Op zich ben ik het met je eens, al blijf ik moeite houden met de spreekwijze zoals ik die heb onderstreept. Ik laat het voorlopig hierbij.vragensteller schreef:Ik vind het op zich niet onaannemelijk, maar ik heb het idee, dat er een interpretatiestapje/redeneerstapje bij moet (na het onbevangen lezen van de tekst) om hierop uit te komen, en dat hoeft bij 2 Tim 1:9 niet.Erasmiaan schreef:Ik ben er nog over aan het nadenken. Ik had ds. G.H. Kersten in eerste instantie niet zo zorgvuldig gelezen, maar het begint nu te dagen hoe hij het heeft bedoeld.
Aangaande Romeinen 8:29 en 30: het wordt inderdaad terugblikkend gezegd; terugblikkend op Gods besluiten.
verordineerd: voor de grondlegging der wereld;
geroepen: voor de grondlegging der wereld en in de toekomende tijd;
gerechtvaardigd: voor de grondlegging der wereld en in de toekomende tijd;
verheerlijkt: voor de grondlegging der wereld en in de toekomende tijd.
Dat bewijst hij met: deze heeft Hij ook verheerlijkt. Hoewel de volle verheerlijking der Kerke Gods nog toeft tot den jongsten dag, toch is zij alrede verheerlijkt in haar Hoofd Christus; en dit is tevoren geschied. Van eeuwigheid is zij verordineerd in Christus (Efeze 1:4); van eeuwigheid is zij ook gerechtvaardigd, n.l. in Christus en in Hem geroepen en verheerlijkt.
Maar als er weer meer teksten zijn die je zou kunnen interpreteren op de manier, zoals ds. Kersten deze interpreteert, kan het wel overtuigender worden voor mij. Bijv. die tekst over "liefgehad met een eeuwige liefde" wijst ook in die richting. God kan met de zonde geen gemeenschap hebben, en heeft de zondaar in Christus lief en ziet hem aan als gerechtvaardigd! Ik vind dit trouwens voor mezelf wel op de grens zitten van ons denken over God, maar vind het wel goed om zoveel mogelijk uit de Schrift proberen naar voren te halen.
Rechtvaardiging van eeuwigheid
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
-
- Berichten: 715
- Lid geworden op: 06 dec 2011, 17:52
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
De artikelen van ds. A. Moerkerken hierover in Saambinders van 1988 vond ik zelf wel verhelderend in deze discussie. Ik heb ze wat samengevat, en zal ze hier plaatsen. @ Erasmiaan, ik vond in de artikelen idd geen onderbouwing van de door jou betwijfelde zin, maar dat zou met het Godsbeeld dat je hebt te maken kunnen hebben. Ik weet het niet. Toch geloof ik m`n denklijn vanuit Gods eigenschappen wel terug te vinden, ook het onderscheid tussen rechtvaardiging van eeuwigheid en verkiezing. Ook vond ik wel aardig dat de bezwaren ertegen die ook op dit forum werden genoemd m.i. goed werden weerlegd.
ds. A. Moerkerken schreef:(…) De leer van de genadige rechtvaardigmaking van de zondaar voor God werd in de reformatietijd terecht beschouwd als het geloofsartikel, waarmee de Kerk des Heeren staat of valt. Gods Kerk mocht, na een eeuwenlange periode waarin rechtvaardigmaking en heiligmaking met elkaar werden verward zonder dat één van beide recht werd verstaan, weer ontdekken, dat de rechtvaardigmaking een rechterlijke daad Gods is. Een daad, waarin God de Vader, handelend als Rechter en Handhaver van al Gods heilige deugden, de goddeloze zondaar vrijspreekt van schuld en straf en hem een recht schenkt ten eeuwigen leven, door hem de volmaakte gerechtigheid van Christus toe te rekenen.
Helaas - nog maar nauwelijks hadden Luther en Calvijn bij het licht des Geestes het geheimenis van de rechtvaardiging van de goddeloze mogen ontdekken, of deze leer werd door dwalingen vertroebeld. (…).Jakobus Armlnlus (1560-1609) verwarde de kerk door te stellen, dat Christus geen volkomen voldoening heeft opgebracht aan het recht van God, maar slechts een verzoening, die door God genadig werd aanvaard. Hij maakte van het geloof niet het instrument, waardoor de zondaar de gerechtigheid van Christus, die hem is toegerekend, omhelzen mag, maar de grond waarop de rechtvaardigmaking rust.
Juist tegenover de volgelingen van laatstgenoemde Arminius, de Remonstranten, hebben onze gereformeerde vaderen met kracht geleerd, dat er niet alleen een rechtvaardigmaking door het geloof is, maar ook een rechtvaardigmaking vóór het geloof Met dat laatste bedoelden zij te zeggen, dat er een voorwerpelljke grondslag moest zijn gelegd door de Heere, alvorens de gerechtigheid van Christus onderwerpelijk aan Gods kind kan worden toegerekend. Maar ook bedoelden zij, als ik het goed zie, met deze rechtvaardigmaking vóór het geloof te onderstrepen, dat er, eer er van een gelovige aanneming van onze zijde gesproken kan worden, een goddelijke toerekening vooraf moet zijn gegaan.
Wat verstonden onze oude godgeleerden nu onder de rechtvaardigmaking vóór het geloof? Zij spraken er in tweeërlei zin over, namelijk als de rechtvaardigmaking In Gods besluit vaneeuwigheid, en als de rechtvaardigmaking In de opstanding van Christus. Eerst willen wij trachten na te gaan wat zij verstonden onder de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Zij bedoelden met deze uitdrukking te zeggen, dat God de Vader reeds in de nooit begonnen eeuwigheid, in Zijn goddelijke besluiten. Zijn uitverkoren Kerk heeft vrijgesproken van schuld en straf en haar een recht gegeven ten eeuwige leven. Let wel: onder de rechtvaardigmakingvan eeuwigheid verstonden deze gereformeerde theologen dus niet maar, dat God vaneeuwigheid besloten heeft de zondaar in de tijd door het geloof te rechtvaardigen (…), neen, zij bedoelden ermee, dat God van eeuwigheid Zijn kinderen heeft vrijgesproken! Ik haast mij erbij te zeggen, dat zij er volstrekt niet mee bedoelden, dat dit de gehele rechtvaardigmaking zou zijn, en dat er nu in de tijd niet meer met Gods kinderen behoeft te gebeuren. Dit heeft niet één rechtzinnig theoloog ooit gesteld (…)
(2)
(…) Ook voluit betrouwbare en gereformeerde theologen hebben hun bezwaren geuit tegen de gedachte, dat Gods kinderen reeds vaneeuwigheid in het besluit Gods zouden zijn vrijgesproken. Wij denken nu bijvoorbeeld aan Wilhelmus à Brakel, die in zijn Redelijke Godsdienst opmerkt: "... dat God van eeuwigheidheeft voorgenomen de Zijnen door Christus' verdiensten te rechtvaardigen, maar dat is de rechtvaardigmaking zelve niet, waarvan de Schrift spreekt" (hoofdstuk 34, par. 28). Deze uitspraak van Brakel is duidelijk genoeg. Toch doen wij er goed aan, in het oog te houden, tegen wie Brakel opponeert, wanneer hij deze dingen zegt. Hij strijdt namelijk én hier én op andere plaatsen in zijn Redelijke Godsdienst tegen de zgn. antinomianen. Die antinomianen hebben de leer van de eeuwige rechtvaardigmaking gretig aangegrepen, met verve verdedigd en... schandelijk misbruikt en in discrediet gebracht. Antinomianen zijn er altijd geweest in velerlei vorm en graad. In het verband waarom het nu gaat, denken wij aan mensen als Pontiaan van Hattem (…) In het licht van dit verzet tegen het antinomianisme moeten wij de uitspraken van Brakel verstaan. Enige tijd later heeft Jakob Groenewegen zich verzet tegen de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. (…) En, om nog maar één voorbeeld te noemen, aan het eind van de vorige eeuw rees er verzet tegen deze leer in de Gereformeerde Kerken. Op de bekende, misschien kunnen wij beter zeggen beruchte Synode van 1905, die zulk een ingrijpende wijziging zou aanbrengen in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, kwamen bezwaren ter tafel tegen de leer van derechtvaardigmaking van eeuwigheid. (…) Wanneer wij nu trachten tenslotte de bezwaren samen te vatten, die tegen de leer van derechtvaardigmaking van eeuwigheid van verschillende kanten zijn ingebracht, willen we dat als volgt doen. In de eerste plaats meende men, dat de Heilige Schrift over deze leer nergens spreekt, maar alleen over een rechtvaardigmaking door het geloof, dus in de tijd. Vervolgens erkende men wel, dat al Gods werken in de tijd terug gaan op Zijn besluiten van eeuwigheid, maar dat die werken zélf daarom nog niet van eeuwigheid zijn; anders, zo meende men, zou men immers ook mogen spreken over een schepping, een roeping van eeuwigheid, enzovoorts. En tenslotte vreesde men, dat de leer van de eeuwige rechtvaardigmaking pastoraal grote schade zou kunnen teweegbrengen doordat men bij conclusie zou gaan leven uit een eeuwige vrijspraak zonder dat men de doorleving van het zondaar voor God worden nodig achtte. (…) De lezer gevoelt wel: dit zijn geen kleine bezwaren. Tóch willen wij, met velen van onze oude theologen, vasthouden aan de leer van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Daarom willen wij een volgende keer trachten op deze bezwaren in te gaan.
(3)
(…) Dr. A.G. Honig heeft er in zijn dissertatie, die hij in 1892 aan Comrie wijdde, reeds op gewezen, dat Comrie aanvankelijk er niet zoveel voor voelde, over een eeuwige rechtvaardigmaking te spreken. Wij kunnen dat duidelijk lezen in zijn "Verhandeling van enige eigenschappen des zaligmakenden geloofs", (..) Comrie schreef de "Eigenschappen" (…). Ik wil hem nu nogal uitvoerig aan het woord laten. Wij laten een gedeelte volgen uit de tweede preek, die handelt over de rechtvaardigmaking. Het is een stukje uit de toepassing.
“Deze waarheid strekt ook tot wederlegging van alle de wetsbestrijders, die drijven, dat de mens dadelijk gerechtvaardigd is van eeuwigheid. Wij stellen wel, dat God een voornemen had van voor de tijden der eeuwen, om de mens te rechtvaardigen, dat God besloten heeft het te doen in de tijd, zodat wij kunnen zeggen dat de mensen intentionaliter et in decreto, dat is in het voornemen Gods en in Zijn besluit gerechtvaardigd zijn; maar dat is niet dadelijk; want zo zijn de gelovigen van eeuwigheid zalig; maar zij worden eerst dadelijk zalig, wanneer zij dadelijk in de volle genieting Gods ingaan. De apostel leert, dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden, derhalve niet eer dadelijk gerechtvaardigd, voordat wij dadelijk geloven. Ja, de apostel beschrijft de staat der gelovigen van nature als een staat, strijdig met de staat der rechtvaardigmaking, zeggende (Efeze 2:3) dat zij van nature kinderen des toorns waren, gelijk alle anderen, dat is: liggende onder Gods toorn en vloek, gelijk alle mensen, hetgeen strijdig is met de staat van rechtvaardigmaking.”
Comrie is hier erg duidelijk. Wat hij schrijft, herinnert ons sterk aan hetgeen wij in ons tweede artikeltje, vorige week, zagen en vonden bij Wilhelmus a Brakel in diens Redelijke Godsdienst. Het is echter ook heel duidelijk, tegen wie Comrie hier te velde trekt. Hij zegt het zelf tegen de wetsbestrijders, de antinomianen dus. (…) We hebben Comrie echter niet uit laten spreken en laten daarom nu nog een korte passage volgen, uit de toepassing van dezelfde preek:
“Deze waarheid strekt ook tot wederlegging van zulken, die voorgeven dat de ziel ten enenmale lijdelijk is in de rechtvaardigmaking. Deze dwaling spruit uit het voorgaande: zijn wij van eeuwigheid gerechtvaardigd (gelijk zij menen), dan is het geloof geen uitgaande daad van de ziel om Christus, in het Evangelie aangeboden, te omhelzen, maar een inkerende daad in de ziel, om te zien, dat ik alrede gerechtvaardigd ben.”
Een van onze lezers stelde mij dezer dagen een vraag over deze laatste regels. Hij schrijft, dat naar zijn mening het geloof in zekere zin lijdelijk is in verband met de rechtvaardigmaking. Maar hoe, zo vraagt onze lezer, kan Comrie dan deze regels neerschrijven? Wij zullen het antwoord op deze vraag moeten zoeken in de tegenstanders tegen wie Comrie opponeert. De antinomianen immers ontkennen elke geloofswerkzaamheid met betrekking tot de omhelzing van de gerechtigheid van Christus. Dat is toch helemaal niet nodig? Het enige wat wij moeten doen, zo zeiden zij, is naar binnen zien, om vervolgens te ontdekken, dat het van eeuwigheid goed met mij is! Ik geef nu hun gedachten wat versimpeld weer, maar hier komt het toch echt op neer. Hopelijk heb ik hiermee wat dit betreft onze vraagsteller naar tevredenheid beantwoord. Zo zagen wij, hoe Comrie zich in 1744 uitliet over het spreken over een eeuwige rechtvaardigmaking. Enkele jaren later echter zag hij zich genoodzaakt zijn gevoelen duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten. (…)
(4)
(…) Sommige uitspraken in de tweede preek van dit boek schenen erop te wijzen, dat Comrie niet wilde weten van eenrechtvaardigmaking van eeuwigheid. (…)Naast de antinomianen deden nu de zogenoemde Neonomianen van zich spreken. Wat leerden deze mensen? Mede onder invloed van de Franse School van Saumur stelden zij, dat de Heere de oude eis van het verbond der werken had laten vallen (nl. volkomen gehoorzaamheid aan Zijn Wet), en dat Hij nu in plaats van die oude eis een nieuwe , voorwaarde had gesteld, nl. geloof in het Evangelie. Comrie zag in zulke stellingen een groot gevaar, en terecht! (…) Van der Os leerde, dat ''God niemand rechtvaardigde, die niet eerst met een levendig geloof en een oprecht voornemen om zich te beteren, tot Hem gekomen was". Door al deze dwalingen zag Comrie in feite het oude Remonstrantisme in de kerk van Nederland herleven. Dat baarde hem grote zorgen. Dat ook bracht hem ertoe, in zijn geschriften steeds meer nadruk te leggen op derechtvaardigmaking vóór het geloof. Niet, dat Comrie deze ooit had ontkend, maar de geest van de tijd, waarin de opkomende Verlichting de tolerantiezucht bevorderde, deed hem steeds opnieuw naar de pen grijpen. Comrie kreeg in deze strijd een geducht wapenbroeder. Het was Nicolaus Holtius (1693-1 773) (…) Mede onder invloed van de vriendschap met Holtius ging Comrie er, zoals wij reeds zagen, steeds meer toe over te benadrukken dat er een rechtvaardigmaking vóór het geloof is. Daarmee bedoelden Comrie en Holtius nadrukkelijk óók een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Het is van groot belang, zich deze achtergron¬den te realiseren. Elke schrijver, ook uit de Nadere Reformatie, schreef in zijn eigen tijd en streed op de fronten van zijn tijd tegen de opponenten van zijn tijd. Beseffen wij dat niet, dan komen we er gemakkelijk toe de uitspraken van bijvoorbeeld Wilhelmus a Brakel tegen dievan Comrie uit te spelen, omdat zij immers elkaar op het eerste gezicht tegenspreken. Inmiddels bleven de opvattingen van Comrie en Holtius niet onweersproken. Zij kregen te maken met een geduchte tegenstander: Professor yoa« van den Honert uit Leiden. Deze hoogleraar in de godgeleerdheid schreef in 1757 een scherpe brief aan de Classis Leiden en Nederrijnland. Comrie en Holtius behoorden tot deze classis. In zijn brief ging Van den Honert vooral tekeer tegen Holtius, maar ook Comrie spaarde hij niet. Wat waren zijn grieven? Zijn voornaamste bezwaar was, dat volgens hem beide predikanten stelden, dat een uitverkoren mens éérst gerechtvaardigd wordt, en daarna gelooft. Dit vond de Leidse professor absurd. Volgens hem leert de Schrift ons overal duidelijk, dat een mens gelovende gerechtvaardigd wordt. Alléén dus een rechtvaardigmaking dóór het geloof. De vraag, wat vooraf gaat, de rechtvaardigmaking of het geloof, noemde Van den Honert een "geheel no-deloos verschil, behorende tot de onnodige en scheurmakende vragen, die niet uit Gods Woord, maar uit de dwaalspraak der Scholastieken geboren zijn..."
De professor was boos, dat is duidelijk. Nu greep echter ook Comrie naar de pen. Hij schreef zijn Brief over de rechtvaardigmaking des zondaars. (…)
(5)
(..)In zijn Brief over de rechtvaardigmaking des zondaars (1760) dient hij Van den Honert van repliek. Wie de briefvan de Leidse hoogleraar wil lezen, kan deze vinden in Comries Brief (…) Vatten wij Comries antwoord aan de (inmiddels overleden) professor samen, dan zegt hij: het is onbegrijpelijk, dat Van den Honert Holtius en mij zo verkeerd heeft verstaan. Natuurlijk ontkennen wij niet een rechtvaardigmaking dóór het geloofl In de tweede preek van mijn "Eigenschappen des geloofs" heb ik over de rechtvaardigmaking in de vierschaar duidelijk gesproken; daar gaat het verschil helemaal niet over. Het gaat over de vraag, of onze rechtvaardigmaking van de zijde Gods geschiedt door onmiddellijke en voorafgaande toerekening van Christus' borggerechtigheid, dan wel of het geloof als een voorvereiste eerst gevorderd wordt, voordat God ons de gerechtigheid van Christus toerekent. Dit laatste punt acht Comrie van zó grote betekenis, dat hij de betreffende zinnen in zijn Brief met hoofdletters heeft laten drukken. Vatten wij het wat eenvoudiger en met onze eigen woorden samen, dan zouden wij het zó willen doen: wat gaat er vooraf, de toerekening of de aanneming? Wij behoeven er niet over te aarzelen, wat Comries antwoord zal zijn: de toerekening.
Nu gaat Comrie er vervolgens in zijn Brief toe over, het verwijt onder ogen te zien, dat hij zou zijn veranderd van opvatting, en dat hij de rechtvaardigmaking in de tijd zou loochenen, door alleen van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid te willen weten. Hij antwoordt kort en bondig, dat hij een afgrijzen heeft van de gedachte, dat de rechtvaardigmaking van eeuwigheid de volkómen rechtvaardigmaking zou zijn. (…). Maar met even grote stelligheid houdt hij staande, dat er wel degelijk een rechtvaardigmaking van eeuwigheid is. De predikant van Woubrugge gaat, om deze stelling te staven, uit van de gedachte, dat (ik citeer) "alles, wat wij in de tijd deelachtig gemaakt worden, moet aangemerkt worden als uitwerkingen van hetgene God ons in Zich Zelven eeuwigheid toebedacht en toegelegd had". Met andere woorden: al Gods daden in de tijd zijn uitwerkingen van Gods Raad in de eeuwigheid. Nu tracht Comrie in de Brief eerst, de leer van de eeuwige rechtvaardigmaking schriftuurlijk te onderbouwen. Hij noemt twee schriftplaat sen. Eerst spreekt hij over Efeze 1:3-9. Hij wijst vooral op de woorden: Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus, gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór de grondlegging der wereld...." Comrie merkt op, dat niet alleen de verkiezing in Christus, maar alle zegening, waarmee wij in Hem gezegend zijn in de hemel, van gelijke datum zijn. Vervolgens wijst Comrie op wat hij noemt "Paulus' gulden keten der zaligheid", Romeinen 8:29, 30, waar elke heilsweldaad, die de apostel daar opnoemt door de onfeilbare ingeving van Gods Geest, "wordt gesteld van gelijke datum", namelijk van eeuwigheid. Ik haal Comrie nu weer aan: Hoe durft nu iemand een andere datum verzinnen? Het gaat mijn begrip te boven; U kan hier bijvoegen al de plaatsen van Gods Woord alwaar van Gods liefde en genade, als van eeuwigheid zijnde, en de eigenlijke bron van alles, dat Hij in de tijd buiten Zichzelf aan ons komt te schenken, gesproken wordt; en dan zult gij bevestigd worden, dat de rechtvaardigmaking, als een inblijvende daad in God, volstrekt eeuwig is, ja, de rechtvaardigende God Zelf is".
Er is nóg een plaats in de Schrift, die weliswaar door Comrie in dit verband niet aangehaald wordt, maar waarop wij toch willen wijzen.(…) Het betreft Openbaring 13:8, waar wij lezen, dat het Lam geslacht is van de grondlegging der wereld. De exegese van deze tekst is overigens niet onomstreden: sommige verklaarders voegen de woorden "van de grondlegging der wereld" bij de voorafgaande woorden "welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens". De belangstellende lezer zoeke het zelf maar na in kanttekening 22. Maar diezelfde kanttekening zegt ook, dat, hoewel Christus inderdaad pas is geslacht aan het kruis, niettemin Zijn dood en offerande "van het begin der wereld krachtig is geweest tot verlossing Zijner gelovigen; en Hij is van den beginne geslacht in Gods besluit, in Gods beloften en in het geloof der uitverkorenen...." (…)
(6)
(…) Behalve deze schriftuurlijke gronden noemt Comrie nu ook nog enkele argumenten, die hij ontleent aan het Wezen van God Zelf Wij kunnen deze argumenten vinden op blz. 97-99 van zijn Brief. Comrie spreekt hier scherp en met grote nadruk. Zij, die de eeuwigheid van de rechtvaardigmaking als een "inblijvende daad in God" loochenen, zij loochenen in feite God Zelf, zo stelt hij. Het behoeft geen betoog, dat Comrie met deze woorden geenszins mensen als Wilhelmus a Brakel en Theodorus van de Groe voor atheïsten heeft willen uitmaken, zoals sommigen (geen vrienden van Comrie!) hebben gesuggereerd. Het gaat hem hier om mensen, die de eeuwige rechtvaardigmaking loochenen, bewust en opzettelijk, omdat zij niet willen weten van een rechtvaardigmaking vóór het geloof En van dit laatste hebben deze mensen weer een afkeer, omdat zij hele of halve Pelagianen zijn, die het gelovig aannemen van de mens willen stellen vóór de toerekening van Gods kant.
We willen nu met eigen woorden trachten samen te vatten wat Comrie hier zeggen wil. Als wij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid bewust willen loochenen, zo stelt hij, dan loochenen wij in wezen vijf van Gods eigenschappen. Dat wil dus zeggen: al Gods eigenschappen, en dat wil weer zeggen God Zélf, want God en Zijn eigenschappen zijn één. Zo loochenen wij dan Gods volmaaktheid. Immers, als de rechtvaardigmaking niet eeuwig was, zou zij in de tijd moeten zijn ontstaan en zo als het ware Gods volmaaktheid aanvullen, hetgeen natuurlijk onmogelijk is. Ook zouden wij Gods onafhankelijkheid loochenen; wij zouden dan immers Gods daad laten afhangen van wat het schepsel doet. Wij zouden Gods onveranderlijkheid loochenen, door van een niet-rechtvaardigende God een rechtvaardigende God te maken! Wij zouden vervolgens Gods eeuwigheid loochenen; dat behoeft geen nader betoog. En tenslotte zouden wij, als wij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid loochenen, ook Gods eenvoudigheid loochenen. Gods eenvoudigheid, of enkelvoudigheid, betekent, dat de Heere alleen God is, en ook dat alles in Hem één is. Wij, mensen, zijn tweevoudig, bestaan uit lichaam en ziel; de Heere "bestaat" niet uit verschillende delen of zaken. Gods eenvoudigheid werd reeds door Arminius geloochend. Comrie zegt daarvan, dat "Arminius, uit wiens vuile gronden de loochening van de volstrekte eeuwigheid van de rechtvaardigmaking voortvloeit, zelf wel zag, dat zulks met Gods eenvoudigheid zo regelrecht strijdende was, dat hij die loochende . . ." (blz. 99).
Vervolgens laat Comrie de grote theoloog Voetius aan het woord. (…). Wij citeren: "De rechtvaardigmaking der volwassenen wordt genomen óf dadelijk óf lijdelijk, evenals de verzoening. Gene gaat vóór onze roeping, ja, vóór onze geboorte; deze niet. De rechtvaardigmaking gaat vóór ons geloof en roeping, voor zoveel zij betekent de vaststelling zelve van het goddelijk vonnis, en alzo van het nieuwe verbond, de belofte en de uitspraak daarvan, van de zijde Gods; dewijl zij, die gerechtvaardigd worden, aan Christus gegeven zijn, eer zij geloofden. Nochtans volgt dezelve mede op de roeping en het geloof voor zoveel zij betekent de inboezeming, bekendmaking, openbaring van dat vonnis in de harten der verlosten ..."
Nu zou de vraag kunnen rijzen: is dan de rechtvaardigmaking van eeuwigheid hetzelfde als de uitverkiezing? Die is immers ook van eeuwigheid? Neen, zegt Comrie, beslist niet. Natuurlijk hebben beide wel alles met elkaar te maken, maar wij mogen ze niet vereenzelvigen. Waarom niet? Comrie ziet drieërlei onderscheid. In de eerste plaats: de uitverkiezing bestaat in het bepalen van de uiteindelijke staat van enige bij God bekende personen. De eeuwige rechtvaardigmaking is een weldaad van het genadeverbond, om het beletsel weg te nemen (de zonde!), dat de volvoering van de verkiezing in de weg stond. Het tweede onderscheid is dit: in de uitverkiezing beschouwde God de uitverkorenen als kunnende geschapen worden en kunnende vallen, dus zonder enige zedelijke hoedanigheid; in de rechtvaardigmaking van eeuwigheid beschouwde God hen als liggende onder Zijn toorn en vloek. Als derde punt van onderscheid noemt Comrie, dat de uitverkiezing in relatie staat tot Gods soevereine wil, maar de rechtvaardigmaking tot het verbond der genade. Deze zeer fijne nuanceringen, waarvoor vandaag de dag menigeen de schouders ophaalt, die velen "veel te ingewikkeld" vinden en waar anderen over schamperen als "scholastieke spitsvondigheden", doen ons Comrie kennen als een zeer scherp onderscheidend dogmaticus met een helder inzicht in de grondstukken van de gereformeerde religie.
(7)
(…)
Het is ons in het voorgaande opgevallen, dat er bij sommigen van onze gereformeerde vaderen zekere reserves bestonden tegen de leer van de eeuwige rechtvaardigmaking. (…) Als men namelijk de rechtvaardigmaking van eeuwigheid losmaakt van die door het geloof, alsof van eeuwigheid alles reeds gebeurd zou zijn wat er gebeuren moet, dan komt men in de grootst mogelijke dolingen terecht. Men ontkent dan 's mensen doodsstaat van nature, men ontkent de noodzaak van de levendmaking van Gods Geest, men loochent de verschrikkelijke werkelijkheid van de zonde, enzovoorts. Het is geen wonder, dat onze vaderen van zulke stellingen een afschuw hadden. Maar diezelfde afschuw van zulke dwalingen hadden de voorstanders van de leer der eeuwige rechtvaardigmaking ook. Het is, zoals Ds. G. H. Kersten in zijn Gereformeerde Dogmatiek opmerkt (deel II, blz. 185) zo, dat niet één rechtzinnige theoloog ooit heeft geleerd, dat in Gods besluit de dadelijke rechtvaardigmaking heeft plaatsgehad. Dr. A. Comrie wordt in zijn Brief over de rechtvaardigmaking van de zondaar niet moede, te benadrukken, dat de eeuwige rechtvaardigmaking niet de gehele rechtvaardigmaking is. Tóch hielden zij aan dit leerstuk vast. (…)
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Ds. Moerkerken vatte in 1988 de discussie al samen... Hij gaat ook de tegenwerpingen niet uit de weg!
Wat ik hierin echter niet begrijp, is het volgende:
- zowel à Brakel als Comrie streden volgens ds. Moerkerken tegen de antinomianen, en toch kwamen ze tot een verschillend standpunt. Hoe is dit te rijmen?
- ds. Moerkerken zegt dat de uitspraken van Comrie en à Brakel elkaar "op het eerste gezicht" tegenspreken. Is dat niet wat eufemistisch gesproken?
- zou er, als je De Redelijke Godsdienst leest, een situatie denkbaar zijn dat à Brakel met andere opponenten tot een tegengestelde conclusie zou komen? Ik denk het niet.
Wat ik hierin echter niet begrijp, is het volgende:
- zowel à Brakel als Comrie streden volgens ds. Moerkerken tegen de antinomianen, en toch kwamen ze tot een verschillend standpunt. Hoe is dit te rijmen?
- ds. Moerkerken zegt dat de uitspraken van Comrie en à Brakel elkaar "op het eerste gezicht" tegenspreken. Is dat niet wat eufemistisch gesproken?
- zou er, als je De Redelijke Godsdienst leest, een situatie denkbaar zijn dat à Brakel met andere opponenten tot een tegengestelde conclusie zou komen? Ik denk het niet.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Ik vind dit kerkhistorische artikelen om uit te leggen hoe Comrie tot zijn standpunt over de rechtvaardiging van eeuwigheid is gekomen. Daar zijn erg veel woorden voor nodig maar ik mis de onderbouwing uit Gods Woord. Een zin als: "Als wij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid bewust willen loochenen, zo stelt hij, dan loochenen wij in wezen vijf van Gods eigenschappen." Zegt dat alle grote theologen die met kracht deze leer verwierpen grote dwaalgeesten waren. b.v. Brakel, Watson, Bavinck en "schier" alle grote gereformeerde theologen. (uitdrukking van Bavinck) Het zou ons ook tot voorzichtigheid moeten dringen dat in de brief over de rechtvaardiging (De Romeinenbrief) Paulus daar maar één thema schijnt te hebben: Rechtvaarding door het geloof in Christus en blijkbaar niet weet van een rechtvaardiging van eeuwigheid.vragensteller schreef:De artikelen van ds. A. Moerkerken hierover in Saambinders van 1988 vond ik zelf wel verhelderend in deze discussie. Ik heb ze wat samengevat, en zal ze hier plaatsen. @ Erasmiaan, ik vond in de artikelen idd geen onderbouwing van de door jou betwijfelde zin, maar dat zou met het Godsbeeld dat je hebt te maken kunnen hebben. Ik weet het niet. Toch geloof ik m`n denklijn vanuit Gods eigenschappen wel terug te vinden, ook het onderscheid tussen rechtvaardiging van eeuwigheid en verkiezing. Ook vond ik wel aardig dat de bezwaren ertegen die ook op dit forum werden genoemd m.i. goed werden weerlegd.
Ik heb het al eerder gezegd dat ik hoop dat bij degenen die de rechtvaardiging van eeuwigheid leren de kanttekeningen die ds Kersten daarbij maakt volledig gehonoreerd worden. Dan kom je niet tot die vreemde uitspraken dat God de gerechtvaardigen van eeuwigheid altijd al gezien heeft als zonder zonden. Want dat is tegen Gods eigen getuigenis.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
-
- Berichten: 715
- Lid geworden op: 06 dec 2011, 17:52
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Even voor de duidelijkheid: ben jij voor het standpunt dus dat God alle tijden overziende (dus ook het heel kleine puntje van de tijd op de oneindige lijn van de eeuwigheid) de zondaar in Christus nog steeds aanziet als zondaar, totdat die zondaar de 1e actieve geloofsdaad heeft verricht? Ik heb wel eens de (natuurlijk een beetje mank gaande) vergelijking gehoord, met een gekleurd doorzichtig papier, waardoor God naar de zondaar kijkt. Hij ziet hem in Christus als gerechtvaardigd. Begrijp ik jou goed, als dat volgens jou pas is na de eerste geloofsoefening? Maak je God dan niet afhankelijk van de geloofsoefening?huisman schreef:Ik vind dit kerkhistorische artikelen om uit te leggen hoe Comrie tot zijn standpunt over de rechtvaardiging van eeuwigheid is gekomen. Daar zijn erg veel woorden voor nodig maar ik mis de onderbouwing uit Gods Woord. Een zin als: "Als wij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid bewust willen loochenen, zo stelt hij, dan loochenen wij in wezen vijf van Gods eigenschappen." Zegt dat alle grote theologen die met kracht deze leer verwierpen grote dwaalgeesten waren. b.v. Brakel, Watson, Bavinck en "schier" alle grote gereformeerde theologen. (uitdrukking van Bavinck) Het zou ons ook tot voorzichtigheid moeten dringen dat in de brief over de rechtvaardiging (De Romeinenbrief) Paulus daar maar één thema schijnt te hebben: Rechtvaarding door het geloof in Christus en blijkbaar niet weet van een rechtvaardiging van eeuwigheid.vragensteller schreef:De artikelen van ds. A. Moerkerken hierover in Saambinders van 1988 vond ik zelf wel verhelderend in deze discussie. Ik heb ze wat samengevat, en zal ze hier plaatsen. @ Erasmiaan, ik vond in de artikelen idd geen onderbouwing van de door jou betwijfelde zin, maar dat zou met het Godsbeeld dat je hebt te maken kunnen hebben. Ik weet het niet. Toch geloof ik m`n denklijn vanuit Gods eigenschappen wel terug te vinden, ook het onderscheid tussen rechtvaardiging van eeuwigheid en verkiezing. Ook vond ik wel aardig dat de bezwaren ertegen die ook op dit forum werden genoemd m.i. goed werden weerlegd.
Ik heb het al eerder gezegd dat ik hoop dat bij degenen die de rechtvaardiging van eeuwigheid leren de kanttekeningen die ds Kersten daarbij maakt volledig gehonoreerd worden. Dan kom je niet tot die vreemde uitspraken dat God de gerechtvaardigen van eeuwigheid altijd al gezien heeft als zonder zonden. Want dat is tegen Gods eigen getuigenis.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Op deze vraag is een Bijbels antwoord.vragensteller schreef:Even voor de duidelijkheid: ben jij voor het standpunt dus dat God alle tijden overziende (dus ook het heel kleine puntje van de tijd op de oneindige lijn van de eeuwigheid) de zondaar in Christus nog steeds aanziet als zondaar, totdat die zondaar de 1e actieve geloofsdaad heeft verricht? Ik heb wel eens de (natuurlijk een beetje mank gaande) vergelijking gehoord, met een gekleurd doorzichtig papier, waardoor God naar de zondaar kijkt. Hij ziet hem in Christus als gerechtvaardigd. Begrijp ik jou goed, als dat volgens jou pas is na de eerste geloofsoefening? Maak je God dan niet afhankelijk van de geloofsoefening?huisman schreef:Ik vind dit kerkhistorische artikelen om uit te leggen hoe Comrie tot zijn standpunt over de rechtvaardiging van eeuwigheid is gekomen. Daar zijn erg veel woorden voor nodig maar ik mis de onderbouwing uit Gods Woord. Een zin als: "Als wij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid bewust willen loochenen, zo stelt hij, dan loochenen wij in wezen vijf van Gods eigenschappen." Zegt dat alle grote theologen die met kracht deze leer verwierpen grote dwaalgeesten waren. b.v. Brakel, Watson, Bavinck en "schier" alle grote gereformeerde theologen. (uitdrukking van Bavinck) Het zou ons ook tot voorzichtigheid moeten dringen dat in de brief over de rechtvaardiging (De Romeinenbrief) Paulus daar maar één thema schijnt te hebben: Rechtvaarding door het geloof in Christus en blijkbaar niet weet van een rechtvaardiging van eeuwigheid.vragensteller schreef:De artikelen van ds. A. Moerkerken hierover in Saambinders van 1988 vond ik zelf wel verhelderend in deze discussie. Ik heb ze wat samengevat, en zal ze hier plaatsen. @ Erasmiaan, ik vond in de artikelen idd geen onderbouwing van de door jou betwijfelde zin, maar dat zou met het Godsbeeld dat je hebt te maken kunnen hebben. Ik weet het niet. Toch geloof ik m`n denklijn vanuit Gods eigenschappen wel terug te vinden, ook het onderscheid tussen rechtvaardiging van eeuwigheid en verkiezing. Ook vond ik wel aardig dat de bezwaren ertegen die ook op dit forum werden genoemd m.i. goed werden weerlegd.
Ik heb het al eerder gezegd dat ik hoop dat bij degenen die de rechtvaardiging van eeuwigheid leren de kanttekeningen die ds Kersten daarbij maakt volledig gehonoreerd worden. Dan kom je niet tot die vreemde uitspraken dat God de gerechtvaardigen van eeuwigheid altijd al gezien heeft als zonder zonden. Want dat is tegen Gods eigen getuigenis.
Hoe wordt dit anders?10 Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een;
11 Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt.
12 Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot een toe.
13 Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen.
14 Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid;
15 Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten;
16 Vernieling en ellendigheid is in hun wegen;
17 En den weg des vredes hebben zij niet gekend.
18 Er is geen vreze Gods voor hun ogen.
19 Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.
Dan maakt Paulus God niet afhankelijk van de geloofsoefening (merkwaardig verwijt trouwens. Geloof is toch Gods gave)21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten:
22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen , en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.
23 Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods;
24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is;
25 Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden , die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods;
26 Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is.
Maar:
27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten . Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs.
28 Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Precies, eens met huisman.
God zou afhankelijk zijn van de eerste geloofsoefening van de zondaar als:
- de zondaar niet al van eeuwigheid tot zaligheid verkoren was;
- als geloof het werk van de zondaar zou zijn zonder dat het Gods gave is.
En dat zijn punten die hier niet ter discussie staan.
God zou afhankelijk zijn van de eerste geloofsoefening van de zondaar als:
- de zondaar niet al van eeuwigheid tot zaligheid verkoren was;
- als geloof het werk van de zondaar zou zijn zonder dat het Gods gave is.
En dat zijn punten die hier niet ter discussie staan.
-
- Berichten: 715
- Lid geworden op: 06 dec 2011, 17:52
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Nee, God werkt wel het geloof, maar gelooft niet voor de zondaar. Een (weliswaar levendgemaakte) mens gaat geloven. Als je dat het beginpunt van de rechtvaardiging maakt, en de rechtvaardiging van eeuwigheid loochent, zeg je precies waar ik bezwaar tegen maak.eilander schreef:Precies, eens met huisman.
God zou afhankelijk zijn van de eerste geloofsoefening van de zondaar als:
- de zondaar niet al van eeuwigheid tot zaligheid verkoren was;
- als geloof het werk van de zondaar zou zijn zonder dat het Gods gave is.
-
- Berichten: 715
- Lid geworden op: 06 dec 2011, 17:52
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Hier reageer ik later uitgebreider op, als ik iets meer tijd heb. Nu alvast dit: de teksten gaan over de dadelijke rechtvaardigmaking in de tijd. In principe zou je ook de antwoorden uit artikel van ds. Moerkerken kunnen halen, want hij weerlegt én erkent, precies wat jij zegt.huisman schreef:Op deze vraag is een Bijbels antwoord.vragensteller schreef:Even voor de duidelijkheid: ben jij voor het standpunt dus dat God alle tijden overziende (dus ook het heel kleine puntje van de tijd op de oneindige lijn van de eeuwigheid) de zondaar in Christus nog steeds aanziet als zondaar, totdat die zondaar de 1e actieve geloofsdaad heeft verricht? Ik heb wel eens de (natuurlijk een beetje mank gaande) vergelijking gehoord, met een gekleurd doorzichtig papier, waardoor God naar de zondaar kijkt. Hij ziet hem in Christus als gerechtvaardigd. Begrijp ik jou goed, als dat volgens jou pas is na de eerste geloofsoefening? Maak je God dan niet afhankelijk van de geloofsoefening?huisman schreef:Ik vind dit kerkhistorische artikelen om uit te leggen hoe Comrie tot zijn standpunt over de rechtvaardiging van eeuwigheid is gekomen. Daar zijn erg veel woorden voor nodig maar ik mis de onderbouwing uit Gods Woord. Een zin als: "Als wij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid bewust willen loochenen, zo stelt hij, dan loochenen wij in wezen vijf van Gods eigenschappen." Zegt dat alle grote theologen die met kracht deze leer verwierpen grote dwaalgeesten waren. b.v. Brakel, Watson, Bavinck en "schier" alle grote gereformeerde theologen. (uitdrukking van Bavinck) Het zou ons ook tot voorzichtigheid moeten dringen dat in de brief over de rechtvaardiging (De Romeinenbrief) Paulus daar maar één thema schijnt te hebben: Rechtvaarding door het geloof in Christus en blijkbaar niet weet van een rechtvaardiging van eeuwigheid.vragensteller schreef:De artikelen van ds. A. Moerkerken hierover in Saambinders van 1988 vond ik zelf wel verhelderend in deze discussie. Ik heb ze wat samengevat, en zal ze hier plaatsen. @ Erasmiaan, ik vond in de artikelen idd geen onderbouwing van de door jou betwijfelde zin, maar dat zou met het Godsbeeld dat je hebt te maken kunnen hebben. Ik weet het niet. Toch geloof ik m`n denklijn vanuit Gods eigenschappen wel terug te vinden, ook het onderscheid tussen rechtvaardiging van eeuwigheid en verkiezing. Ook vond ik wel aardig dat de bezwaren ertegen die ook op dit forum werden genoemd m.i. goed werden weerlegd.
Ik heb het al eerder gezegd dat ik hoop dat bij degenen die de rechtvaardiging van eeuwigheid leren de kanttekeningen die ds Kersten daarbij maakt volledig gehonoreerd worden. Dan kom je niet tot die vreemde uitspraken dat God de gerechtvaardigen van eeuwigheid altijd al gezien heeft als zonder zonden. Want dat is tegen Gods eigen getuigenis.Hoe wordt dit anders?10 Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een;
11 Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt.
12 Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot een toe.
13 Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen.
14 Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid;
15 Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten;
16 Vernieling en ellendigheid is in hun wegen;
17 En den weg des vredes hebben zij niet gekend.
18 Er is geen vreze Gods voor hun ogen.
19 Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.Dan maakt Paulus God niet afhankelijk van de geloofsoefening (merkwaardig verwijt trouwens. Geloof is toch Gods gave)21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten:
22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen , en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.
23 Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods;
24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is;
25 Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden , die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods;
26 Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is.
Maar:27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten . Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs.
28 Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.
Laatst gewijzigd door vragensteller op 28 jan 2012, 11:00, 1 keer totaal gewijzigd.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Ja, dat is inmiddels wel helder.vragensteller schreef:Nee, God werkt wel het geloof, maar gelooft niet voor de zondaar. Een (weliswaar levendgemaakte) mens gaat geloven. Als je dat het beginpunt van de rechtvaardiging maakt, en de rechtvaardiging van eeuwigheid loochent, zeg je precies waar ik bezwaar tegen maak.eilander schreef:Precies, eens met huisman.
God zou afhankelijk zijn van de eerste geloofsoefening van de zondaar als:
- de zondaar niet al van eeuwigheid tot zaligheid verkoren was;
- als geloof het werk van de zondaar zou zijn zonder dat het Gods gave is.
Ik wil er geen zwaarwegend punt van maken, maar wel vind ik dat je je opponent (in dit geval huisman) niet moet tegenwerpen dat hij zou leren dat God afhankelijk is van de zondaar. Dan ga je veel te ver. Dat was het punt wat ik wilde maken.
Mijn vragen over de interpretatie door ds. Moerkerken van à Brakel staan overigens nog.
-
- Berichten: 715
- Lid geworden op: 06 dec 2011, 17:52
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Komt aan de orde. Evenals de uitgebreidere reactie op Huisman. Het 'verwijt' wbt standpunt Huisman, is de reden waarom ik zijn standpunt niet deel. Hij krijgt de kans het overtuigend te weerleggen. Het is overigens precies het bewaar tegen Huismans stelling die door gerenommeerde theologen uit het verleden werd ingebracht (zie art. ds. Moerkerken), zo uit de lucht gegrepen is dat nu ook weer niet. Soms heb ik trws ook wel de indruk dat alles wat Comrie zegt bij voorbaat al afgeschreven wordt.eilander schreef:Ja, dat is inmiddels wel helder.vragensteller schreef:Nee, God werkt wel het geloof, maar gelooft niet voor de zondaar. Een (weliswaar levendgemaakte) mens gaat geloven. Als je dat het beginpunt van de rechtvaardiging maakt, en de rechtvaardiging van eeuwigheid loochent, zeg je precies waar ik bezwaar tegen maak.eilander schreef:Precies, eens met huisman.
God zou afhankelijk zijn van de eerste geloofsoefening van de zondaar als:
- de zondaar niet al van eeuwigheid tot zaligheid verkoren was;
- als geloof het werk van de zondaar zou zijn zonder dat het Gods gave is.
Ik wil er geen zwaarwegend punt van maken, maar wel vind ik dat je je opponent (in dit geval huisman) niet moet tegenwerpen dat hij zou leren dat God afhankelijk is van de zondaar. Dan ga je veel te ver. Dat was het punt wat ik wilde maken.
Mijn vragen over de interpretatie door ds. Moerkerken van à Brakel staan overigens nog.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
De rechtvaardiging in de tijd is de rechtvaardiging . Voor deze rechtvaardiging ben ik met de gehele wereld verdoemlijk voor God. Dat zegt Gods Woord klaar en duidelijk.vragensteller schreef:Hier reageer ik later uitgebreider op, als ik iets meer tijd heb. Nu alvast dit: de teksten gaan over de dadelijke rechtvaardigmaking in de tijd. In principe zou je ook de antwoorden uit artikel van ds. Moerkerken kunnen halen, want hij weerlegt én erkent, precies wat jij zegt.
Laat ik eindigen met een paar bekende woorden van Ds R.M. Mc Cheyne.
Ik vroeg niet “Mijn ziele doorziet gij uw lot?
Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?”
.........
Maar toe mij Gods Geest al mijn schuld had ontdekt
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt,
Toen voeld’ ik wat wat eisen Gods heiligheid deed;
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!
Toen vluchtt’ ik tot Jezus! Hij heeft mij gered;
Hij heeft mij verlost van het vonnis der Wet;
Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd Hij;
Ik boog m’ en geloofde, en – mijn God sprak mij vrij.
Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Ter overdenkingvragensteller schreef:Nee, God werkt wel het geloof, maar gelooft niet voor de zondaar. Een (weliswaar levendgemaakte) mens gaat geloven. Als je dat het beginpunt van de rechtvaardiging maakt, en de rechtvaardiging van eeuwigheid loochent, zeg je precies waar ik bezwaar tegen maak.eilander schreef:Precies, eens met huisman.
God zou afhankelijk zijn van de eerste geloofsoefening van de zondaar als:
- de zondaar niet al van eeuwigheid tot zaligheid verkoren was;
- als geloof het werk van de zondaar zou zijn zonder dat het Gods gave is.
De rechtvaardiging door het geloof alleen was een centraal twistpunt tussen de Reformatie en de kerk van Rome. Tijdens de beraadslagingen op de synode van Westminster gold de rooms-katholieke visie echter niet meer als de grootste bedreiging. Een actueler gevaar was volgens veel synodeleden een theologie die onvoldoende erkenning gaf aan de wet van God en aan de noodzaak tot daadwerkelijke bekering. Deze zogenaamde antinomiaanse theologie had ook aanhangers onder synodeleden, die dan veelal een rechtvaardiging 'van eeuwigheid' leerden. Deze synodeleden verzetten zich wel tegen de losse levensstijl die kenmerkend was voor de wereldse variant van wetsverachting, maar voor heel wat andere gereformeerden op de synode waren die twee varianten moeilijk van elkaar los te maken.
In de Confessie van Westminster sprak de synode uiteindelijk de antinomiaanse theologie tegen door vast te stellen, dat "christenen niet aan het kruis en niet in de eeuwigheid gerechtvaardigd worden, maar wanneer de Heilige Geest het werk van Christus aan hen toepast."
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Ik kan slechts wat aanvullende weetjes suggesteren :
Er is sprake van een corcausial loop (voor hen bekend met quantum theorie geen vreemde)
Stap A een stap van de mens zelf :
1 Een mens verstaat de boodschap van het evangelie en richt zich tot Christus
Stap B een handelen van God daarop in reactie (dus inderdaad in reactie op handelen van de mens zoals arminianisten beweren)
2 Christus schenkt Zijn Genade in reactie hierop
(voorwaardes voor deze genade zijn onder andere (maar niet uitsluitend) :
-die Gods Wil doen
-die alles loslaten en Christus volgen
-die aan armen, gevanngenen, zieken ed de werken doen die Christus van ons vraagt
-die zich bekeren van al hun zondes
Stap C een handelen van God daar weer op
3 De persoons naam word opgeschreven in het boek des levens
en nu de wonderlijke stap :
Stap D een handelen God daar weer op
4 God neemt bij de persoon de schellen van de ogen reeds VOOR hij geboren werd, zodat hij zijn eigen zondigheid en de noodzaak van bekering kan zien.
Waarmee de loop rond is, want na D komt weer A
Kortom : het argument van de armenianisten dat de mens zelf zich moet bekeren, is JUIST, echter tegelijk is het argument van de calvinisten dat geen mens zonder verkiezing tot God zal en kan komen JUIST.
Want hoewel Christus offer voor alle mensen van alle tijden beschikbaar staat, is van nature elk mens blind hiervoor en zonder ingrijpen van God zou dan ook niemand dit offer aannemen.
Enkel zij die God daarvoor al (omdat zij verkozen zijn) de ogen geopend heeft inzien dat zij dit offer nodig hebben zich bekeren.
Overigens, ken ik vrijwel GEEN persoon (ook niet onder calvinisten) die pas net Christus mocht leren kennen niet spreekt vanuit dat hijzelf zich overgaf aan Hem.
en tevens is er vrijwel geen van deze (ook niet onder armenianisten) die enige tijd later tot de ontdekking komt, dat niet hijzelf God vond, maar God hem.
Tot slot : God bestaat buiten de tijd, en dus ook buiten ons helal (het helal zelf immers is een schepping van Hem) Voor God zelf IS dus geen tijd, want de tijd ZELF is vergankelijk schepsel, en bestond niet altijd, en zal ook weer ophouden te bestaan.
(irronisch genoeg is er dus ook geen echte sprake van "voor de grondlegging der wereld" want er kan geen Voor of Na zijn zonder tijd, maar dat is geschreven vanuit ons perspectief die wel binnen die tijd leven)
Eeuwigheid (in de Hemel dus) is dan ook geen eindeloos voortdurend tijdsbestek, maar juist het volledig afwezig zijn van tijd.
En juist daarom : God kan (vanuit ons perspectief) morgen een voorwerp creeren dat gisteren al 100 jaar oud was, maar voor ons niet zal bestaan tot morgen.
God is niet beperkt tot (lineare) tijd.
Er is sprake van een corcausial loop (voor hen bekend met quantum theorie geen vreemde)
Stap A een stap van de mens zelf :
1 Een mens verstaat de boodschap van het evangelie en richt zich tot Christus
Stap B een handelen van God daarop in reactie (dus inderdaad in reactie op handelen van de mens zoals arminianisten beweren)
2 Christus schenkt Zijn Genade in reactie hierop
(voorwaardes voor deze genade zijn onder andere (maar niet uitsluitend) :
-die Gods Wil doen
-die alles loslaten en Christus volgen
-die aan armen, gevanngenen, zieken ed de werken doen die Christus van ons vraagt
-die zich bekeren van al hun zondes
Stap C een handelen van God daar weer op
3 De persoons naam word opgeschreven in het boek des levens
en nu de wonderlijke stap :
Stap D een handelen God daar weer op
4 God neemt bij de persoon de schellen van de ogen reeds VOOR hij geboren werd, zodat hij zijn eigen zondigheid en de noodzaak van bekering kan zien.
Waarmee de loop rond is, want na D komt weer A

Kortom : het argument van de armenianisten dat de mens zelf zich moet bekeren, is JUIST, echter tegelijk is het argument van de calvinisten dat geen mens zonder verkiezing tot God zal en kan komen JUIST.
Want hoewel Christus offer voor alle mensen van alle tijden beschikbaar staat, is van nature elk mens blind hiervoor en zonder ingrijpen van God zou dan ook niemand dit offer aannemen.
Enkel zij die God daarvoor al (omdat zij verkozen zijn) de ogen geopend heeft inzien dat zij dit offer nodig hebben zich bekeren.
Overigens, ken ik vrijwel GEEN persoon (ook niet onder calvinisten) die pas net Christus mocht leren kennen niet spreekt vanuit dat hijzelf zich overgaf aan Hem.
en tevens is er vrijwel geen van deze (ook niet onder armenianisten) die enige tijd later tot de ontdekking komt, dat niet hijzelf God vond, maar God hem.
Tot slot : God bestaat buiten de tijd, en dus ook buiten ons helal (het helal zelf immers is een schepping van Hem) Voor God zelf IS dus geen tijd, want de tijd ZELF is vergankelijk schepsel, en bestond niet altijd, en zal ook weer ophouden te bestaan.
(irronisch genoeg is er dus ook geen echte sprake van "voor de grondlegging der wereld" want er kan geen Voor of Na zijn zonder tijd, maar dat is geschreven vanuit ons perspectief die wel binnen die tijd leven)
Eeuwigheid (in de Hemel dus) is dan ook geen eindeloos voortdurend tijdsbestek, maar juist het volledig afwezig zijn van tijd.
En juist daarom : God kan (vanuit ons perspectief) morgen een voorwerp creeren dat gisteren al 100 jaar oud was, maar voor ons niet zal bestaan tot morgen.
God is niet beperkt tot (lineare) tijd.
Re: Rechtvaardiging van eeuwigheid
Mijn probleem is eenvoudigweg dat je nu heel veel concludeert naar aanleiding van van eigenschappen van God op basis waarvan je verder redeneert.vragensteller schreef:Even voor de duidelijkheid: ben jij voor het standpunt dus dat God alle tijden overziende (dus ook het heel kleine puntje van de tijd op de oneindige lijn van de eeuwigheid) de zondaar in Christus nog steeds aanziet als zondaar, totdat die zondaar de 1e actieve geloofsdaad heeft verricht? Ik heb wel eens de (natuurlijk een beetje mank gaande) vergelijking gehoord, met een gekleurd doorzichtig papier, waardoor God naar de zondaar kijkt. Hij ziet hem in Christus als gerechtvaardigd. Begrijp ik jou goed, als dat volgens jou pas is na de eerste geloofsoefening? Maak je God dan niet afhankelijk van de geloofsoefening?
Maakt de Bijbel niet heel duidelijk dat God afhankelijk wil zijn van de geloofsoefening van de mens? Ik ben het natuurlijk ermee eens dat dat een gave van God is, die in eeuwigheid is besloten. Over die twee dingen is de Bijbel duidelijk genoeg. Maar ook over de prediking en het geloof als middelen van God.
Als we werkelijk op basis van wat we geloven over eigenschappen van God conclusies gaan trekken over de rechtvaardiging (waar de Bijbel op zichzelf duidelijk over spreekt en het altijd verbindt aan het geloof), dan komen we in mijn mening uit bij een visie op rechtvaardiging die niet Bijbels is.
Ik kan me voorstellen dat de rechtvaardiging van eeuwigheid een troost kan zijn. Maar dat is opzich zelf natuurlijk geen argument. Ik kies er ook liever voor om dan de Bijbelse uitdrukkingen hiervoor te gebruiken: de liefde is van eeuwigheid, de rechtvaardiging in de tijd op het geloof.
Jij, vragensteller, reduceert nu echt het geloof tot een minimum. Ik vind dat een gevaarlijke gedachte. Zie alleen Luther over het geloof: het is een machtig ding.
We moeten geen stap verder willen gaan dan:
Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
'Geloof' is daarbij niet een toevallige vrucht van iets anders, maar een sleutelwoord. Zo heeft werkelijk de hele Reformatie daarover gesproken. Dus in zekere zin zeg ik: ja, God maakt Zich afhankelijk van dingen die in de tijd gebeuren. Je stelt met je vraag volgens mij een van de kernbegrippen van het reformatorisch geloof ter discussie.
Dan liever paradoxen in het geloof, dan een gedachtengang waarbij ik een heel groot deel van de teksten niet meer kan geloven.
Bijvoorbeeld: zou God niet oprecht verblijd zijn als een zondaar tot geloof komt? Nee, zegt de logica, want dan maakt God Zich in Zichzelf afhankelijk van de bekering van die zondaar. Hoe kan er iets in God veranderen (blijdschap) door iets wat in de tijd gebeurt? Ja, zegt de Bijbel, want er zal blijdschap zijn in de hemel als een zondaar zich bekeert. De vader zal de verloren zoon tegemoet rennen en omhelzen. Want mijn zoon was dood en is levend geworden.
Die spanning die alles te maken heeft met ons leven in de tijd moeten we voluit laten staan en dáár richt ook de openbaring van God zich op.