In een aantal discussies kwam de term 'verbondsautomatisme' naar voren. Het blijkt dat je eigenlijk niet eens uit hoeft te leggen wat daar fout aan is. Het is een term als 'remonstrants': het klinkt geleerd als je hem hanteert en je tegenstander kan niets meer zeggen. Als hij zich verdedigt komt hij openbaar als aanhanger van dergelijke leer en zelf hoef je niet uit te leggen wat een remonstrant is. Of een verbondsautomaat (hoe heet zo iemand?).
Het zou goed zijn als er onder de refo's er wat meer op het verbond gewezen werd. Mijns inziens zou dat tot zegen zijn voor de kerken. Zoals ds Visscher in de Saambinder van deze week schrijft dat er een bloeitijd was in de GerGem in de jaren 30-40. Toen juist de predikanten over het verbond het oneens waren, maar beide kanten aan bod kwamen.
Om eens een verbondsautomaat aan het woord te laten wil ik in het volgende een deel uit de voorwoord va 'het doopsformulier' laten zien. Dat is nl in die tijd geschreven. Hij benadrukt de 'verbondslijn' en hekelt de 'individualistische lijn'.
Waar gaat hij de fout in?
Verbondsautomatisme
De individualistische lijn heeft geen oog voor Kerk en ambt en dus evenmin voor de ambtelijke bediening van Woord en sacrament. Dat is alles dood steigerwerk. Hier en daar bevindt zich nog een kind van God. Hier en daar komt er nog iemand tot bekeering.
Als in een kerkeraad nog een kind van God gevonden wordt, als in een gemeente nog menschen tot bekeering komen, dan heeft men eigenlijk alles, wat men wenschen kan. Kerk, evangelisatie, gezelschap, alles wordt hier gelijkgeschakeld vanwege hun bijkomstige beteekenis; de persoonlijke bekeering van het individu krijgt hier zulk een nadruk, dat men Gods Kerk niet anders zien kan dan als een aantal individueele geloovigen, over de kerken, evangelisaties, groepen en gezelschappen verspreid.
Het piëtisme is die geestesstrooming, die de piëtas, de vroomheid des levens, op den voorgrond schuift ten koste van de Goddelijke waarheid. Wat geeft het, al is iemand nog zoo in de waarheid thuis en hij is onbekeerd! Wat hindert het, of iemand onkundig is in de leer der waarheid, als hij van een vroom en godzalig leven is! Dit wordt ook toegepast op de predikers. Wat heeft men aan een prediking van de zuivere waarheid, als de prediker zelf onbekeerd is! En wat hindert het of een prediker geen onderwijs heeft gehad in de godgeleerdheid, als hij van God zelf geleerd is! Zoo iemand kan immers uit het leven spreken!
Het methodisme is bij ons meestal een wijziging van het piëtisme in een meer wettischen vorm. De weg des levens is in bepaalde étappes afgebakend en spreekt van wat een mensch ondervinden moet. Op het moeten valt de nadruk. De methodistisch aangelegde prediker spreekt met van wat een christen ondervindt of ondervonden heeft, maar van wat hij ondervinden moet. En zoo sterk wordt daarop telkens weer de nadruk gelegd, dat het als tot een mkhode wordt om de menschen tot bekeering te brengen. Van deze methode en de gave om deze methode toe te passen verwacht men meer dan van de eenvoudige prediking van het evangelie van Gods genade.
De doopers, dat leert de geschiedenis, hebben de Hervorming niet gedragen en geschraagd, maar ondermijnd en tegengewerkt. Van de doopersche richting in onze dagen is ook nooit of te nimmer reformatorische arbeid te verwachten, noch op kerkelijk noch op eenig ander terrein.
Wat de Kerk betreft, is b.v. de huidige bestuursorganisatie van de Herv. Kerk voor haar een ideaal-organisatie. Het individualisme in piëtistischen of methodistischen zin kan zich onder deze organisatie volkomen vrij ontwikkelen, ja wordt er zelfs door begunstigd.
Iets anders schijnt het gelegen te zijn met de mijding der wereld; die verdraagt zich toch niet met een organisatie der Kerk, die alle richtingen wil samenbinden? Hier biedt juist het partijwezen uitkomst. De partij trekt de scheidslijnen tusschen zich en de andere partijen zoo scherp mogelijk, verklaart de andere partijen tot wereld en zichzelf tot de partij van den levenden God. Men mijdt thans de wereld in dien zin zooveel mogelijk en trekt zich in eigen kring angstvallig terug. Dat men zoo de onbekeerden ook inlijft in de partij van den levenden God, betreurt men niet; deze worden immers de vurigste strijders en de meest onverschrokken ijveraars.
Wanneer de doopersche beweging "de Geref. richting" in de Herv. Kerk overweldigt en meesleept, is zij verloren. Tal van leidslieden aarzelen dit te erkennen; zij willen samenbinden, schipperen, dragen en verdragen, om de éénheid van het z.g. Geref. volksdeel niet te breken. Maar wie dit volksdeel bewaren wil bij de leer der Waarheid, zal positie moeten kiezen.
Ook al erkent men, dat tal van ware kinderen Gods door den dooperschen geest worden meegesleept, ook al wil men de dwalenden dragen en verdragen, de dwaling zelf zal moeten worden afgewezen.
Niet enkel door negatieve bestrijding. Bovenal door de gemeente te gronden en te bouwen op het Woord der Waarheid.
Als in dezen strijd om den opbouw van het godsdienstig en kerkelijk leven één ding mij duidelijk is geworden, dan is het de noodzaak om den band tusschen verbond en Kerk nauwer aan te halen. Niet alleen ter bestrijding van het individualisme - het verbond is niet opgericht met enkele personen, maar met de gemeente des Heeren maar bovenal, wijl de Kerk haar Goddelijke roeping en taak alleen klaar kan zien en alleen geloovig kan aanvaarden, wanneer ze deze ziet als verbondsverplichting, dat wil dus zeggen, als integreerend, onafscheidelijk deel van het verbond der genade, zonder hetwelk dit verbond niet kan zijn.
Hier echter kwam ik voor een groote moeilijkheid te staan. De doopersche geest heeft ook "de Geref. richting" in de Herv. Kerk de leer des verbonds ontnomen; het besef, dat God de gemeente op den grondslag van het genadeverbond heeft gezet, is ondermijnd en voor een groot deel verloren gegaan. Men weet van de verbonds b e 1 o ften niet meer af; hoe zou men dan de verbondsverplichting kunnen aanvaarden?
De moeilijkheden, die hiermede samenhangen, en die ook in de herderlijke zielszorg soms grootelijks benauwen kunnen, hebben mij gedrongen tot een nadere bestudeering van de verbondsleer der Reformatie en tot een nader onderzoek van de beteekenis van den kinderdoop. Persoonlijk ben ik daardoor gesterkt in mijn overtuiging, getroost en bemoedigd.
Komen de motieven tot onderzoek en schrijven allereerst voort uit de interne moeilijkheden van "de Geref. richting" in de Herv. Kerk, het onderwerp zelf is van beteekenis voor ieder gedoopte, voor iedere richting, voor iedere Kerk. Daarom vlei ik mij, dat deze verhandeling ook buiten "de Geref. richting" en buiten de Herv. Kerk haar lezers zal vinden en ten zeerste zal ik God danken, als menig christen door de lezing van dit werk zich meerder bewust zal worden van den onwankelbaren grondslag des geloofs, die God ons gegeven heeft in het verbond Zijner genade, in de beloften Zijner barmhartigheid in Christus Jezus.
De beschuldiging, dat zij, die zulk een nadruk op het verbond leggen, het niet nauw nemen met het geloof en de bekeering, is geheel misplaatst.
Van de kenmerken van het ware geloof en de waarachtige bekeering wordt hier niet gehandeld dan terloops. Het gaat om den grondslag, het fundament des geloofs, dat van heel Gods Kerk hetzelfde is. En wie meent het nauw te nemen door op te wekken tot geloof en bekeering buiten den grondslag der genade, waarop we in onzen doop gezet zijn, kan misschien de ernst niet ontzegd worden, maar het is de ernst van het farizeïsme. die Jezus aan het kruis sloeg. God geve, dat door de lezing van dit geschrift menigeen bevrijd mag worden van den angst en de vreeze, waaronder de wettische drijvers de zielen besluiten en mag komen tot de vrijmoedigheid des geloofs, die Jezus Christus doet omhelzen als den Zaligmaker, die ons van God in de belof ten des evangelies geschonken i s en w o r d t. Hier ligt voor den individueelen christen- zoowel als voor de Kerk het uitgangspunt van alle reformatie van hart en leven.
J. G. WOELDERINK.
Ouderkerk ald IJssel.
Sept. 1938.
Als in een kerkeraad nog een kind van God gevonden wordt, als in een gemeente nog menschen tot bekeering komen, dan heeft men eigenlijk alles, wat men wenschen kan. Kerk, evangelisatie, gezelschap, alles wordt hier gelijkgeschakeld vanwege hun bijkomstige beteekenis; de persoonlijke bekeering van het individu krijgt hier zulk een nadruk, dat men Gods Kerk niet anders zien kan dan als een aantal individueele geloovigen, over de kerken, evangelisaties, groepen en gezelschappen verspreid.
Het piëtisme is die geestesstrooming, die de piëtas, de vroomheid des levens, op den voorgrond schuift ten koste van de Goddelijke waarheid. Wat geeft het, al is iemand nog zoo in de waarheid thuis en hij is onbekeerd! Wat hindert het, of iemand onkundig is in de leer der waarheid, als hij van een vroom en godzalig leven is! Dit wordt ook toegepast op de predikers. Wat heeft men aan een prediking van de zuivere waarheid, als de prediker zelf onbekeerd is! En wat hindert het of een prediker geen onderwijs heeft gehad in de godgeleerdheid, als hij van God zelf geleerd is! Zoo iemand kan immers uit het leven spreken!
Het methodisme is bij ons meestal een wijziging van het piëtisme in een meer wettischen vorm. De weg des levens is in bepaalde étappes afgebakend en spreekt van wat een mensch ondervinden moet. Op het moeten valt de nadruk. De methodistisch aangelegde prediker spreekt met van wat een christen ondervindt of ondervonden heeft, maar van wat hij ondervinden moet. En zoo sterk wordt daarop telkens weer de nadruk gelegd, dat het als tot een mkhode wordt om de menschen tot bekeering te brengen. Van deze methode en de gave om deze methode toe te passen verwacht men meer dan van de eenvoudige prediking van het evangelie van Gods genade.
De doopers, dat leert de geschiedenis, hebben de Hervorming niet gedragen en geschraagd, maar ondermijnd en tegengewerkt. Van de doopersche richting in onze dagen is ook nooit of te nimmer reformatorische arbeid te verwachten, noch op kerkelijk noch op eenig ander terrein.
Wat de Kerk betreft, is b.v. de huidige bestuursorganisatie van de Herv. Kerk voor haar een ideaal-organisatie. Het individualisme in piëtistischen of methodistischen zin kan zich onder deze organisatie volkomen vrij ontwikkelen, ja wordt er zelfs door begunstigd.
Iets anders schijnt het gelegen te zijn met de mijding der wereld; die verdraagt zich toch niet met een organisatie der Kerk, die alle richtingen wil samenbinden? Hier biedt juist het partijwezen uitkomst. De partij trekt de scheidslijnen tusschen zich en de andere partijen zoo scherp mogelijk, verklaart de andere partijen tot wereld en zichzelf tot de partij van den levenden God. Men mijdt thans de wereld in dien zin zooveel mogelijk en trekt zich in eigen kring angstvallig terug. Dat men zoo de onbekeerden ook inlijft in de partij van den levenden God, betreurt men niet; deze worden immers de vurigste strijders en de meest onverschrokken ijveraars.
Wanneer de doopersche beweging "de Geref. richting" in de Herv. Kerk overweldigt en meesleept, is zij verloren. Tal van leidslieden aarzelen dit te erkennen; zij willen samenbinden, schipperen, dragen en verdragen, om de éénheid van het z.g. Geref. volksdeel niet te breken. Maar wie dit volksdeel bewaren wil bij de leer der Waarheid, zal positie moeten kiezen.
Ook al erkent men, dat tal van ware kinderen Gods door den dooperschen geest worden meegesleept, ook al wil men de dwalenden dragen en verdragen, de dwaling zelf zal moeten worden afgewezen.
Niet enkel door negatieve bestrijding. Bovenal door de gemeente te gronden en te bouwen op het Woord der Waarheid.
Als in dezen strijd om den opbouw van het godsdienstig en kerkelijk leven één ding mij duidelijk is geworden, dan is het de noodzaak om den band tusschen verbond en Kerk nauwer aan te halen. Niet alleen ter bestrijding van het individualisme - het verbond is niet opgericht met enkele personen, maar met de gemeente des Heeren maar bovenal, wijl de Kerk haar Goddelijke roeping en taak alleen klaar kan zien en alleen geloovig kan aanvaarden, wanneer ze deze ziet als verbondsverplichting, dat wil dus zeggen, als integreerend, onafscheidelijk deel van het verbond der genade, zonder hetwelk dit verbond niet kan zijn.
Hier echter kwam ik voor een groote moeilijkheid te staan. De doopersche geest heeft ook "de Geref. richting" in de Herv. Kerk de leer des verbonds ontnomen; het besef, dat God de gemeente op den grondslag van het genadeverbond heeft gezet, is ondermijnd en voor een groot deel verloren gegaan. Men weet van de verbonds b e 1 o ften niet meer af; hoe zou men dan de verbondsverplichting kunnen aanvaarden?
De moeilijkheden, die hiermede samenhangen, en die ook in de herderlijke zielszorg soms grootelijks benauwen kunnen, hebben mij gedrongen tot een nadere bestudeering van de verbondsleer der Reformatie en tot een nader onderzoek van de beteekenis van den kinderdoop. Persoonlijk ben ik daardoor gesterkt in mijn overtuiging, getroost en bemoedigd.
Komen de motieven tot onderzoek en schrijven allereerst voort uit de interne moeilijkheden van "de Geref. richting" in de Herv. Kerk, het onderwerp zelf is van beteekenis voor ieder gedoopte, voor iedere richting, voor iedere Kerk. Daarom vlei ik mij, dat deze verhandeling ook buiten "de Geref. richting" en buiten de Herv. Kerk haar lezers zal vinden en ten zeerste zal ik God danken, als menig christen door de lezing van dit werk zich meerder bewust zal worden van den onwankelbaren grondslag des geloofs, die God ons gegeven heeft in het verbond Zijner genade, in de beloften Zijner barmhartigheid in Christus Jezus.
De beschuldiging, dat zij, die zulk een nadruk op het verbond leggen, het niet nauw nemen met het geloof en de bekeering, is geheel misplaatst.
Van de kenmerken van het ware geloof en de waarachtige bekeering wordt hier niet gehandeld dan terloops. Het gaat om den grondslag, het fundament des geloofs, dat van heel Gods Kerk hetzelfde is. En wie meent het nauw te nemen door op te wekken tot geloof en bekeering buiten den grondslag der genade, waarop we in onzen doop gezet zijn, kan misschien de ernst niet ontzegd worden, maar het is de ernst van het farizeïsme. die Jezus aan het kruis sloeg. God geve, dat door de lezing van dit geschrift menigeen bevrijd mag worden van den angst en de vreeze, waaronder de wettische drijvers de zielen besluiten en mag komen tot de vrijmoedigheid des geloofs, die Jezus Christus doet omhelzen als den Zaligmaker, die ons van God in de belof ten des evangelies geschonken i s en w o r d t. Hier ligt voor den individueelen christen- zoowel als voor de Kerk het uitgangspunt van alle reformatie van hart en leven.
J. G. WOELDERINK.
Ouderkerk ald IJssel.
Sept. 1938.
Wil je zeggen dat Prof. G. Wisse lijkt op LMP Scholten?Oorspronkelijk gepost door Rhodé
Aan de gebezigde taal herkent men de mens.
Hier lijken twee kemphanen tegenover elkaar te staan en ik vraag me af waaroin ze nu wezenlijk verschillen. Het lijkt er meer op dat een mismoedig karakter strijdt met een optimistisch karakter. Wisse heeft wellicht meer het karakter van LMP Scholten.
De angst voor verbondsautomatisme rechtvaardigt niet dat we afdoen aan het verbond van God. Wisse benadrukt een andere kant van het verhaal (doodsstaat van de mens en beleving van zonde en schuld), waar het in deit onderwero helemaal niet over gaat. Dat hoort in een topic "bevinding." het gaat hier toch over het genadeverbond en de betekenis daarvan?
Daarnaast wat Wisse aangeeft heeft 100% met het Genadeverbond te maken. Alleen hij wijst meer op het fundament van het Genadeverbond. Wisse heeft juist die ontsporing meegemaakt in de Gereformeerde Kerk in de jaren 30 voordat hij over ging naar de CGK.