Vanmorgen luisterde ik een preek en de dominee begon met het lezen van dit gedicht:
Een stad vol mooie kerken, met sprekers knap en groot,
met koren en met orgels, maar toch is alles dood.
Men werkt met ernst en ijver, men werkt met man en macht.
Waar is, mijn lieve broeder, Gods wonderbare kracht?
Zij zoeken educatie, zij streven heel bewust,
met schema's en met plannen, ze geven zich geen rust.
Zij streven naar meer kennis en kunde allermeest!
Maar wat is nodig, broeder, dan God de Heilige Geest?
Besteed men tijd en gaven, preekt men uit ‘s wijsheids schat,
Gods volk blijft ondanks kennis toch enkel arm en mat.
God wil geen aardse wijsheid, die enkel wijsheid kweekt!
Hij wil dat men van harte, voor goed met zonden breekt.
Alleen het werk des Geestes verlevendigt het gemoed,
God heeft de mens niet nodig, noch alles wat hij doet.
Geen menselijk bedenksel, geen vaardigheid, geen kunst,
Maar een verbroken hart aanvaardt Hij in Zijn gunst.
Er worden schone woorden in menselijke wijze waan
Gezongen en gesproken, het brengt geen zegen aan.
God wil gezalfde lippen, slechts een zuiver man
die met de Geest vervuld, Zijn Woorden spreken kan.
O God! Herleef ons waarlijk! Blijf bij ons elke dag,
Dat elk die ons ziet bidden, ons ook zo leven zag
De Heer kan ons behouden, Hij zegent in geduld!
Als wij voor zonden vluchten, belijdend onze schuld!
Onbekend
(de tekst voor de preek was overigens:En bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot de dag der verlossing.)
Als ik in Uw glorie kom, Heer Jesus, geeft ’t niet
of U me een kruk geeft of een gouden stoel,
of U me een broek geeft of een lang gewaad,
Heer God, als U mijn ziel maar redden wilt.
Maar Heere Jezus, voor ’t geval …
ja, voor ’t geval dat ze ook dààr …
Heer God Almachtig – om secuur te zijn:
geef mij dan zacht sluik haar
en een mager wit gezicht,
Ik ben best tevreden met mijn zwarte snuit,
heel best tevreden met mijn krullekop.
Maar, als ik naar de hemel ga, Heer Jezus,
om heel secuur te zijn: geef mij dan zacht sluik haar
en een mager wit gezicht.
Twee keer de hel is wel een beetje veel,
dat zou je zelfs geen hond aan kunnen doen …
Dus, als ik in Uw glorie kom, Heer Jezus,
enkel om secuur te zijn: geef mij dan zacht sluik haar
en een mager wit gezicht.
Zach Gilbert
Je zou zo graag willen dat dominee Godefridus Udemans dat eens gelezen zou hebben...
Wie zegt 'er is geen waarheid' heeft groot gelijk, want die bestaat wél.
Als ik in Uw glorie kom, Heer Jesus, geeft ’t niet
of U me een kruk geeft of een gouden stoel,
of U me een broek geeft of een lang gewaad,
Heer God, als U mijn ziel maar redden wilt.
Maar Heere Jezus, voor ’t geval …
ja, voor ’t geval dat ze ook dààr …
Heer God Almachtig – om secuur te zijn:
geef mij dan zacht sluik haar
en een mager wit gezicht,
Ik ben best tevreden met mijn zwarte snuit,
heel best tevreden met mijn krullekop.
Maar, als ik naar de hemel ga, Heer Jezus,
om heel secuur te zijn: geef mij dan zacht sluik haar
en een mager wit gezicht.
Twee keer de hel is wel een beetje veel,
dat zou je zelfs geen hond aan kunnen doen …
Dus, als ik in Uw glorie kom, Heer Jezus,
enkel om secuur te zijn: geef mij dan zacht sluik haar
en een mager wit gezicht.
Zach Gilbert
Je zou zo graag willen dat dominee Godefridus Udemans dat eens gelezen zou hebben...
Ja, wij worden liever niet met de gevoelens van onderdrukte mensen geconfronteerd.
Dat een zwarte een hel op aarde ervaart vanwege zijn zwart-zijn, nu ja, dat is dan zijn pech.
We hebben allemaal wel wat, toch?
Ik heb somtijds het scheem'rend morgenlicht
Verrast, om U mijn schreien te doen horen;
'k Heb op Uw woord gehoopt, en mijn gezicht,
Eer nog het uur der nachtwaak was geboren,
Den slaap ontroofd, om, naar mijn lust en plicht,
De wijsheid van Uw reed'nen na te sporen
Psalm 119:74
O Jezus, goedertieren Heer’
Hier ligt een wormpje voor U neer,
Met al zijn nood en zielsellenden,
Wil toch Uw hand tot zo een wenden.
Ik stort voor U o Heer’ mijn klacht
Ik heb geen licht, ik heb geen kracht.
Mijn ziel is in mij neergebogen,
Ei, sla op mij Uw liefde-ogen.
Kom Jezus, vat mijn rechterhand,
En red mijn ziel uit deze stand.
En trek mij Heer’, dan zal ik lopen;
Vermeerder mijn geloof en hopen.
Ei, wend Uw hand en geef mij licht,
Ik heb zo weinig zielsgezicht.
En laat ik recht mijzelf beschouwen
Ik durf mij anders niet vertrouwen.
Ik vrees dat ik nog alles mis,
En nog mijn werk geen waarheid is;
En heb ik mij tot hier bedrogen,
Ach, open dan nu nog mijn ogen.
Mijn hart, dat geeft al zucht op zucht,
Ach, stel mijn ziel in d’ open lucht.
Verruim mijn hart , verhoor mijn bede,
En spreek eens tot mijn ziel van vrede.
Ik denk wel eens, dan zal voor mij
Uw aanschijn steeds verborgen zijn.
Of heeft Uw goedheid dan behagen
In mijn verdriet en bitter klagen?
En niettemin, mijn harte zegt:
Zoekt gij de Heere maar oprecht.
Hij zal voorzeker vroeg of spade,
U zien met ogen van genade.
O, ja, Gij zegt toch in Uw Woord,
Dat Gij de wens des harten hoort.
En nimmer tranen kunt verachten,
Dus grijp ik moed, ik zal dan wachten.
´k Vertrouw daarop, uw Woord is waar;
´k Heb nog geen achtendertig jaar
Aan dit Bethesda krank gelegen,
Ik krijg dan ook nog wel een zegen.
Gij hebt, o Heer’ zo lange tijd,
Tot mij Uw handen uitgebreid.
Ja, zo lankmoedig mij gebeden
Daar ik versmaadde heil en vrede.
En daarom Heere, Gij zoudt rein
En eeuwiglijk rechtvaardig zijn,
Indien ik nimmer Uw genade
Genoot of een van Uw weldaden.
Ik wil dan wachten op U Heer’,
Totdat ik krijg mijn zielsbegeer.
En nooit zal zijn mijn zak ontbonden,
Totdat ik Jezus heb gevonden.
Vast erg bekend hier, maar ik blijf het een schitterend gedicht vinden:
Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart.
Ik kende geen schuld en ‘k gevoelde geen smart.
Ik vroeg niet: “Mijn ziele, doorziet gij uw lot?
Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?”
Al sprak daar een stem uit de heilige blaân
van ‘t Lam, met de zonden der wereld belaân,
ik zocht bij de kruispaal geen veilige wijk,
‘k stond blind en van verre, in mij zelven zo rijk.
Ik deed als Jeruzalems dochters weleer,
ik weend’ om de pijn van mijn lijdende Heer,
maar dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld
Zijn kroon had gevlochten, Zijn beker gevuld.
Maar toen mij God Geest aan mij zelf had ontdekt,
toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voeld’ ik wat eisen Gods heiligheid deed.
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed.
Toen vlucht’ ik tot Jezus. Hij heeft mij gered!
Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet!
Mijn heil en mijn vreugd’ en mijn leven werd Hij.
Ik boog m’, en geloofd’, en mijn God sprak mij vrij!
Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf.
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.
Nu reis ik getroost onder ‘t heiligend kruis
naar ‘t erfgoed hierboven, naar ‘t Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn.
“Gestorven voor mij!” zal mijn zwanenzang zijn.
ejvl schreef:Vast erg bekend hier, maar ik blijf het een schitterend gedicht vinden:
Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart.
Ik kende geen schuld en ‘k gevoelde geen smart.
Ik vroeg niet: “Mijn ziele, doorziet gij uw lot?
Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?”
Al sprak daar een stem uit de heilige blaân
van ‘t Lam, met de zonden der wereld belaân,
ik zocht bij de kruispaal geen veilige wijk,
‘k stond blind en van verre, in mij zelven zo rijk.
Ik deed als Jeruzalems dochters weleer,
ik weend’ om de pijn van mijn lijdende Heer,
maar dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld
Zijn kroon had gevlochten, Zijn beker gevuld.
Maar toen mij God Geest aan mij zelf had ontdekt,
toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voeld’ ik wat eisen Gods heiligheid deed.
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed.
Toen vlucht’ ik tot Jezus. Hij heeft mij gered!
Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet!
Mijn heil en mijn vreugd’ en mijn leven werd Hij.
Ik boog m’, en geloofd’, en mijn God sprak mij vrij!
Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf.
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.
Nu reis ik getroost onder ‘t heiligend kruis
naar ‘t erfgoed hierboven, naar ‘t Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn.
“Gestorven voor mij!” zal mijn zwanenzang zijn.
Die heb ik al eerder geplaatst.
Ook bekend van het bekende boekje van ds. Hellenbroek