Dan denk ik wel: Hoe is het nu?caprice schreef:Laten wij een stukje meelezen uit de Boet-Bazuin geblazen in Nederlands Kerke van Ds. Johannes Barueth (1709-1782), in een preek over 2 Koningen 9 vers 22:
Het geschiedde nu als Joram Jehu zag, dat hij zeide: Is het ook vrede, Jehu? Maar hij zeide: Wat vrede, zolang als de hoererijen uwer moeder Izébel en haar toverijen zovele zijn?
Maar wat zal ik zeggen? Gij vraagt al naar vrede met Joram, zal het Vrede wezen? Ik antwoorde met Jehu: Wat Vrede? Gij wacht al naar vrede, maar daar schijnt niets goeds te wezen, naar tijd van genezing, maar ziet, daar is verschrikking, Jer. 8:15. Legt er niet als een vloek in onze vrede? Zodat wij klagen moeten: ziet in den vrede is ons de bitterheid zeer bitter, Jes 38: 17. Beleven we niet die dagen? Waarvan ik lees in Job 15: 21. In den vrede zelve komt de verwoester ons over. En kunnen wij ons wel veel goeds beloven? Zo lang de oorzaken, om welke God een goede vrede schenken en verlengen wil, bij Neerlands volk niet gevonden worden; geloof, bekering, godzaligheid.
Alle redenen, om welke God den oorlog een volk toezend, zijn onder ons: allerlei hoererijen en toverijen. Billijke redenen hebben we dan, om, uit den Naam van God, in welke wij spreken in deze dagen uit te donderen:
Wat vrede? Wat spreekt ge van vrede? Wat roept ge om vrede? Wat wacht ge naar de vrede?
Gij Neerlands inwoonderen! Gij burgeren dezer stad! Zo lang uwe hoererijen en toverijen zo vele zijn? Zo we alle Neerlands gruwelzonden hier wilden ophalen, uren en dagen zouden ons te kort schieten; ja! Waar zou ik beginnen? Waar eindigen?
Wat vrede? Mogen we wel zeggen, zo lang de eigenlijke hoererijen en ontuchtigheden in Neerland zo vele zijn. Is er een hoofdzonde onder ons, het is de hoererij en ontuchtigheid. Staat er een volk in het Christendom aan schuldig, het is Neerlands volk. Ons Israel is onbandig, als een onbandige koe, de geest der hoererij verleidt ze, Hoz. 4 vers 12, 16. God weet, hoe vele hoerewinkelen in eene stad van Neerland, neem eens een stad als deze is (Dordrecht), wel gevonden worden.
Wat vrede? Zo lang ook de toverijen in ons Neerland zo vele zijn; zo lang men zich laat betoveren door allerlei dartelheden en wereldse ijdelheden. Wat al betoverende gezelschappen zijn er in den lande? Daar men zich vermaakt met dobbelen en kaartspelen, met danserijen, met brasserij en dronkenschap, opdat ik zwijge van komedien en zondige vertoogspelen: rechte toverijen van den duivel, om de wereldlingen vrolijk naar de hel te slepen. Wat al betoverende pracht en praal onder vele rijken en aanzienlijken? Absaloms haren en Izebels blanketsel schijnen in deze dagen de algemene afgod te zijn geworden, waar ouden en jongen zich door betoveren laten. Zijn het niet, als zo vele Izebels, die men dagelijks ziet in allerlei vreemd gewaad, en lichtvaardige tooiselen? 't Geen de hoofse kleermakers te Parijs dromen, moet stiptelijk in ons Neerland gevolgd worden. Alles moet naar de Franse zwier en mode wezen. Is het niet te vrezen, mijne vrienden! dat God in deze dagen den oordele nadert, om Neerlands trotse hoogmoed te fnuiken, haar hovaardij ter aarde te werpen, en dat wel door diezelve Franse natie, welkers toverijen en dartelheden men navolgt? En hoe de tijden slechter lopen, hoe het in dezen al erger gaat. Waar is de oude zedigheid, zuinigheid, matigheid onzer voorvaderen gebleven? Zo die hunne hoofden eens onder de zerken, ten grave uitstaken, zouden ze hunne kinderen wel kennen? Gij uitzinnige Nederlanders! Wie heeft u betoverd, om de wereld zo geheel gelijkvormig te worden? Wij vrezen, dat er eerlang over u zal komen kaalheid in plaats van haarvlechten, en omgodringe enes zaks in plaats van een wijden rok. Ei! laat dit woord u niet verbitteren, maar verbeteren. Het is niet mijn woord, maar Gods Woord.
Lees eens met opmerking de goddelijke bedrijging over alle hovaardige dochteren Sions, Jes. 3: 17-26. De Heere zal den schedel der dochteren Sions schurftig maken, en Hij zal hare schaamte ontbloten. Ten zelven dage zal de Heere wegnemen den sieraad der kousebanden, de netjes en de maantjes, de rietdoosjes, de kleine kettinkjes, en de glinsterende klederen. De hoofdkroningen, de armversierselen, de bindselen, de reukballetjes, en de oorringen. De ringen en de voorhoofdsierselen. De wisselklederen, de mantels, de hoeden en de buidels. De spiegels, de fijne linnen deksels, de hulledoeken en de sluiers. En het zal geschieden, dat er voor specerij stank zal zijn, en kaalheid in plaats van haarvlechten, en omgordinge eens zaks in plaats van een wijden rok; en verbranding in plaats van schoonheid. En wat volgt er dan op? Al die toverijen zullen den vrede van een volk wegnemen, en er het zwaard over brengen: uwe mannen zullen door het zwaard vallen, en uwe helden in den strijd. En hare poorten zullen treuren, en leed dragen, en zij zal, ledig gemaakt zijnde, op de aarde zitten.
Wat zal ik meer zeggen van Neerlands toverijen; allerlei zonden, daar men zich door betoveren laat? Waarlijk! wanneer wij op alle die gruwelen zien, die nog in het midden van Gods kastijdingen onder ons gepleegd worden, onze ingewanden worden verschrikt, ons harte smelt in ons binnenste. Verzinkt niet ons land onder zo vele valse eden en godloos vloeken? Het liegen en zijnen naasten te bedriegen wordt maar voor kinderspel gerekend. De dronkenschap, wordt ze niet bij velen maar voor spel en geoorloofd vermaak geacht? Wat vrede dan? (mag ik met Jehu wel uitroepen).
Wat vrede? Zo lang Gods heiligen Naam met vloeken en zweren zo ver wordt aangetast? Hoe zou ik overzulks u vergeven? vraagt God: uwe kinderen verlaten mij, en zweren bij dien, die geen God zijn, Jer. 5: 7.
Wat vrede? Zo lang gij onder de genademiddelen zo onverbeterlijk blijft, onder Gods weldaden zo ondankbaar, onder Zijn oordelen zo onbekeerlijk? Dit volk en keert zich niet tot dien, die het slaat, en den Heere der heirscharen zoeken zij niet: Daarom zal de Heere afhouwen uit Israel, den kop, en den staart, de tak en de bieze, op enen dag, Jes. 9: 12,13.
Wel, daar nu de hoererijen en toverijen in ons Neerland zo vele zijn, wat staat kunnen wij maken op verlenging van onze vrede? Wij vrezen, wij vrezen, dat God eerlang allen zegen en welvaart van ons zal wegnemen, en onzen vrede veranderen in enen woedenden oorlog. Denk niet, dat het ijdele dromen en hersenschimmen zijn. Want waarlijk! Elk verstandige, die aandachtig op de wegen Gods let, en daarbij een bekommerd hart heeft, onder alle die oordelen, die in deze benauwde dagen ons zo zeer drukken, en nog dreigen, en waardoor de Heere in het midden van den vrede het ons zo bitter maakt, ons plaag op plaag, breuk op breuk toezendende, zulk een (zeg ik) zal niet zonder grond beducht wezen, of God niet wel een einde met ons zou willen maken. God weet, of de tegenwoordige rampen geen voorlopers zijn van een aanstaande verwoesting.
Hoe is het met u?
Hoe is het met mij?
Beven we?
Zien we deze dingen en zijn we eraan gewend geraakt?
Of mag het wel eens zijn:
Kom Heere Jezus, ja, kom haastiglijk!
Denk ook aam de boetepredikaties van ds. Th. van der Groe.
We zijn verder weg als we denken,
wordt wel gezegd,
en ik geloof dat dat waar is...
Maar dan komt het er wel op aan,
hebben we olie in onze lampen?
Nauw zelfonderzoek moet wel kunnen leiden.
Als we dat hard vinden,
de ontdekking vlieden,
dan is dat niet zo'n goed teken.
Evenmin als een rustig onbewogen en koud afwachten.
Het is nog tijd, en dat is genadetijd.
De duivel weet dat hij noh een kleine tijd heeft.
en we hoeven maar rond ons heen te zien
om de waarheid daarvan te zien.
Tenzij we onze ogen en oren
moedwillig toestoppen.