jvdg schreef:Hendrikus schreef:die door Huygens werd beschreven met deze prachtige woorden:
De toonen luyden dwars onder een, als gevogelte van verscheiden becken. De maten strijden, als putemmers, d'een dalende soo veel d'ander rijst. Daer wert om't seerste uytgekreten, als of 't een sake van overstemminge waere.
Als je deze woorden zou herzien, gaat het prachtige van dit stukje proza geheel verloren.
(sorry drikus, kon het niet laten)
Klopt, die taal heeft z'n eigen charme.
Ik las vorige week een boekje met ouwe Trijntje Fop-gedichtjes van Kees Stip. Schitterend zoals daar met taal wordt gespeeld. Maar hoewel die gedichtjes nog maar enkele decennia oud zijn, had ik vaak het gevoel dat ze door menig middelbaar scholier van nu nauwelijks mee gesnapt zullen worden. Waarmee maar eens weer duidelijk is geworden dat taal verandert, en dat herzien derhalve broodnodig is.
Deze zijn nog goed te doen, maar ik zet ze er voor de aardigheid toch maar even bij:
Op drie beren
Drie beren hadden op de Baak
een zelf-gesmeerde-broodjeszaak.
De eerste beer sprak: “Mijne beren,
u moet niet brommen bij het smeren.
ik smeerde juiste een broodje jam
voor een cliënt, doch deze hem.”
Op een bij
Een bij te Lange Ruige Weide
bepeinsde op gezette tijden
gezeten in een honingcel
het hemels en het aards bestel.
Bij deze arbeid droeg die bij
een lange ruige wijde pij.