij kostbaar acht. In de eerste vindt hij de schat in de akker en hij verbergt hem daar, terwijl hij de akker koopt om de schat in bezit te krijgen. In de tweede verkoopt hij al wat hij heeft voor de parel van grote waarde. Bij grote overeenkomst is er natuurlijk ook onderscheid. De schat is verborgen in de akker, die gekocht wordt, waardoor ook de schat eigendom wordt. De ene parel komt uit de zee, haar waarde is groter dan die van de schat, waarvan niet gezegd wordt dat hij grote waarde heeft. Een schat kan groter of kleiner worden, er kan van worden afgenomen of bijgevoegd;
de ene parel evenwel is compleet, waarde en schoonheid zijn vastgesteld.Bij de uitlegging van deze gelijkenissen moeten we dezelfde gedragslijn volgen als bij de vorige. We zullen het ontleedmes
opnieuw moeten hanteren om de fouten aan te tonen in de verklaring, die bij het christendom ingang heeft gevonden, maar niet in overeenstemming is met de bedoeling van de Schrift. We willen beginnen met een aanhaling ui t‘Luthers verklarende aantekeningen op de Evangeliën’ (blz.
82).
‘De gelijkenis van de schat bedoelt, dat wij tevergeefs het Koninkrijk van God zoeken door onze werken en inspanningen of de werken der wet. Want wij zijn niet geboren uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans. De Joden bezaten de akker, maar zagen de schat
daarin niet. De heidenen (volkeren) kochten de akker met de schat, dat is de wet met Christus... De verborgen schat is het Evangelie, dat ons genade en gerechtigheid geeft zonder onze verdienste. Als iemand die vindt, veroorzaakt hij vreugde, dat is een goed en vrij geweten, wat door goede werken niet kan worden verzekerd. De gelijkenis van de parel is bijna van dezelfde soort als de voorgaande, behalve dat in de eerste gesproken wordt van vinden, in deze van zoeken. Hier moet gedacht worden aan een groeiend geloof, waarmee aangegeven wordt, dat de parel niet onbekend was, dat men er van gehoord had als zijnde van grote waarde. Het verlangen van de koopman is, om de
parel te mogen bezitten. Iets dergelijks geldt voor het christelijk leven, Hij die het begonnen is, denkt dat hij niets heeft, maar hij strekt zich er naar uit, voortdurend voorwaarts dringend om het te verkrijgen.’
Andere verklaarders van de Schrift zijn Luther hierin gevolgd. H.W.A. Meijer, een leidende figuur onder de uitleggers van het Nieuwe Testament, zegt: ‘Het Koninkrijk,de meest waardevolle bezitting, moet genomen worden door met vreugde alle aardse bezittingen te offeren.’ Prof.
Holtzmann getuigt: ‘De schat en de parel zijn beelden van de grote waarde van het Koninkrijk der hemelen. Om ze te bezitten moet men alle andere goederen opofferen.’Bij deze wijze van uitleggen komt het dus hier op neer, dat de mens degene is, die alles verkoopt om de schat te bezitten, en de koopman de onbekeerde zondaar voorstelt. Het Evangelie, de zaligheid, de genade van God, of zoals sommigen zeggen de ‘religie’, wordt volgens deze Schriftkundigen voorgesteld door de schat en de ene parel van grote waarde. Dat deze verklaring onhoudbaar is, in strijd met de kern van het Evangelie, wordt niet aangenomen. In toespraken met een evangelische strekking wordt de zondaar vermaand alles op te geven, alles te verkopen, met het doel christen te worden, zichzelf en de wereld op te geven,en dan de parel van grote waarde te vinden. Wij vragen ons af of dat het Evangelie is en antwoorden: neen! De zondaar heeft geen offerande te brengen. Al zijn pogen
om zichzelf te verzaken en de wereld op te geven, kan hem nooit het eeuwige leven of de genade Gods verzekeren.‘Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?’werd eens gevraagd door een eigengerechtige farizeeër,een jonge overste. De Heer antwoordde hem, die tot Hem kwam overeenkomstig de wet, omdat hij onder de wet stond, en zei hem alles te verkopen, de opbrengst aan de armen te geven en Hem te volgen. Dit is echter niet het Evangelie, maar de wet, die eist: ‘Doe dit en gij zult leven.’
Bij de verkondiging van het Evangelie aan zondaren hebben wij niet te zeggen wat zij moeten doen, dat zij alles moeten opgeven om te ontvangen; het Evangelie der genade vraagt de zondaar niet alles te verkopen om daarvoor de genade van God en het eeuwige leven te verkrijgen,
het biedt aan elke zondaar het eeuwige leven aan als Gods gave, als een vrije gift in Christus Jezus. Het Woord van God spreekt ongetwijfeld van kopen, maar het is een
kopen zonder geld en zonder prijs. ‘O, alle, gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk’ (Jes. 55:1). Het prijsgeven, opgeven volgt als iemand gered is en de genade Gods heeft ontvangen, maar nooit daarvoor.
Ook aan de akker wordt door velen een uitleg gegeven, die nooit door de Heer bedoeld kan zijn, trouwens Hij heeft ons zelf de sleutel gegeven. ‘De akker is de wereld.’ Dit is de betekenis in de eerste twee gelijkenissen.
Indien de zondaar bedoeld wordt door de man, die de akker koopt, zou de consequentie zijn, dat de zondaar de wereld heeft te kopen. Er is geen enkele reden om aan deze twee gelijkenissen zulk een uitleg te geven. In de eerste twee gelijkenissen wordt van één persoon gesproken: de zaaier, de man die het goede zaad zaaide. Deze Man is de Heer Zelf. In de gelijkenissen, waarmee we nu bezig zijn, wordt met de man, die de akker kocht met de schat erin en de koopman, die alles verkocht wat hij had om de ene parel van grote waarde te bezitten, ook de Heer Zelf bedoeld. Het is niet de onbekeerde zoekende en redding vindende – maar de Zaligmaker, die de zondaar zoekt. Hij koopt de akker met de schat erin, en geeft alles prijs om de parel van grote waarde te bezitten. Als wij zó de gelijkenissen bezien, valt het ware licht erop en bezitten wij het gezegende Evangelie. Hij, die rijk was, werd arm om onzentwil, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden.Hij, die Gode evengelijk is, ontledigde Zichzelf. Hijdaalde neer, gaf alles prijs, was gehoorzaam tot de dood, ja
tot de dood des kruises. Beide gelijkenissen leren dezelfde grote waarheid, dat Christus, de Zaligmaker, die kwam om te zoeken wat verloren was, de akker en de gevonden schat kocht en alles prijs gaf om de parel van grote waarde te bezitten.
Rest misschien nog de vraag waarom er twee gelijkenissen nodig zijn om dit duidelijk te maken?
Als de zoekende en vindende koopman onze Heer voorstelt,waarom wordt het alles prijsgeven en kopen tweemaal genoemd? Waarom wordt eerst de schat en daarna de parel genoemd? Waarom is de gekochte schat verborgen terwijl de ene parel van grote waarde blijkbaar het
eerst in bezit komt van de koopman?
Plaats reactie