Anker schreef:huisman schreef:
In de Redelijke Godsdienst van W à Brakel staat het zo
De kinderen van de bondgenoten zijn in het verbond, dus hebben ze ook
recht tot de zegels van het verbond. Dat ze in het verbond zijn, blijkt: Gen. 17:7, Ik zal
mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun
geslachten. Dit was niet alleen in het Oude Testament, maar ook in het Nieuwe; want
ook de gelovigen uit de heidenen zijn Abrahams zaad, en alzo in dat verbond
ingesloten. Zie: Rom. 4:11. ... opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de
voorhuid zijnde.
Dit bevestigt ook Petrus, Hand 3:25. Gij zijt kinderen der profeten en des verbonds,
hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft, zeggende tot Abraham: En in uw zaad
zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.
Doe hierbij: 1 Kor. 7:14, Anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
Inwendige heiligheid hebben zij niet, gelijk boven is bewezen, maar zij worden heilig
genaamd, omdat een van beide ouders gelovig, en alzo in het verbond waren, en zo
zijn de kinderen heilig door een verbondsheiligheid. Daar is geen uitwendig verbond,
daar is tussen God en de gelovigen maar één verbond, en dat is het verbond der
genade; zo zijn dan de kinderen van de bondgenoten in het verbond. In dit opzicht
noemt de Heere hen Zijn kinderen: Ezech. 16:20, 21. Verder hebt gij uw zonen en uw
dochters, die gij Mij gebaard had. ... dat gij Mijn kinderen geslacht hebt.
48
En zijn ze in het verbond, zo moeten ze ook het zegel van het verbond ontvangen,
zoals blijkt uit: Hand. 2:38, 39. ... een ieder van u worde gedoopt. Want u komt de
belofte toe, en uw kinderen.
Ja, er staat hier: recht tot de zegels van het verbond. Maar Brakel verbindt dat duidelijk aan gelovige ouders.
Overigens zegt Brakel in datzelfde hoofdstuk dat de doop alleen de uitverkorenen verzegelt.
Ik vind het altijd wat lastig bij dit soort geschriften dat het taalgebruik vaak zo anders is.
Brakel zegt bijv. ook dat men gedoopte kinderen moet houden voor wedergeboren tenzij het tegendeel blijkt. En als het tegendeel blijkt zegt Brakel: "gij hebt noch lot noch deel aan Christus, noch aan alle beloften des genade verbonds."
Idd recht op de zegels van het verbond omdat ze in het verbond der genade zijn..Brakel voegt daar nog aan toe "
en zo
zijn de kinderen heilig door een verbondsheiligheid. Daar is geen uitwendig verbond,daar is tussen God en de gelovigen maar één verbond, en dat is het verbond der genade; zo zijn dan de kinderen van de bondgenoten in het verbond."
Brakel had een ander zicht op het verbond dan ds Kersten maar dat wist je denk ik al.
Het formulier van de doop vraagt de ouders en de getuigen: Of ze niet
bekennen, dat hun kinderen in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten van zijn
gemeente behoren gedoopt te wezen? Om deze vraag wel te verstaan, zo merkt:
(a) dat het formulier spreekt tot bondgenoten, en van hun kinderen.
(b) Geheiligd zijn, wil niet zeggen, dat de kinderen nu in waarheid het beginsel van het
geloof, van de wedergeboorte, en heiligmaking deelachtig zijn; ook niet, dat al de
te dopen kinderen, en bijzonder dit mijn kind uitverkoren is, bekeerd en zalig zal
worden; maar in ‘t gemeen dat de kinderen van de bondgenoten, uit kracht van het
verbond met de bondgenoten en hun kinderen opgericht, de goederen deszelfs in
recht hebben, en in bezitting zullen deelachtig worden, in tegenstelling van de
kinderen van degenen, die geen bondgenoten zijn, dewelke geen beloften hebben
in het Woord, latende de zaligheid, als ze jong sterven, aan de vrije en verborgene
handelingen Gods, zonder het een of ander met fundament daarvan te kunnen
zeggen. En omdat de kinderen van de bondgenoten niets vertonen dat voor of
tegen is, zo hebben wij ze niet te onderscheiden, maar hen uit kracht van de belofte
voor kinderen van God te houden, totdat zij het tegendeel vertonen. Zodat in
Christus geheiligd te zijn is, deel te hebben aan Christus.
(c) Geheiligd te zijn, is niet in een uitwendig verbond opgenomen te zijn, want daar is
geen uitwendig verbond. De zaligheid des kinds, en niet iets uitwendigs, wordt van
de ouders beoogd. De sacramenten zijn geen zegels van een uitwendig verbond,
maar alleen van het genadeverbond, en tekenen en zegels van de rechtvaardigheid
van het geloof; en ook het kind wordt bekend in Christus geheiligd te zijn, dat van
geen uitwendig verbond gezegd kan worden. Ook wordt bekend dat het kind voor
de doop geheiligd is, en daarom gedoopt moet worden; zo wordt het dan niet een
bondgenoot door de doop, maar het was het al te voren, en te voren was er geen
verbond, dan het verbond der genade.
(d) Het komt uit de onkunde en misvatting van de zaak, als sommigen het formulier
veranderen, en zeggen: in Christus geheiligd zijnde, of, die geheiligd worden, in
Christus geheiligd moeten worden. Indien men met die woorden wat anders wil,
dan in het verbond der genade te zijn, gelijk men schijnt te willen, zo kan ik niet
begrijpen, op wat grond zij hun kinderen laten dopen, of andere kinderen dopen,
daar toch geen andere grond van dopen is, dan het verbond, van de genade,
waarvan de doop een zegel is.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.