Alleen de leer van de opname van de kinderen in het verbond, zoals die in de voorgaande hoofdstukken is gepresenteerd, biedt troost voor de gelovige ouders wanneer hun kinderen vroeg sterven. Deze troost wordt verwoord in artikel 17 van de DordtseLeerregels:
‘Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)’
Dit artikel is altijd betwist geweest. Ja, het is uit de polemiek geboren. Het was de reactie van de Synode van Dordrecht op de Arminiaanse laster van het Evangelie van soevereine genade. Zoals gesteld in de slotwoorden bij de Dordtse Leerregels, de laster was ‘dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tiranniglijk in het helse vuur geworpen, alzo dat hun noch het bloed van Christus baten kan, noch de doop, noch het gebed der Kerken bij hunnen doop.’ Dit artikel loochent de beschuldiging: "zo moeten Godvrezende ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.
Zelfs binnen de Gereformeerde kerken, die dit artikel in hun belijdenis hebben staan, is er sprake van een polemiek. Bij tijd en wijle werd die polemiek verhit. De zaak is, het juiste verstaan van dit artikel. Sommigen beweren dat dit artikel leert, als een dogma, de zaligheid van elk kind van gelovige ouders wat jong sterft. Anderen verklaren dat dit artikel slechts suggereert dat het zeer wel denkbaar is dat deze kinderen gered zijn.
Ik erken dat er een zekere polemiek is tussen mijn Seminarie professor, de vermaarde Gereformeerde theoloog, Herman Hoeksema, en mij over de inhoud van dit artikel. Hij leerde dat er weinig verloren zou gaan voor Gereformeerde christenen wanneer dit artikel niet in belijdenis zou zijn opgenomen. Hij gaf een verklaring die niet eens de pretentie had van recht doen aan de inhoud van dit artikel. Hij legde de godvrezende ouders die verdriet hebben vanwege hun vroeg gestorven kind heel andere woorden in de mond dan die dit artikel impliceren.
‘Aan duidelijkheid en scherpheid van bepaling laat dit artikel zeker veel te wenschen over en het laat zich niet ontkennen, dat in den vorm waarin de zaak gegoten werd, zij eigenlijk geen stuk voor een belijdenis kan worden geacht……. Het ware dan ook uit dat oogpunt volstrekt geen verlies, indien Art. I, A, 17 nooit in de Leerregels ware opgenomen……
Met objectieve zekerheid valt er daarom ook van de jonggestorven kinderen niets anders te zeggen, dan dat de Heere uit ons zaad Zijn zaad redt…..
Als er nu uit het midden van zulk een gezin kinderen worden weggenomen, die zeker nog niet eenige houding bewust konden aannemen tegenover dat verbond des Heeren, dan ……. zeggen ze ook bij dat graf: Heere, ik heb in Uwen Naam een kind voortgebracht ……. wetende, dat Gij, naar Uw welbehagen, dat mij door het geloof altijd goed is, uit mijn zaad Uwe kinderen redt!’
Al tijdens mijn opleiding aan het Seminarie, opperde ik tegen mijn hoog geachte professor, met gepaste nederigheid, dat zijn houding ten opzichte van dit artikel niet juist was en dat zijn uitleg zeker geen recht deed aan de inhoud van dit artikel. In de loop van de jaren ben ik steeds meer overtuigd geraakt dat er meer te zeggen is over dit artikel dan dat Prof. Hoeksema toeliet. Inderdaad, artikel 17 geeft troost met betrekking tot de dood van vroeg gestorven kinderen van gelovige ouders, een troost die alleen het Gereformeerde geloof kan geven.
De betekenis van Artikel 17 van de Leerregels
Alhoewel het praktische aspect bij artikel 17 op de voorgrond staat, is er toch het dogmatische belang wat niet over het hoofd moet worden gezien. Het artikel is één van de weinige gedeeltes in de drie formulieren van enigheid die referenties bevat naar het verbond. Dit artikel toont dat het historisch, confessioneel, en typisch Gereformeerd is om te leren dat de kleine kinderen van gelovigen met hun ouders opgenomen zijn in het verbond der genade, waarom de doop ook vereist is. Zo’n vijftig jaar na de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus bevestigt dit artikel van de Dordtse Leerregels de scherpe veroordeling van de Baptische dwaling in de twee oudere belijdenissen.
Artikel 17 maakt ook duidelijk dat de Gereformeerde kerkvaders begrepen dat de heiligheid van de kinderen der gelovigen zoals geleerd wordt in 1 Korinthe 7:14 als wezenlijke heiligheid gewerkt in de kinderen door de wederbarende Geest: ‘….want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.’ Deze heiligheid is niet slechts een formeel apart zetten van de kinderen als uitwendige leden van de zichtbare kerk, zoals dit tegenwoordig de gangbare mening is geworden onder Gereformeerde en Presbyteriaanse theologen. Hoofdstuk 1 artikel 17 legt deze heiligheid uit als innerlijke, geestelijke vernieuwing door de Geest. Want dit artikel beschouwt deze heiligheid als bewijs voor de zaligheid van de kinderen die vroeg sterven. Wanneer de heiligheid waar 1 Korinthe 7: 14 over spreekt, niet meer zou zijn dan een uitwendig apart zetten van de kinderen, als leden van de zichtbare kerk, dan zou deze heiligheid in het geheel niets bewijzen met betrekking tot de uitverkiezing en zaligheid van de kinderen die sterven in hun jonkheid.
Het praktische doel van dit artikel is de troost voor godvrezende, Gereformeerde ouders die staan aan de kleine kist van hun baby, of jong gestorven kind. Er wordt gesproken over godvrezende ouders wiens kinderen in hun jonkheid sterven, niet alle ouders, en niet alle naam-christelijke ouders. Omdat de grond voor de troost van godvrezende ouders het verbond van de Heere God met hen en hun kinderen is, daarom hebben ongelovige ouders en naamchristelijke ouders geen enkele reden om te veronderstellen dat hun kinderen die jong sterven behouden zullen zijn. Daarentegen, hebben zulke ouders alle reden om de verdoemenis van hun kinderen te vrezen.
Maar de godvrezende ouders hoeven ‘niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Ook in de originele Latijnse tekst van de artikel 17 van de Dordtse Leerregels, komt dit duidelijk uit, ‘godvrezende ouders mogen niet twijfelen’. In de Nederlandse vertaling staat er ‘zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen’. Ouders mogen niet twijfelen. Ze zijn verplicht om niet te twijfelen. Net zoals ze verplicht zijn om niet te twijfelen aan het Woord van God, ‘Ik zal uw God zijn, en van uw kinderen, in het genadeverbond,‘ twijfel is zondig ongeloof.
Wanneer we deze stelling positief zouden formuleren, dan zou de leer van artikel 17 van Dordt als volgt luiden, ‘zo hoeven de godzalige ouders niet te twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’
Het doet geen recht aan de woorden van de belijdenis wanneer deze uitgelegd worden in de zin dat godvrezende ouders zeker mogen zijn dat God Zijn kinderen redt uit hun kinderen. Deze uitleg weigert bewust om de rouwende ouders te troosten, die hun eigen kind naar het graf hebben moeten brengen. Maar dit is de troost die door dit artikel geboden wordt: godvrezende ouders hebben geen reden te twijfelen aan de uitverkiezing en het behoud van de kinderen van wie ze het lichaam moeten begraven.
Noch doet die uitleg recht aan de taal van het artikel betreffende de verzekering van de waarschijnlijke mogelijkheid van de zaligheid van kinderen die in hun jonkheid sterven. De uitleg doet te kort aan de woorden ‘moeten …. niet twijfelen’.
De uitleg van het artikel dat spreekt over de zaligmaking door God van zijn kinderen uit de kinderen van de gelovigen en de uitleg die de inhoud zelf maakt tot een aannemelijke zaligheid van kinderen die vroeg sterven is geen weerlegging van de laster van de Arminianen, die zeggen: ‘dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tiranniglijk in het helse vuur geworpen’.
Maar dit artikel wil die laster tegenspreken en weerleggen.
De andere uitleggingen van het artikel zijn helemaal geen uitleggingen van dit artikel. Het zijn theologische correcties op dit artikel.
Het fundament
Het fundament voor artikel 17 van de Dordtse Leerregels is niet het feit dat de kleine kinderen van nature goed zijn en pas later slecht worden, wanneer ze opgroeien. In dit geval zouden zij die vroeg sterven gered worden omdat ze niet de kans gehad hebben om slecht te worden. Met het oog op de Gereformeerde leer van de erfzonde, ontkent dit artikel dat de kinderen van nature ‘heilig zijn’. Van nature zijn deze kinderen van godvrezende ouders schuldig aan de ongehoorzaamheid van Adam, totaal verloren, en het oordeel waardig.
De grond voor de troost van artikel 17 is ook niet dat de fysieke kinderen van godvrezende ouders allemaal zijn opgenomen in zijn in Gods verbond van genade, maar sommigen vallen wanneer ze opgroeien uit het verbond doordat ze niet voldoen aan de voorwaarde van het verbond, namelijk geloof. In dit geval zouden de vroeg gestorven kinderen namelijk behouden en uitverkoren zijn, omdat ze nog niet de kans hebben gehad om het verbond te breken, waardoor ze verloren zouden gaan en eeuwig verdoemd worden.
Dat dit niet de grond is voor de troost van artikel 17 is ook wel duidelijk vanwege het feit dat dit artikel specifiek refereert aan kinderen die al vroeg sterven. Dit artikel refereert niet aan alle kinderen van godvrezende ouders in het algemeen. En ook, wat die kinderen die vroeg sterven betreft, refereert dit artikel aan hun ‘uitverkiezing en het behoud’. Wanneer hier geleerd zou worden dat alle kinderen van gelovige ouders op gelijke wijze in hun kindsheid in het genadeverbond opgenomen zijn, dan zou dit artikel dus leren dat alle kinderen in hun vroege jeugd, op gelijke wijze, uitverkoren en behouden zouden zijn. Afval en ongeloof wat zich later bij deze kinderen openbaart, zou dan impliceren dat de uitverkiezing, en het beginsel van het werk der zaligheid verloren kan gaan. En dit is nu precies de ketterij die de Dordtse Leerregels overal bestrijden.
De Acta van de Synode van Dordrecht maken duidelijk, dat de synode met artikel 17 twee dingen beoogt. Ten eerste, het wijst de Arminiaanse leer af die zegt dat zowel de verkiezing als de verwerping niet van toepassing zijn op kinderen. Deze leer volgt uit de Arminiaanse leer dat uitverkiezing en verwerping gebaseerd zijn op tevoren door God gezien geloof of ongeloof. En aangezien kinderen niet kunnen geloven, of ongelovig kunnen zijn, zijn kinderen geen object van predestinatie, van uitverkiezing, tenminste volgens de Arminiaanse theologie. Tegen dit dogma van de Arminiaanse theologie, bevestigen de Dordtse Leerregels dat kinderen wel degelijk voorwerp van uitverkiezing en verwerping kunnen zijn, al tijdens hun vroege jeugd. Met betrekking tot de kinderen van godvrezende ouders die jong sterven, hoeven en mogen godvrezende ouders niet twijfelen aan het feit dat deze kinderen voorwerp zijn van het eeuwige besluit van verkiezing.
Het tweede wat de synode in dit artikel 17 van Dordt doet is het afwijzen van de Arminiaanse laster dat de Gereformeerde leer van de uitverkiezing, godvrezende ouders berooft achterlaat met een diepe angst dat hun vroeg gestorven kinderen zeer wel eeuwig verworpen en verdoemd kunnen zijn. Hoewel de redenen hiervoor verschillend zijn, wezen toch alle Gereformeerde afgevaardigden en theologen naar de synode van Dordrecht deze Arminiaanse beschuldiging af. Men was het er unaniem over eens dat godvrezende ouders mogen geloven dat hun jong gestorven kinderen uitverkoren en behouden zijn.
De rigoureuze Gomarus was de vertegenwoordiger van alle theologen op de Dordtse synode.
‘De jonge kinderen dergenen, die in het verbond Gods zijn door Christus, en dergenen, die ware geloovigen zijn, dezelve gelooven wij Godvruchtelijk, dat mede verkoren zijn, indien zij voor het gebruik der rede komen te sterven, naar uitwijzen van het formulier des verbonds: Ik ben uw God en uws zaads God; Gen. 17: 7, en Hand. 2: 39. Doch, indien ze tot het gebruik der rede komen, zoo bekennen wij die alleen uitverkorenen te zijn, die in Christus gelooven, want deze alleen worden naar het Evangelie behouden.’
Iedereen op de Dordtse synode was het er over eens, dat God volkomen rechtvaardig zou zijn, wanneer hij alle kinderen van gelovigen zou veroordelen, wanneer ze jong sterven. Deze kinderen zijn, net als de rest van het menselijk geslacht, schuldig aan de ongehoorzaamheid in Adam en hebben een verdorven natuur, van hun geboorte af. Maar de Schrift leert de genadige geneigdheid van God ten opzichte van de kinderen van gelovige ouders die jong sterven in Genesis 17: 7, Mattheüs 19: 14 en Handelingen 2: 39. Deze passages heeft artikel 17 in gedachten samen met 1 Korinthe 7: 14 wanneer hier gesproken wordt over ‘………zijn eigen Woord. Dit verzekert ons ervan, dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn, ………………… uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn.’
De grond van de troost van artikel 17 is het genadeverbond, wat geworteld is in de uitverkiezing waardoor de zaligheid verkregen wordt. Heel specifiek is de grond voor de opname van de uitverkoren kinderen van gelovige ouders, al heel vroeg in hun jeugd, het verbond met de ouders: ‘uit kracht van het genadeverbond, waartoe zij (de kinderen der gelovigen) met hun ouders behoren.’
De gedachtegang van de kerkvaders van Dordt, zoals dat hier in artikel 17 wordt beschreven, is dat God de verworpen kinderen van godvrezende ouders tot de jaren der rede laat komen, zodat ze betonen dat ze zelf schuldig zijn aan de schending van het verbond door hun goddeloze ongeloof en ongehoorzaamheid. De typische voorbeelden van verworpen kinderen van godvrezende ouders in de Bijbel – Kaïn, Ezau, Absalom en Judas Iskariot - ondersteunen deze gedachtegang. De Schrift spreekt nooit over de verwerping en vervloeking van kinderen van godvrezende ouders die jong sterven.
Unieke troost
Stevig gefundeerd op het verbond en weloverwogen gebruik makend van de zeer sterke uitdrukking – ‘moeten niet twijfelen’ – is artikel 17 van de Dordtse Leerregels een grote troost voor godvrezende ouders wiens verdriet groot is. De troost van dit artikel mag ik niet minimaliseren. Maar daarentegen acht ik de Dordtse Leerregels hoog, vanwege hun praktische en pastorale betrokkenheid op overleden kleine kinderen en zelfs miskramen.
Rouwende, godvrezende ouders leven niet zonder troost. Rouwende godvrezende ouders staan niet aan de rand van een graf twijfelend over hun kind wat net gestorven is.
Alleen het Gereformeerde geloof kan deze troost geven. Alleen het Gereformeerde geloof leert het genadeverbond van God met kleine kinderen. Alleen het Gereformeerde geloof leert de zaligmaking uit soevereine genade, buiten de wil van de zondaar om, een wil die bij een klein kind ten enen male ontbreekt. Alleen het Gereformeerde geloof leert de wedergeboorte als het werk van de almachtige Heilige Geest van Christus, in de zondaar die zelf passief is, een wedergeboorte die voor het kind noodzakelijk is om gered te worden.
Tevens herinnert artikel 17 rouwende ouders eraan dat de dood van hun geliefde kind de wil en het werk is van de soevereine God. Artikel 17 refereert aan deze kinderen als aan hen welke God ‘in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Ook dit is troost. En alleen het Gereformeerde geloof kent een soevereine God.
Deze troost overheerst in feite in de Gereformeerde kerken die artikel 17 ter harte nemen. Dominees spreken een bemoedigend woord met betrekking tot deze kinderen, geen woord van twijfel. Ouders zien hun kinderen opgenomen onder hen die leven ‘in glorie’, omdat ze als klein kind gestorven zijn. Er is in het rouwhuis geen hopeloze schreeuwende rouw wat het eeuwige heil van deze kinderen betreft, verdriet wat nog boven op het natuurlijke verdriet vanwege het verliezen van een kind komt, maar er is ingehouden verdriet en rouw voor hen die getroost worden door het evangelie van artikel 17. Dat is Gereformeerd! Dit is de impact van Artikel 17!
De troost van artikel 17 wordt niet tenietgedaan, of afgezwakt, door de ‘negatieve’ manier van uitdrukken ze ‘moeten ….. niet twijfelen’, maar daarmee wordt tegelijk ‘positief’ gezegd, ze ‘mogen zeker zijn.’ Heel welbewust heeft de Synode van Dordrecht de troost voor godvrezende ouders geformuleerd, zoals het hier staat. Opzettelijk heeft men niet geschreven, ‘zo mogen de godzalige ouders zeker zijn van de uitverkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Opzettelijk heeft men gezegd ‘Daarom moeten godvrezende ouders niet twijfelen’.
De negatieve uitdrukking van artikel 17 is geen zwakheid. Feit is dat we niet zeker zijn van en niet zeker kunnen zijn van de uitverkiezing en zaligheid van iemand anders dan alleen onszelf. Slecht één mens is zeker van mijn uitverkiezing en zaligheid, namelijk: ikzelf. Zelfs met betrekking tot volwassenen die openlijk hun geloof in Christus belijden en die gewoon geleefd hebben geldt dat onze troost is, dat we geen reden hebben om te twijfelen aan hun uitverkiezing en behoud. Alleen God kent met zekerheid die de Zijnen zijn (2 Tim. 2: 19), of het nu aan het graf is van een volwassene die een goed getuigenis heeft gegeven, of dat we staan aan het graf van een klein kind van gelovige ouders, we erkennen altijd openlijk de alwetendheid van God en de beperkte kennis die wij hebben. Op grond van Zijn Woord, is het afdoende troost voor ons dat we geen reden om te twijfelen, en stevige redenen om te geloven, in de uitverkiezing en het behoud van de belijdende volwassene en het kleine kind van gelovige ouders. Wanneer ik als gelovige die volhard heeft tot het einde van een leven van meer dan zestig jaar sterf, dan is de troost voor mijn familie dat ze geen reden hebben om te twijfelen aan mijn uitverkiezing en mijn zaligheid. Hun troost is gelijk aan die van gelovige ouders bij de dood van hun kleine kind.
De impliciete leer van het verbond
Hoewel artikel 17 van de Dordtse Leerregels geen dogmatisch artikel is, maar een artikel wat troost haalt uit de leer voor het grote verdriet in het leven van sommige Gereformeerde christenen, toch is er een belangrijk dogma wat impliciet staat in dit artikel. Dit dogma is de leer van de plaats van de kinderen in het verbond.
Dit artikel weerspreekt zeker de visie die de Baptisten hebben op de kinderen, ook die van de zogenaamde ‘Calvinistische’ Baptisten. Baptisten ontkennen dat kleine kinderen samen met hun ouders zijn opgenomen in het genadeverbond. Door dit te ontkennen, ontkennen ze de zaligheid van hun kleine kinderen. Volgens de leer van de Baptisten, zijn de kleine kinderen alleen gered wanneer ze oud genoeg zijn om voor Christus te kiezen, om te geloven, of om een bekeringservaring te hebben. Baptisten missen noodzakelijkerwijs de troost van artikel 17 wanneer hun kinderen jong sterven, want deze troost is gebaseerd op de opname van de kinderen van gelovigen in het genadeverbond.
Dit artikel veroordeelt tevens een leer over de plaats van de kinderen in het verbond die steeds meer de overhand krijgt in Gereformeerde kerken. Deze doctrine leert dat de geboorte van kinderen van gelovige ouders, en in het bijzonder de doop van deze kinderen, slechts betekend dat de kinderen formeel en uitwendig opgenomen zijn in het verbond. De feitelijke verlossing van het kind vindt alleen plaats totdat en tenzij het kind voldoet aan de voorwaarde van geloof in Jezus Christus, of totdat het kind een bekeringservaring heeft gehad. De heiligheid waar 1 Korinthe 7: 14 over spreekt ('Maar nu zijn ze (de kinderen van gelovigen) geheiligd'), wordt door hen die deze leer verdedigen uitgelegd, niet als feitelijke heiligheid of wedergeboorte door de inwonende Geest van Christus, maar slechts als formeel en uiterlijk apart zetten van dit kind van andere kinderen.
Sommige Gereformeerde kerken prediken deze visie op de kleine kinderen van gelovige ouders openlijk en direct: ‘Alle kinderen zijn niet wedergeboren en niet gered, totdat ze een bekeringservaring hebben, gewoonlijk veel later tijdens hun leven’. Een recent boek over de kinderdoop, ‘De kwestie van de verbondsmatige kinderdoop’, maakt duidelijk dat deze meedogenloze visie op gedoopte kinderen de meerderheidsmening is onder Gereformeerde en Presbyteriaanse kerken. De deelnemers representeren een breed spectrum van Gereformeerde en Presbyteriaanse kerken. Bijna alle schrijvers leren dat de gedoopte kinderen van gelovige ouders slechts uitwendig in het verbond zijn opgenomen. Ze zijn niet zalig, ze moeten niet gezien worden als zalig, en ze moeten niet als zodanig worden opgevoed. De verbondsbelofte van God en het verbondsteken en –zegel plaatsen hen slecht in een begenadigde positie om gered te worden door hun latere daad van bekering.
Dat dit niet de historische Gereformeerde en Presbyteriaanse leer van de kinderdoop is en de visie op de verbondskinderen, wordt getoond in een ander vrij recent boek over dit onderwerp, ‘De Presbyteriaanse leer van de kinderen in het verbond’, door Lewis Bevens Schenck. Schenck bewijst aan dat ‘de leer van de historische Gereformeerde kerk was ………. dat: ‘aangezien de belofte niet alleen voor de ouders is, maar ook voor hun zaad, dat de kinderen daarom op bevel van God gezien moeten worden en behandeld moeten worden als deel uitmakend van het getal van de uitverkorenen’.
De gepaste benadering en opvoeding van kinderen door ouders en kerken is een ‘Christelijke (op)voeding’, niet om een dramatische bekeringservaring te eisen zoals men op revivals ziet.
Zij die de gedoopte kinderen zien als slechts uitwendig opgenomen in het verbond hebben ook bezwaar tegen de leer die zegt dat uitverkoren kinderen gewoonlijk vroeg in hun jeugd wedergeboren worden. Ze veroordelen deze leer als de dwaling van de ‘veronderstelde wedergeboorte’.
De visie op gedoopte verbondskinderen, die overwegend voorkomt binnen Gereformeerde kerken vandaag aan de dag, is niet in overeenstemming met artikel 17 van Dordt. Deze meest gebruikelijke visie ziet de heiligheid van kinderen van gelovigen waar 1 Korinthe 7: 14 over spreekt, als formele en uitwendige heiligheid. Artikel 17 leert dat deze heiligheid inwendig en feitelijk is, immers deze heiligheid van 1 Korinthe 7: 14 impliceert het behoud en de uitverkiezing van kinderen die jong sterven. De gebruikelijke visie verbiedt gelovige ouders om hun kinderen te zien als zijnde wedergeboren. Artikel 17 daarentegen geeft gelovige ouders de instructie dat ze niet moeten twijfelen aan de wedergeboorte van hun kinderen die vroeg in hun jeugd sterven. De veel voorkomende visie ontkent vaak dat de eeuwige verkiezing de zaligheid van kinderen van gelovigen in het verbond bepaalt. Deze leer heeft grote bezwaren tegen de gedachte dat de uitverkiezing de benadering van de kinderen van gelovige ouders bepaald. Artikel 17 leert dat de uitverkiezing bepalend is voor het behoud van jong gestorven kinderen van gelovige ouders. Dit artikel staat erop dat de visie van ouders op hun jong gestorven kinderen gestempeld wordt door de uitverkiezing.
Toegegeven, artikel 17 van Dordt refereert alleen aan die kinderen van gelovigen die jong sterven. Maar als God uitverkoren kinderen die in hun kindsheid sterven herboort en zalig maakt, dan is er goede reden om te geloven dat Hij, in de regel, ook de andere kinderen al jong wedergeboren doet worden. De Schrift leert dit ook, bijvoorbeeld wanneer ze spreekt over de sprong die Johannes de Doper maakte in de schoot van zijn moeder, zodra de Christus aankomt (Luk. 1: 41-45). Zij die gebonden zijn aan artikel 17 van de Dordtse Leerregels kunnen toch zeker geen bezwaar maken tegen de leer van wedergeboorte bij uitverkoren kinderen, al tijdens hun heel vroege jeugd? Dit impliceert tevens de feitelijke heiligheid van deze kinderen door de inwoning van de Heilige Geest van Jezus Christus.
Er staat ook een leerstelling in Artikel 17, de leer van een juist verstaan van de Kinderdoop en de opname van de kinderen van gelovigen in het genadeverbond. Kinderen zijn in het verbond begrepen, net als hun ouders. Ze zitten in het verbond, niet slechts uitwendig en formeel, maar feitelijk en inwendig. Ze zitten, in de regel, inwendig en feitelijk in het verbond, vanaf hun vroege jeugd af aan. ‘dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, ……………… uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn.’
Dit is de betekenis van de belofte, ‘Ik zal de God zijn van uw kinderen’. Deze verbondsbelofte betekent niet zoiets als: ‘ooit zal Ik de God zijn van u en uw kinderen, ooit wanneer ze opgegroeid zijn, wanneer ze voldaan hebben aan de voorwaarde van geloof of het hebben van een bekeringservaring’. Maar deze belofte betekent: ‘Ik zal de God zijn van uw kleine kinderen, nu in hun vroege jeugd, vanwege mijn eigen genade in Jezus Christus en daarom zullen ze ook ooit, wanneer ze opgroeien, gaan geloven en zich bekeren’.
Dit is de betekenis en waarde van de doop. In de taal van het Doopformulier, de Heilige Doop betuigt en verzegelt ons de afwassing der zonden door Jezus Christus. God de Vader betuigt en verzegelt dat Hij een eeuwig verbond der genade opricht met de kleine kinderen der gelovigen en adopteert de kleine kinderen als Zijn kinderen en erfgenamen. God de Zoon verzegeld dat Hij de kleine kinderen wast in zijn bloed van al hun zonden, hen inlijvende in de gemeenschap van zijn dood en opstanding. God de Heilige Geest verzekert de doopouders, als ze hun kleine kinderen dopen, en de kinderen zelf zo gauw ze tot kennis van het evangelie komen, dat Hij in de kleine kinderen woont en hen heilig maakt tot lidmaten van Christus.….
Op het overblijvende bezwaar dat onze kinderen dit toch niet begrijpen, reageert ons Doopformulier met de woorden dat onze kinderen dit wel niet begrijpen, maar ‘zo mag men ze nochtans daarom van den Doop niet uitsluiten, aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn, en alzo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden.’ De gedachte hierbij is dat ze delen in de verdoemenis van Adam, zonder dat ze het zelf weten, zo ontvangen ze ook, en delen ze in, en bezitten ze de genade in Christus, zonder dat ze het weten, van kindsbeen aan.
En deze opname van de kinderen in het verbond is bepaald door verkiezing, ‘zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Uitverkiezing is de bron voor het behoud in het verbond en het is tevens de bron voor het behoud van mensen op de zendingsvelden. Reagerend op de Arminiaanse ontkenning van het feit dat kinderen object zijn van uitverkiezing, hebben de Utrechtse afgevaardigden op de Synode van Dordt het volgende gezegd: ‘Indien daar geene verkiezing is van de jonge kinderen, zoo is voor dezelve ook geene belofte der verlossing noch zaligheid. Want de zaligheid, en de belofte er van, is nergens anders uit, dan uit de verkiezing ter zaligheid.‘
De vereiste opvoeding
De leer van artikel 17 over de plaats van de kinderen in het verbond heeft ook belangrijke praktische consequenties voor de opvoeding van kinderen vanaf de geboorte. We moeten ze niet zien als niet wedergeboren en verloren totdat ze opgegroeid zijn en gaan geloven, of een bekeringservaring hebben gehad. Vanuit die visie is de taak van de ouders om de verloren kinderen tot bekering te brengen. De bekering wordt door veel ouders opgevat als een soort dramatische gebeurtenis, die precies gedateerd kan worden. Vanzelfsprekend zal, als de ouders dit zo zien, dit dan ook de visie zijn die de kinderen hebben op zichzelf, ze zijn verloren en niet wedergeboren, ze zijn ‘brandhoutjes voor de hel’. Bij gebrek aan, of twijfel over, een dramatische bekeringservaring, blijven ze altijd onzeker van hun behoud.
Artikel 17 instrueert godvrezende ouders om hun kinderen te zien als wedergeboren, uitverkoren, geredde kinderen, vanaf hun baby zijn af. Dienovereenkomstig moeten we hen opvoeden, dat is in de woorden van Efeze 6: 4, we voeden kinderen op die geestelijk levend zijn, we voeden ‘hen op in de lering en vermaning des Heeren’. We voeden kinderen op die al ‘in den Heere’ zijn door de wederbarende genade van Jezus Christus, totdat ze geestelijke volwassenheid bereiken (Ef. 6: 1). We doen dit door hen te onderwijzen in het Woord van God, thuis, in de kerk en op een goede christelijke school.
In deze opvoeding is ook opgenomen de noodzaak tot bekering van zonden en geloof in de zaligheid door Christus, evenals de gehoorzaamheid aan de geboden van God in dankbaarheid aan Hem voor de zaligheid die Hij heeft gegeven. Dit berouw en dit geloof zijn de echte bekering voor kinderen. Gewoonlijk vindt de bekering van een kind geleidelijk plaats, bijna onmerkbaar door het werk van de Heilige Geest tijdens de vroege jeugd van dat kind. Even voor mijzelf sprekend, mij wordt soms gevraagd door mensen uit een 'opwekkingsbeweging, in plaats van een verbondsmatige mentaliteit: ‘wanneer bent u bekeerd?’. Aan hen antwoord ik oprecht en serieus: ‘wanneer werd ik niet bekeerd?’ en ik voeg er aan toe: ‘en ik wordt nog steeds bekeerd’.
Dit is de opvoeding die alle kinderen moeten krijgen, alhoewel niet alle fysieke kinderen van godvrezende ouders uitverkoren zijn. In hoofdstuk 1 artikel 10 wordt, met een beroep op Romeinen 9: 11-13, expliciet gezegd dat sommige kinderen van gelovige ouders verworpen zijn. In het onderwijs van hun kinderen, maken de ouders duidelijk dat niet elk kind van gelovige ouders noodzakelijkerwijs uitverkoren is. Ze dringen er bij hun kinderen op aan om van verkiezing zeker te worden, op gelijke wijze als ze zelf daarvan zeker geworden zijn, namelijk door geloof met heel het hart in het Evangelie van Jezus Christus. Ze waarschuwen hun kinderen tegen het verachten van het verbond, de Christus van het verbond, en de zaligheid van het verbond.
De uitverkoren kinderen zijn echte kinderen van godvrezende ouders - de echte verbondskinderen – net zoals de uitverkorenen, gelovige nakomelingen van Abraham het echte zaad van Abraham zijn (Rom. 4: 11; Rom. 9: 6-8). Godvrezende ouders geven hun kinderen de opvoeding die ze aan uitverkoren kinderen moeten geven. Deze opvoeding is vruchtbaar in het verbondsleven en de trouw van de uitverkoren, geestelijke kinderen. Het verworpen, vleselijke zaad, zoals Ezau, de onheiligen en de hoereerders verkopen hun geboorterecht en hebben het bloed des testaments onrein geacht – ze doen hun ouders en de kerk verdriet ! – en ze maken zichzelf voorwerp van de verschrikkelijke verbondswraak, wanneer ze tot de jaren der rede komen (Hebr. 10: 29; 12: 16, 17).
Aldus Prof. Engelsma
http://www.cprf.co.uk/languages/dutch_c ... c190512384
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.