huisman schreef:Zonderling schreef:vragensteller schreef:Hoe kan een mens -dood in zonden en misdaden- toch geloven? Je zult zegen: door de verdiensten van Christus. Welnu, dan wordt dat hem toch toegerekend, alvorens de mens gelooft? Dat is dan toch de zaak van de rechtvaardiging voor het geloof (als je term dan perse wilt verwerpen). Is dat nu werkelijk zo ingewikkeld?
Beste vragensteller,
Ik ben verwonderd waar je dit toch vandaan haalt: "dat wordt hem toegerekend alvorens de mens gelooft". Vind je dit in de Schrift? Ik niet. Vind je het bij de Reformatoren? Ik niet. Vind je het bij de puriteinen? Ik niet. Vind je het bij de oudvaders? Ik niet.
Je stelt dat aan een mens die dood is in zonden en misdaden toch al de gerechtigheid van Christus is toegerekend. Dat is immers een loutere tegenstrijdigheid. Dat is onmogelijk: iemand aan wie de gerechtigheid van Christus is toegerekend is niet dood, maar leeft.
En ter beantwoording op je 'hoe'-vraag: Een mens kan geloven door de levendmakende kracht van de Heilige Geest die de dode opwekt en een waarachtig geloof schenkt. DAN leeft hij in Christus. DAN is hij ook gerechtvaardigd in Christus.
Ik denk dat waar sommigen mee zitten als wij reformatorisch en naar mijn overtuiging ook naar de Schrift spreken hoe het dan zit met diegenen die niet daadwerkelijk kunnen geloven.Hoe krijgen zij deel aan de rechtvaardiging die immers elk mens nodig heeft? Denk aan b.v. vroeggestorven kinderen, mensen met een zware verstandelijke beperking. De troost die de Schrift dan biedt ligt m.i. in het verbond en in de verkiezing en voor die troost hoef je geen rechtvaardiging van eeuwigheid te leren. Het geloof is immers de grond niet maar Christus is de grond van de rechtvaardiging.
Sorry, ben ik toch weer. Maar ik blijf er gewoon over nadenken. Zat bijv. gisteren Brakel te lezen hoofdstukken over Gods besluit, verkiezing, genadeverbond etc. Bij het genadeverbond zegt hij heel vergelijkbare dingen met wat ds. Kersten noemt bij de rechtvaardiging van eeuwigheid. Hij noemde daar ook de teksten die wij hier aangehaald hebben voor de rechtvaardiging van eeuwigheid. Al lezende dacht ik: de argumenten tegen een rechtv van eeuwigheid kun je ook inbrengen tegen het genadeverbond van eeuwigheid. Wanneer ds. Kersten Brakel aanhaalt in zijn hoofdstuk rechtv van eeuwigheid zegt hij ook min of meer dat Brakel de term verwerpt, maar de zaak wel leert. Ook wbt genadeverbond is er dezelfde tweedeling als bij de rechtv van eeuwigheid: nml: (1) in Gods besluit van eeuwigheid (2) in de tijd de dadelijke uitwerking. Als uitverkorenen ben je van eeuwigheid in het genadeverbond begrepen, maar in de tijd moet je wel wezenlijk in het genadeverbond worden ingelijfd!
Mijn concrete vraag is (nogmaals) deze:
Als je zegt nav jonggestorven kinderen (voor de geboorte overleden) de troost ligt in het verbond, wat bedoel je dan precies? En wat is dit anders dan: de troost ligt in de rechtvaardiging van eeuwigheid?
=====
(Ps. wijziging Comrie in stuk Fisher betrof de passage over de dadelijke rechtvaardiging, niet het stukje over de eeuwige besluiten, maar dat is in mijn citaat alweer aangepast aan de Engelse uitgave. Zie boek, uitgave 2000, voorwoord H. Folmer, opmerking Zonderling deed dus niet ter zake voor deze discussie)