- Waarom, o God, zijn wij in eeuwigheid
Van Uwe gunst en onderstand verstoken?
Hoe kan Uw toorn dus tegen ons nog roken,
Die schapen zijn, zelfs door Uw Hand geweid?
Herdenk de trouw, aan ons voorheen betoond;
Denk aan Uw volk, door U van ouds verkregen;
Denk aan Uw erf, het voowerp van Uw zegen;
Aan Sions berg waar G' eertijds hebt gewoond.
Ruk spoedig aan, verdubbeld Uwe schreen;
Zie, hoe de stad verwoest ligt en vergeten;
Des vijands macht heeft alles neergesmeten,
Uw heiligdom verdorven en vertreen.
Uw vijand heeft ter plaatse van 't gebed,
Gelijk een leeuw gebruld bij 't zegevieren.
Zelfs, U ten schimp, heeft hij zijn krijgsbanieren
In trotsen moed, tot tekenen gezet.
Elk woedt om strijd, en toont zich onbeschroomd;
Men houwt en hakt, dat poort en binten beven,
Gelijk men slaaft, om bijlen aan te geven,
En ijvrig kapt in 't hoog en dicht geboomt'.
Dus hebben z' ook, doldriftig, onbesuisd,
Graveerselen, pilaren, wanden, bogen,
Wier kunstsieraad de lust was van elks ogen,
Met zwaard, houweel en hamer woest vergruisd.
Uw heiligdom is door het vuur verteerd;
Niets heeft zijn glans voor 't woen des gloeds beveiligd.
Uw schoon paleis, Uw woning is ontheiligd,
Ten gronde toe in puin en as verkeerd.
"Laat", zeiden zij, "laat ons het ganse land,
Geplunderd, voor onz' overmacht doen zwichten."
Hun wrede vuist heeft al de Godsgestichten,
Uw naam ten hoon, verbrijzeld of verbrand.
Wij zien aan ons, na al dit ongeval,
Geen teeknen meer van Uwe gunst gegeven.
Niet een profeet is ons tot troost gebleven;
Geen stervling weet, hoe lang dit duren zal.
Hoe lang, o God, zal in dit zwaar verdriet,
De vijand ons zijn wrede trotsheid tonen;
Zal hij Uw Naam in eeuwigheid dan honen?
Neen, 't kan niet zijn ; dat duldt Uw glorie niet.
Ach, waarom trekt G' Uw hand dus van ons af,
Uw rechterhend, die ons ten steun kan strekken?
Ai, wil haar eens uit Uwen boezem trekken,
En maak een eind aan Uw gestrenge straf.
Gij, evenwel, Gij blijft dezelfd', o HEER';
Gij zijt van ouds mijn toeverlaat, mijn Koning,
Die uitkomst gaaft, en uit Uw hemelwoning,
Voor ieders oog Uw haatren gingt te keer.
Gij spleet weleer de Schelfzee door Uw kracht;
Gij hebt den kop der woest' en felle draken,
Het vreeslijk heir, dat Isrel dorst genaken,
ln 't hart der zee, verbroken door Uw macht.
Uw sterke hand heeft 's Leviathans woen,
Betoomd, gestuit; deed Farao bezwijken;
Waar 't woest gediert' aan duizenden van lijken,
Op 't dorre strand, zijn rooflust mocht voldoen.
Hoe menigmaal hebt G' ons Uw gunst betoogd,
't Zij G' een fontein deedt uit een rots ontspringen.
Of op een hoop de waatren samendringen,
Wanneer de stroom door U werd uitgedroogd.
De dag is d' Uw'; ook vormdet Gij den nacht;
Gij schiept het licht, de zon met gloed en stralen;
Door U is d' aard' gesteld in juiste palen;
Elk jaarseizoen hebt Gij tot stand gebracht.
Herdenk, mijn God, herdenk die wonderdaan!
Een dwaas geslacht heeft Uwen naam gelasterd;
De vijand, van Uw vrees en dienst verbasterd,
Heeft Uwen roem met smaad en schimp belaan.
Geef 't wild gediert', dat niets in 't woen ontziet,
De ziele van Uw tortelduif niet over;
Laat, grote God, om een gehaten rover,
Uw kwijnend volk niet eeuwig in 't verdriet.
Beschouw, herdenk Uw vastgestaafd verbond;
Laat dat Uw hart tot ons in liefd' ontvonken;
Het land is vol van duistre moordspelonken,
Vanwaar 't geweld ons grieft met wond op wond.
Dat elk verdrukt' Uw bijstand eens erlang';
Laat, laat Uw volk niet schaamrood wederkeren;
Maar wil van hen ellend' en nooddruft weren,
Opdat z' Uw naam verheffen in gezang .
Rijs op, o God, rijs op, toon Uw gezag;
Betwist Uw zaak, wees onze pleitbeslechter,
't Is meer dan tijd; gedenk, o hoogste Rechter,
Wat smaad de dwaas U aandoet dag op dag.
Vergeet niet, HEER', dien onverdraagbren hoon,
Dat luid geroep van al Uw weerpartijders.
Het woest getier van Uwe machtbestrijders.
Stijgt telkens op tot voor Uw hemeltroon.
Gedichten
Re: Gedichten
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Gedichten
Mooie psalmsmaak heb je, -DIA--DIA- schreef:
- Waarom, o God, zijn wij in eeuwigheid
Van Uwe gunst en onderstand verstoken?
Hoe kan Uw toorn dus tegen ons nog roken,
Die schapen zijn, zelfs door Uw Hand geweid?
Herdenk de trouw, aan ons voorheen betoond;
Denk aan Uw volk, door U van ouds verkregen;
Denk aan Uw erf, het voowerp van Uw zegen;
Aan Sions berg waar G' eertijds hebt gewoond.
Ruk spoedig aan, verdubbeld Uwe schreen;
Zie, hoe de stad verwoest ligt en vergeten;
Des vijands macht heeft alles neergesmeten,
Uw heiligdom verdorven en vertreen.
Uw vijand heeft ter plaatse van 't gebed,
Gelijk een leeuw gebruld bij 't zegevieren.
Zelfs, U ten schimp, heeft hij zijn krijgsbanieren
In trotsen moed, tot tekenen gezet.
Elk woedt om strijd, en toont zich onbeschroomd;
Men houwt en hakt, dat poort en binten beven,
Gelijk men slaaft, om bijlen aan te geven,
En ijvrig kapt in 't hoog en dicht geboomt'.
Dus hebben z' ook, doldriftig, onbesuisd,
Graveerselen, pilaren, wanden, bogen,
Wier kunstsieraad de lust was van elks ogen,
Met zwaard, houweel en hamer woest vergruisd.
Uw heiligdom is door het vuur verteerd;
Niets heeft zijn glans voor 't woen des gloeds beveiligd.
Uw schoon paleis, Uw woning is ontheiligd,
Ten gronde toe in puin en as verkeerd.
"Laat", zeiden zij, "laat ons het ganse land,
Geplunderd, voor onz' overmacht doen zwichten."
Hun wrede vuist heeft al de Godsgestichten,
Uw naam ten hoon, verbrijzeld of verbrand.
Wij zien aan ons, na al dit ongeval,
Geen teeknen meer van Uwe gunst gegeven.
Niet een profeet is ons tot troost gebleven;
Geen stervling weet, hoe lang dit duren zal.
Hoe lang, o God, zal in dit zwaar verdriet,
De vijand ons zijn wrede trotsheid tonen;
Zal hij Uw Naam in eeuwigheid dan honen?
Neen, 't kan niet zijn ; dat duldt Uw glorie niet.
Ach, waarom trekt G' Uw hand dus van ons af,
Uw rechterhend, die ons ten steun kan strekken?
Ai, wil haar eens uit Uwen boezem trekken,
En maak een eind aan Uw gestrenge straf.
Gij, evenwel, Gij blijft dezelfd', o HEER';
Gij zijt van ouds mijn toeverlaat, mijn Koning,
Die uitkomst gaaft, en uit Uw hemelwoning,
Voor ieders oog Uw haatren gingt te keer.
Gij spleet weleer de Schelfzee door Uw kracht;
Gij hebt den kop der woest' en felle draken,
Het vreeslijk heir, dat Isrel dorst genaken,
ln 't hart der zee, verbroken door Uw macht.
Uw sterke hand heeft 's Leviathans woen,
Betoomd, gestuit; deed Farao bezwijken;
Waar 't woest gediert' aan duizenden van lijken,
Op 't dorre strand, zijn rooflust mocht voldoen.
Hoe menigmaal hebt G' ons Uw gunst betoogd,
't Zij G' een fontein deedt uit een rots ontspringen.
Of op een hoop de waatren samendringen,
Wanneer de stroom door U werd uitgedroogd.
De dag is d' Uw'; ook vormdet Gij den nacht;
Gij schiept het licht, de zon met gloed en stralen;
Door U is d' aard' gesteld in juiste palen;
Elk jaarseizoen hebt Gij tot stand gebracht.
Herdenk, mijn God, herdenk die wonderdaan!
Een dwaas geslacht heeft Uwen naam gelasterd;
De vijand, van Uw vrees en dienst verbasterd,
Heeft Uwen roem met smaad en schimp belaan.
Geef 't wild gediert', dat niets in 't woen ontziet,
De ziele van Uw tortelduif niet over;
Laat, grote God, om een gehaten rover,
Uw kwijnend volk niet eeuwig in 't verdriet.
Beschouw, herdenk Uw vastgestaafd verbond;
Laat dat Uw hart tot ons in liefd' ontvonken;
Het land is vol van duistre moordspelonken,
Vanwaar 't geweld ons grieft met wond op wond.
Dat elk verdrukt' Uw bijstand eens erlang';
Laat, laat Uw volk niet schaamrood wederkeren;
Maar wil van hen ellend' en nooddruft weren,
Opdat z' Uw naam verheffen in gezang .
Rijs op, o God, rijs op, toon Uw gezag;
Betwist Uw zaak, wees onze pleitbeslechter,
't Is meer dan tijd; gedenk, o hoogste Rechter,
Wat smaad de dwaas U aandoet dag op dag.
Vergeet niet, HEER', dien onverdraagbren hoon,
Dat luid geroep van al Uw weerpartijders.
Het woest getier van Uwe machtbestrijders.
Stijgt telkens op tot voor Uw hemeltroon.
Re: Gedichten
Niet het snijden doet zo`n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Uit een gedicht van Vasalis
maar het afgesneden zijn.
Uit een gedicht van Vasalis
-
- Berichten: 174
- Lid geworden op: 19 okt 2012, 21:20
Re: Gedichten
Het werelds geluk
Een schoon en fleurig huis, een tuin met ranken langs de muren,
een beker flonkerende wijn en vruchten in de schaal,
geen al te talrijk kroost, geen last en geen schandaal,
een trouwe vrouw die helpt het huisgezin besturen.
Noch schulden noch gedingen noch geschillen met je buren,
om have en om erf geen zorg en geen kabaal,
en zonder hoge voorspraak, zonder nijd om de rivaal,
je zedelijke kracht uit een bezonken inzicht puren.
Geen waarheid schuwen, voor geen zwarigheden zwichten,
je zonder schroom, in godsvrucht, onderwerpen aan je plichten,
je driften meester blijven en ze richten naar je wil.
Je vrijheid bewaren, in geweten en gedachten,
je ziel tot God verheffen in gebed en vreedzaam, stil,
in eigen huiselijke kring de dood afwachten.
Christoffel Plantijn
Een schoon en fleurig huis, een tuin met ranken langs de muren,
een beker flonkerende wijn en vruchten in de schaal,
geen al te talrijk kroost, geen last en geen schandaal,
een trouwe vrouw die helpt het huisgezin besturen.
Noch schulden noch gedingen noch geschillen met je buren,
om have en om erf geen zorg en geen kabaal,
en zonder hoge voorspraak, zonder nijd om de rivaal,
je zedelijke kracht uit een bezonken inzicht puren.
Geen waarheid schuwen, voor geen zwarigheden zwichten,
je zonder schroom, in godsvrucht, onderwerpen aan je plichten,
je driften meester blijven en ze richten naar je wil.
Je vrijheid bewaren, in geweten en gedachten,
je ziel tot God verheffen in gebed en vreedzaam, stil,
in eigen huiselijke kring de dood afwachten.
Christoffel Plantijn
Re: Gedichten
O God, die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!
2
Gevlucht naar uwe vaste troon,
vindt ieder schuil en schut,
waar eeuwig hij beveiligd woon',
verstoken in uw hut.
3
Gij zijt, van voor Gij zee en aard
hebt door uw woord bereid,
altijd dezelfde, die Gij waart,
de God der eeuwigheid!
4
En duizend jaar gaan als de dag
van gist'ren voor U heen,
een schaduw, een gedachte vaag,
een nachtwaak, die verdween.
5
De tijd draagt alle mensen voort
op zijn gestage stroom;
ze zijn als gras, door zon verdord,
vervluchtigd als een droom.
6
O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis,
wees ons een gids in storm en nacht,
en eeuwig ons tehuis!
Een van de liederen die gespeeld werden (door een meesterorganist) in de kerk tijdens onze huwelijksvoltrekking bij de burgerlijke stand...
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!
2
Gevlucht naar uwe vaste troon,
vindt ieder schuil en schut,
waar eeuwig hij beveiligd woon',
verstoken in uw hut.
3
Gij zijt, van voor Gij zee en aard
hebt door uw woord bereid,
altijd dezelfde, die Gij waart,
de God der eeuwigheid!
4
En duizend jaar gaan als de dag
van gist'ren voor U heen,
een schaduw, een gedachte vaag,
een nachtwaak, die verdween.
5
De tijd draagt alle mensen voort
op zijn gestage stroom;
ze zijn als gras, door zon verdord,
vervluchtigd als een droom.
6
O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis,
wees ons een gids in storm en nacht,
en eeuwig ons tehuis!
Een van de liederen die gespeeld werden (door een meesterorganist) in de kerk tijdens onze huwelijksvoltrekking bij de burgerlijke stand...
We moeten ons niet alleen in God verblijden om wat we van Hem ontvangen hebben en nog dagelijks ontvangen,
maar ook om wat Hij beloofd heeft en wat we nog van Hem hopen te ontvangen.
Matthew Henry
maar ook om wat Hij beloofd heeft en wat we nog van Hem hopen te ontvangen.
Matthew Henry
- JolandaOudshoorn
- Berichten: 11271
- Lid geworden op: 15 mar 2006, 20:53
- Locatie: Groot Ammers
Re: Gedichten
Gebed voor een operatie (kreeg ik van iemand ter bemoediging)
Blijf bij mij Heer, allen zijn weggegaan
Ik heb gezegd dat ik niet bang zal wezen
maar ach, U kent mij en U kent mijn vrezen
U ziet mijn onrust, mijn verborgen traan
Blijf bij mij Heer, als de vreemde duisternis
op klare dag zich om mij heen zal leggen
als ik niet denken kan en niets kan zeggen
wanneer er geen bewustzijn in mij is
Blijf heel dicht bij Heer, wanneer ze mij
met al hun blinkende en scherpe dingen
en al hun wetenschap zullen omringen
Bestuur Gij zelf hun handen, sta hen bij
Help mij trouwe Vader, o maak het goed
Blijf ook bij mij als ik weer mag ontwaken
Blijf bij mij Heer, wil mij nu rustig maken
Blijf bij Heer, geef mij een beetje moed.
Blijf bij mij Heer, allen zijn weggegaan
Ik heb gezegd dat ik niet bang zal wezen
maar ach, U kent mij en U kent mijn vrezen
U ziet mijn onrust, mijn verborgen traan
Blijf bij mij Heer, als de vreemde duisternis
op klare dag zich om mij heen zal leggen
als ik niet denken kan en niets kan zeggen
wanneer er geen bewustzijn in mij is
Blijf heel dicht bij Heer, wanneer ze mij
met al hun blinkende en scherpe dingen
en al hun wetenschap zullen omringen
Bestuur Gij zelf hun handen, sta hen bij
Help mij trouwe Vader, o maak het goed
Blijf ook bij mij als ik weer mag ontwaken
Blijf bij mij Heer, wil mij nu rustig maken
Blijf bij Heer, geef mij een beetje moed.
Ik weet, mijn Verlosser leeft
Re: Gedichten
Mooi Jolanda!! De troost van Zondag 1 toegewenst!
Re: Gedichten
Looft God, den trouwen Opperheer!
Geeft, geeft Hem vrolijk roem en eer,
Wiens goedheid perken kent, noch palen.
Maar wie, hoe hoog verlicht hij zij,
Wie kan Zijn mogendheen verhalen,
Zijn lof verbreiden naar waardij?
Welzalig elk, die 't recht betracht,
Die, t' allen tijd', Zijn wetten acht.
O HEER', laat mij, naar 't welbehagen,
Dat G' in Uw volk steeds hebt getoond,
Ook roem op Uw bescherming dragen,
En met Uw zegen zijn bekroond.
Geef dat mijn oog het goed' aanschouw',
't Welk Gij, uit onbezweken trouw,
Uw uitverkoornen toe wilt voegen;
Opdat ik U mijn rotssteen noem',
En delend in Uws volks genoegen,
Mij met Uw erfdeel blij beroem'.
Wij hebben God op 't hoogst misdaan;
Wij zijn van 't heilspoor afgegaan.
Ja, wij en onze vaadren tevens,
Verzuimend' alle trouw en plicht,
Vergramden God, den God des levens,
Die zoveel wondren had verricht.
Onz' ouders, in Egypteland,
Beveiligd door Zijn sterke hand,
Vergaten al Zijn gunstbewijzen;
Zij morden aan de Rode Zee,
In plaats van 's HEEREN gunst te prijzen;
Dies dreigde hen een zwaarder wee.
Geeft, geeft Hem vrolijk roem en eer,
Wiens goedheid perken kent, noch palen.
Maar wie, hoe hoog verlicht hij zij,
Wie kan Zijn mogendheen verhalen,
Zijn lof verbreiden naar waardij?
Welzalig elk, die 't recht betracht,
Die, t' allen tijd', Zijn wetten acht.
O HEER', laat mij, naar 't welbehagen,
Dat G' in Uw volk steeds hebt getoond,
Ook roem op Uw bescherming dragen,
En met Uw zegen zijn bekroond.
Geef dat mijn oog het goed' aanschouw',
't Welk Gij, uit onbezweken trouw,
Uw uitverkoornen toe wilt voegen;
Opdat ik U mijn rotssteen noem',
En delend in Uws volks genoegen,
Mij met Uw erfdeel blij beroem'.
Wij hebben God op 't hoogst misdaan;
Wij zijn van 't heilspoor afgegaan.
Ja, wij en onze vaadren tevens,
Verzuimend' alle trouw en plicht,
Vergramden God, den God des levens,
Die zoveel wondren had verricht.
Onz' ouders, in Egypteland,
Beveiligd door Zijn sterke hand,
Vergaten al Zijn gunstbewijzen;
Zij morden aan de Rode Zee,
In plaats van 's HEEREN gunst te prijzen;
Dies dreigde hen een zwaarder wee.
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Gedichten
De soldaat die Jezus kruisigde
Wij sloegen Hem aan't kruis, Zijn vingers grepen
Wild om de spijker toen'k de hamer hief-
Maar Hij zei zacht mijn naam en:Heb mij lief
En 't groot geheim had ik voorgoed begrepen.
Er wrong een lach dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had Hem lief-en sloeg en sloeg en sloeg
De spijker door Zijn hand in 't hout dat barstte.
Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een vis-Zijn Naam, mijn monogram-
In ied're muur, in ied're balk of stam,
Of in mijn borst of, hurken in het zand,
En antwoord als de mensen mij wat vragen:
Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen
M Nijhoff
Wij sloegen Hem aan't kruis, Zijn vingers grepen
Wild om de spijker toen'k de hamer hief-
Maar Hij zei zacht mijn naam en:Heb mij lief
En 't groot geheim had ik voorgoed begrepen.
Er wrong een lach dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had Hem lief-en sloeg en sloeg en sloeg
De spijker door Zijn hand in 't hout dat barstte.
Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een vis-Zijn Naam, mijn monogram-
In ied're muur, in ied're balk of stam,
Of in mijn borst of, hurken in het zand,
En antwoord als de mensen mij wat vragen:
Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen
M Nijhoff
Re: Gedichten
Gij hebt Uw land, o Heer', die gunst betoond,
Dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont.
De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan;
Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan;
Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust;
De hitte van Uw gramschap is geblust.
O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.
Heeft dan, o Heer', Uw gramschap nimmer end?
Zal z' eindlijk niet eens worden afgewend;
Of zal Uw toorn ook op ons nakroost woen?
Zult G' uit den dood ons niet herleven doen,
Opdat Uw volk zich weer in U verblij'.
Dat toch, o Heer', Uw goedheid ons bevrij'.
Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand,
Uit vrije gunst, het zuchtend vaderland.
Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft;
Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft,
Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vree,
Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid tree.
Voorwaar, Gods heil is reeds nabij 't geslacht,
Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht;
Opdat er eer in onzen lande woon',
En zich aldaar op 't luisterrijkst vertoon'.
Dan wordt gena van waarheid blij ontmoet,
De vrede met een kus van 't recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d' aarde blij omhoog,
Gerechtigheid ziet neer van 's hemels boog;
Dan zal de Heer' ons 't goede weer doen zien;
Dan zal ons 't land zijn volle garven bien.
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z' alom, waar Hij Zijn treden richt.
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Gedichten
Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één afstand en het scheiden.
En niet het snijden doet zo`n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Nog is het mooi, `t geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd om zo te zijn.
M Vasalis
ik noem ze niet.
Maar één afstand en het scheiden.
En niet het snijden doet zo`n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Nog is het mooi, `t geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd om zo te zijn.
M Vasalis
-
- Berichten: 772
- Lid geworden op: 26 jun 2012, 13:49
- Locatie: Leiden
Re: Gedichten
Welk een vriend is onze Jezus,
Die in onze plaats wil staan!
Welk een voorrecht, Dat ik door Hem
altijd vrij tot God mag gaan
Dikwijls derven wij veel vrede,
dikwijls drukt ons zonder neer,
Juist omdat wij 't al niet brengen
in 't gebed tot onze Heer
Leidt de weg soms door verzoeking,
dat ons hart in 't strijduur beeft,
Gaan wij dan met al ons strijden
tot Hem, die verlossing geeft
Kan een vriend ooit trouwer wezen
dan Hij, die ons lijden draagt?
Jezus biedt ons aan genezing;
Hij alleen is 't, die ons schraagt
Zijn wij zwak, belast, beladen
en terneer gedrukt door zorg
Dierb're Heiland! onze Toevlucht!
Gij zijt onze Hulp en Borg
Als soms vrienden ons verlaten,
gaan wij biddend tot den Heer;
In zijn armen zijn wij veilig,
Hij verlaat ons nimmermeer
Die in onze plaats wil staan!
Welk een voorrecht, Dat ik door Hem
altijd vrij tot God mag gaan
Dikwijls derven wij veel vrede,
dikwijls drukt ons zonder neer,
Juist omdat wij 't al niet brengen
in 't gebed tot onze Heer
Leidt de weg soms door verzoeking,
dat ons hart in 't strijduur beeft,
Gaan wij dan met al ons strijden
tot Hem, die verlossing geeft
Kan een vriend ooit trouwer wezen
dan Hij, die ons lijden draagt?
Jezus biedt ons aan genezing;
Hij alleen is 't, die ons schraagt
Zijn wij zwak, belast, beladen
en terneer gedrukt door zorg
Dierb're Heiland! onze Toevlucht!
Gij zijt onze Hulp en Borg
Als soms vrienden ons verlaten,
gaan wij biddend tot den Heer;
In zijn armen zijn wij veilig,
Hij verlaat ons nimmermeer
Re: Gedichten
Ik ken het nog van vroeger: EO, Gert & Hermien.sirdanilot schreef:Welk een vriend is onze Jezus,
Die in onze plaats wil staan!
Welk een voorrecht, Dat ik door Hem
altijd vrij tot God mag gaan
Dikwijls derven wij veel vrede,
dikwijls drukt ons zonder neer,
Juist omdat wij 't al niet brengen
in 't gebed tot onze Heer
Leidt de weg soms door verzoeking,
dat ons hart in 't strijduur beeft,
Gaan wij dan met al ons strijden
tot Hem, die verlossing geeft
Kan een vriend ooit trouwer wezen
dan Hij, die ons lijden draagt?
Jezus biedt ons aan genezing;
Hij alleen is 't, die ons schraagt
Zijn wij zwak, belast, beladen
en terneer gedrukt door zorg
Dierb're Heiland! onze Toevlucht!
Gij zijt onze Hulp en Borg
Als soms vrienden ons verlaten,
gaan wij biddend tot den Heer;
In zijn armen zijn wij veilig,
Hij verlaat ons nimmermeer
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
-
- Berichten: 693
- Lid geworden op: 19 mar 2009, 19:13
Hallo Bandoeng
't Oude moedertje zat bevend op het telegraafkantoor.
Vriendelijk sprak de ambtenaar: 'Juffrouw, aanstonds geeft Bandoeng gehoor'!
Trillend op haar stramme benen greep ze naar de microfoon
en toen hoorde zei - o wonder - zacht de stem van hare zoon
'Hallo Bandoeng?' - 'Ja moeder, hier ben ik',
'Dag liefste jongen', zegt ze met een snik,
'hallo, hallo! Hoe gaat het ouwe vrouw?'
Dan zegt ze alleen: 'ik verlang zo erg naar jou'
'Jongenlief', vraagt ze, 'hoe gaat het met je kleine bruine vrouw?'
'Best hoor', zegt hij 'en we spreken elke dag hier over jou'.
En de kleuters zeggen voor het slapen een gebed
voor hun onbekende opoe met een kus op jouw portret.
'Hallo Bandoeng?' - 'Ja moeder, hier ben ik';
'dag liefste jongen' zegt ze met een snik,
'hallo, hallo, hoe gaat het ouwe vrouw?'
Dan zegt ze alleen: ' ik verlang zo erg naar jou'
'Wacht eens moeder' zegt hij lachend, " ik bracht mijn jongste zoontje mee.
Even later hoort ze duidelijk: 'opoelief tabé tabé'....
Maar dan wordt het haar te machtig, zachtjes fluistert ze 'oh Heer!
'Dat ik dat heb mogen horen en dan valt ze wenend neer.
Hallo Bandoeng? ja moeder hier ben ik.
Ze antwoordt niet, hij hoort alleen een snik.
Hallo!...hallo!... klinkt over verre zee.
Ze is niet meer. En 't kindje roept: 'tabé!'
Wieteke van Dort
Vriendelijk sprak de ambtenaar: 'Juffrouw, aanstonds geeft Bandoeng gehoor'!
Trillend op haar stramme benen greep ze naar de microfoon
en toen hoorde zei - o wonder - zacht de stem van hare zoon
'Hallo Bandoeng?' - 'Ja moeder, hier ben ik',
'Dag liefste jongen', zegt ze met een snik,
'hallo, hallo! Hoe gaat het ouwe vrouw?'
Dan zegt ze alleen: 'ik verlang zo erg naar jou'
'Jongenlief', vraagt ze, 'hoe gaat het met je kleine bruine vrouw?'
'Best hoor', zegt hij 'en we spreken elke dag hier over jou'.
En de kleuters zeggen voor het slapen een gebed
voor hun onbekende opoe met een kus op jouw portret.
'Hallo Bandoeng?' - 'Ja moeder, hier ben ik';
'dag liefste jongen' zegt ze met een snik,
'hallo, hallo, hoe gaat het ouwe vrouw?'
Dan zegt ze alleen: ' ik verlang zo erg naar jou'
'Wacht eens moeder' zegt hij lachend, " ik bracht mijn jongste zoontje mee.
Even later hoort ze duidelijk: 'opoelief tabé tabé'....
Maar dan wordt het haar te machtig, zachtjes fluistert ze 'oh Heer!
'Dat ik dat heb mogen horen en dan valt ze wenend neer.
Hallo Bandoeng? ja moeder hier ben ik.
Ze antwoordt niet, hij hoort alleen een snik.
Hallo!...hallo!... klinkt over verre zee.
Ze is niet meer. En 't kindje roept: 'tabé!'
Wieteke van Dort