HET ADVENTSGEBED
Wij besteden elk jaar vier weken voor het Kerstfeest aan de adventstijd, en daar horen vanzelfsprekend adventspreken, adventsverwachting en het adventsgebed bij. De strijdende kerk in deze wereld zal echter altijd moeten leven vanuit de heilsverwachting. Zij staat altijd met de handen boven de ogen te turen naar een betere toekomst. Dit geldt voor de kerk na Bethlehem zo goed als voor de kerk onder de schaduwen. Wij hebben onze toekomstverwachting verlegd van Christus' komst in het vlees naar Zijn komst op de wolken. Zo is het feitelijk niet goed gezegd, want de oudtestamentische profetie heeft geen onderscheid gemaakt tussen een eerste en een tweede komst van Christus. Pas achteraf hebben wij gemerkt, dat met Christus' komst in het vlees de uiteindelijke vervulling nog niet gekomen is. Daarom "verwachten wij", om met de Ned. Geloofsbelijdenis te spreken, "die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus onzen Here".
Wij hebben in het bovenstaande net gedaan, of dat allemaal zo is, d.w.z. dat de kerk metterdaad Maranathakerk is, en opstaat en slapen gaat met het gebed in het hart: Kom spoedig, Here Jezus.
We zullen ook allemaal wel toestemmen dat het zo moest zijn. Wat te denken van de bruid die niet naar de bruidsdag verlangt? Het waren de slechte vaderlanders die in de bezettingstijd niet uitzagen naar de terugkeer van de koningin.
Het kunnen dus moeilijk goede burgers van het koninkrijk Gods zijn, die niet verlangen naar de terugkeer van de Koning.
De nuchtere werkelijkheid is, dat er van dit adventsverlangen weinig of niets te bespeuren is. We schrijven dit zomaar neer, en het verschrikkelijke is dat we dit kunnen schrijven zonder vrees van tegengesproken te worden. Dit is heel erg, want het betekent ons oordeel. Het staat er bij ons zó voor, dat we met z'n allen zijn blijven steken in de toestemming, dat het toch eigenlijk anders móést zijn. Evenals we na een preek het roerend met de dominee eens zijn, en gewoon doorgaan. Het staat te vrezen, dat het bij ons alleen maar advent is op de kalender van het kerkelijk jaar. En zelfs in die vier simpele adventsweken zien we nog kans de adventsgedachte te begraven, en het adventsgebed te doen verstommen. Enquêtes zeggen mij in de regel niet veel, maar ik zou toch wel willen weten hoevelen van ons de adventsverlangens in hun persoonlijk gebed meenamen. Die geen dag laten voorbijgaan zonder gevraagd te hebben: Here Jezus, komt Gij nu nog niet? Hoe lang moet ik nog wachten?
Hier raken we wel een zeer grote gebedsmoeilijkheid, namelijk dat we als regel niet bidden om wat een grote plaats in ons gebed moest hebben. De grote moeilijkheid is, dat velen het hier nog nooit moeilijk mee gehad hebben.
Er zijn misschien enkelen die dit nogal overspannen gedachten vinden, en die van oordeel zijn dat het practisch onmogelijk is om gedurig in deze spanning van de toekomst des Heren te leven. Wie dat gaat proberen is voor het leven een verloren man. Het is in deze moderne tijd niet meer mogelijk om verticaal te leven. Men kan dit alleen maar meer horizontaal doen. Wie niet uitkijkt, en niet om zich heen kijkt, wordt in het moderne verkeer verpletterd. Het is dus een levensgevaarlijk bedrijf om naar boven te kijken. Wie nog over adventsmotieven droomt kan het tempo van nu niet meer bijhouden, en kan zich in deze keiharde maatschappij niet meer op de been houden. De dingen van de dag slurpen ons eenvoudig op, en er zijn zóveel dingen die onze volle aandacht vragen, dat het eenvoudig onmogelijk is het iemand kwalijk te nemen, dat hij niet voldoende nadenkt over die kwesties die niet regelrecht bij de race naar een behoorlijk bestaan betrokken zijn.
Ik hoop niet dat iemand er mij van verdenkt, het pleit te willen voeren voor een adventschristendom, dat geen rekening houdt met de werkelijkheid van het leven.
Evenmin wil ik de kant uit van: "er moest toch wat meer "geestelijk leven" zijn". Op de manier van ambtsdragers op huisbezoek, die via verre en vreemde omwegen ten laatste komen op de vraag: en hoe staat het nu met uw geestelijk leven?
Dat riekt mij te veel naar het kookboek. Men neme één ons van dit en twee ons van dat. Mengde u wel een voldoend quantum "geestelijk leven" bij uw natuurlijk bestaan, weet u wel, zóveel scheutjes bijbellectuur en zóveel gram gebed, dan wordt het wel een smakelijk geheel. Heel dit cocktailchristen-dom is uit den boze. U leeft niet voor zóveel procent een natuurlijk bestaan, en voor zóveel procent een geestelijk bestaan; u is niet een mengsel van aardse en verheven gedachten, voor de helft uit de aarde en voor de helft geestelijk, maar u is een "geestelijk mens" of u is het niet. U is een adventschristen of u is het niet. Is u het wel, dan is u het in hart en nieren en tot in uw nagelpunten. U staat dan niet vreemd tegenover de dingen van de dag, maar u draagt uw geestelijke energieën er in. Precies zoals zij die het vurigst uitzagen naar de terugkeer van de koningin, de meest harde en onverschrokken werkers waren, de brekers èn de bouwers van een nieuwe staat van zaken, die helaas niet kwam, want de terugkeer van het koninklijk huis was de terugkeer van Jezus nog niet!
Deze geestelijke mens ziet de werkelijkheid niet voorbij en loopt niet als een dromer met gesloten ogen door de wereld.
Hij ziet de dingen juist veel scherper omdat hij nieuwe geestelijke ogen heeft.
Er is ook buiten het christendom een adventsverlangen, en er zijn idealisten genoeg, die met het corrupte "heden" niet tevreden zijn. Ze maken geniale plannen en bouwen stoutmoedige systemen op om de wereld van haar kwalen te genezen. Zij geloven in de verbroedering der mensheid, maar zij missen één ding: het nieuwe oog, en zij zien daarom één "kleinigheid" voorbij: de zonde!
Goed beschouwd is het drukke, gejaagde leven, dat ons geheel in beslag neemt geen instrument, waardoor "de gebeden verhinderd worden", maar juist omgekeerd een sterke prikkel, om het adventsgebed: "Kom, Here Jezus", te verdiepen en te vermenigvuldigen.
Want die met klare nuchtere geloofsogen de wereld inkijkt, ziet steeds duidelijker en benauwender de angstwekkende groei van de zonde. Hij ziet ook steeds duidelijker het daemonische. Het daemonische niet alleen en zelfs niet allereerst in de neergang der moraal; het daemonische ook niet uitsluitend in een dreigende oorlog, maar ook heel gewoon: de daemon op de weg, het duizenden mensenlevens verslindende verkeer met daarachter de rouw in de harten der tienmaal tienduizenden. De bijbel brengt meermalen het een met het ander in nauw verband. Men kan natuurlijk bij z'n ontbijt haastig de krant lezen, afgewisseld door vrolijke ochtendklanken door de radio, zonder zich van deze verwrongen wereld en het onzegbare wereldleed al te veel aan te trekken. Non stop recht door, naar school en kantoor.
Men kan er ook kapot aan gaan.
Men kan tenslotte ook gaan bidden: Kom, Here Jezus, en maak alle dingen nieuw. En intussen als nieuwe mensen onder het Licht dezer wereld dat reddend, en dus ook vernieuwend verschenen is, een beetje licht brengen in het donker om ons heen.