Je ziet over het hoofd, dat met de komst van Christus er iets wezenlijk nieuws plaats vindt. In het OT leefde men onder de schaduwen. Fysieke plaatsen en fysieke handelingen wezen heen naar de Christus die komen zou. Met Zijn komst zijn al die heenwijzingen vervuld, en zijn die fysieke plaatsen en fysieke handelingen overbodig geworden. Het voorhangsel scheurde, als een teken dat vanaf toen de toegang tot God vrij en onbelemmerd is. Dat vanaf toen alle fysieke plaatsen en handelingen afgedaan hebben.Tiberius schreef:Beide beweringen zijn onjuist.memento schreef:Sinds het NT is de koppeling tussen fysieke locatie en Gods aanwezigheid voorbij gegaan. Zie het gesprek wat Jezus heeft met de Samaritaanse vrouw.
In het gesprek met de Samaritaanse vrouw corrigeert Jezus de cultus van de Samaritanen. Hij legitimeert daar in ieder geval niet de koppeling tussen fysieke locatie en Gods aanwezigheid. Dat kan ook niet, want dat was in het OT ook al niet het geval.
Neem bijvoorbeeld de toespraak van Stefanus:
En Sálomo bouwde Hem een huis.
Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt; gelijk de profeet zegt:
De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten. Hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner ruste?
Het beeld dat God uitsluitend in de tempel woont, wordt in het OT regelmatig gecorrigeerd: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden.
Het is waar dat het OT ook hoger wijst dan de aardse tempel. Maar dat wil niet zeggen dat onder het OT de tempel de plaats was waar God woonde. En dat dus het gaan naar de tempel het gaan naar God was. Als David dus verlangt naar God, is dé manier om God te ontmoeten de tempel, omdat Hij daar woont. Dat kunnen we nu NIET meer zeggen. De tempel is niet meer. De kerk is ook geen tempel. God woont niet meer in een gebouw. Het verlangen van David naar de tempel kan je dus niet gelijkstellen aan het verlangen naar de kerk.