Posthoorn schreef:Het lastige is dat men in 1931 (en later) niet genoeg beseft heeft dat wij als GG in feite niet met het doopformulier uit de voeten kunnen. Het schept helderheid wanneer je dat wél onder ogen ziet.
Ik denk dat dat klopt voor een deel van de GG-predikanten. Meestal volgt dan een wat gekunstelde uitleg dat in het formulier de 'levende kerk' spreekt. Wat ik dan altijd zo wonderlijk vind, is het feit dat deze disclaimer door de opstellers kennelijk niet belangrijk geacht werd.
Het punt is dat de verbondsvisie in deze lijn inderdaad afwijkt van die van de Reformatie, en op zichzelf behoeft dat geen probleem te zijn, maar wees er dan net zo duidelijk over als ouderling G.D. Pas (Gouda) op een Generale Synode waarop dit besproken werd. Hij zei: " Broeders, laten we maar gewoon hardop zeggen dat we in deze Calvijn niet volgen." Ik vond dat tamelijk verbijsterend, maar het klopt denk ik wel.
Het punt is dat voor die flank (i.i.g. binnen de GG) er gewoon een moeilijk punt ligt bij de begrippen 'verbond' en 'belofte'. Ds. Golverdingen zei terecht dat de liggingsverschillen hieromtrent al decennia bestaan. Misschien is het dogmatisch spreken teveel vereenzelvigd met het spreken in de prediking (= bediening der verzoening, bediening van de sleutelen des hemelrijks).
Ik heb de indruk dat men in vroeger dagen vrijmoediger durfde te spreken vanuit het beloftekarakter van het heil dat in de prediking wordt bekend gemaakt en waarvan de sacramenten teken en zegel zijn. Neem Johannes 15. "Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg...."
Op grond van deze bijbeltekst mogen we zeggen dat elk gedoopt kind een rank is in de wijnstok Christus, dus tot het genadeverbond behoort. Het is echter mogelijk dat deze rank in de staat van ongeloof blijft; dan zal deze rank worden uitgenomen. Dat doet Gods verbond niet te teniet! Dat doet Gods beloften niet teniet. Want alle beloften zijn in Christus ja en amen, maar dan moeten we dus wel in Christus zijn door geloof en bekering, en niet alleen door doop en belofte. Daarom moet elk gedoopt kind in de prediking horen dat als hij als verbondskind, als rank in ongeloof blijft t.o.v. zijn Wijnstok, hij zal worden afgesneden van de Wijnstok. Dat zal eerst bij de dood het geval zijn.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)