Elkaar opbouwen in het geloof
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
God rechtvaardigt goddelozen.
Daarom hoeft niemand te twijfelen of hij wel in aanmerking kan komen voor de vergeving van zijn zonden. Dat was al in het Oude Testament voorzegd: “Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de HERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” (Jes. 1:18). Maar Paulus formuleert deze heerlijke en bevrijdende waarheid zo plastisch, zo aanschouwelijk, bijna cru, dat niemand er nog langs kan.
Met die boodschap van Godswege mogen we het nieuwe jaar beginnen. We mogen de schuldenlast van 2006 helemaal van ons afschudden. We mogen de nieuwe weg van 2007 – en die weg is Christus (Joh. 14:6) - bewandelen, licht als een veertje, als met de vleugels van engelen. Waarom? Omdat we er zeker van zijn dat we niet meer zullen zondigen? Nee! Helaas moeten we zuchten: ook in 2007 zullen we de staat van de zondeloosheid niet bereiken. Maar we mogen er zeker van zijn dat God ons, sinds de zondeval van nature goddelozen, steeds weer onze overtredingen vergeeft, maar ook omdat Hij Zijn Heilige Geest in ons doet wonen, die ons steeds weer stimuleert om te jagen naar de volmaaktheid (Fil. 3:12).
uit: rondzendbrief van http://www.eenheid.org
Daarom hoeft niemand te twijfelen of hij wel in aanmerking kan komen voor de vergeving van zijn zonden. Dat was al in het Oude Testament voorzegd: “Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de HERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” (Jes. 1:18). Maar Paulus formuleert deze heerlijke en bevrijdende waarheid zo plastisch, zo aanschouwelijk, bijna cru, dat niemand er nog langs kan.
Met die boodschap van Godswege mogen we het nieuwe jaar beginnen. We mogen de schuldenlast van 2006 helemaal van ons afschudden. We mogen de nieuwe weg van 2007 – en die weg is Christus (Joh. 14:6) - bewandelen, licht als een veertje, als met de vleugels van engelen. Waarom? Omdat we er zeker van zijn dat we niet meer zullen zondigen? Nee! Helaas moeten we zuchten: ook in 2007 zullen we de staat van de zondeloosheid niet bereiken. Maar we mogen er zeker van zijn dat God ons, sinds de zondeval van nature goddelozen, steeds weer onze overtredingen vergeeft, maar ook omdat Hij Zijn Heilige Geest in ons doet wonen, die ons steeds weer stimuleert om te jagen naar de volmaaktheid (Fil. 3:12).
uit: rondzendbrief van http://www.eenheid.org
STRIJEN - Het dodelijke ongeluk van zijn dochter was „de grote zwarte dag” in zijn leven.” Het overlijden van zijn enige zus aan kanker en de ontdekking van kanker bij hemzelf, kort daarna, eisten hun tol in zijn leven. Gisteren nam ds. L. Schaap op 62-jarige leeftijd afscheid van de hervormde gemeente van Strijen en ging met vervroegd emeritaat. „Toch staat hier een dankbaar mens.”
Op 5 oktober 2004 kreeg het echtpaar Schaap de grote klap van hun leven. Hun jongste dochter van 27, Elsbeth, werd in Rotterdam op haar fiets door een automobilist gegrepen. Hij reed door rood omdat hij voor negen uur nog een lot in de winkel wilde kopen. Elsbeth werkte in de Daniel den Hoedkliniek op de afdeling palliatieve zorg als oncologieverpleegkundige. „Zij zag dikwijls stervende mensen. Dat heeft haar leven gestempeld.”
Toen het echtpaar Schaap haar kamer in Rotterdam de dag erop ontruimde, stond de laptop nog aan. „Ze werkte aan een hoofdstuk over palliatieve zorg onder kankerpatiënten. Het was bestemd voor een handboek voor de oncologie. In dat schrijven had ze veel plezier.
Maar nog verraster waren we met de ontdekking van een tiental dagboeken waarin ze elke dag verslag deed van haar geestelijk leven. Dat ging niet over het weer, of de zon wel of niet scheen, maar over God. ’s Avonds ging de laptop uit en schreef zij over haar geloof, aanvechtingen en vele gedachten en gebeden. Dat was ons tot een grote troost.”
Elsbeth is begraven in Huizen, overeenkomstig haar wens. „Daar hebben we een tijd gewoond. Merkwaardig dat zij deze wens om daar begraven te worden al op haar leeftijd deed. We kregen na haar sterven veel meeleven uit het hele land. Zij had ongelooflijk veel contacten: 300 telefoonnummers in haar mobiele telefoon. Ik ben al blij dat ik er 30 heb! Ze moet wel drie levens gehad hebben.”
Na vijf weken preekte ds. Schaap uit Psalm 77:20 en 21. „God, Die Zijn voetstappen niet bekendmaakt, maar onze weg leidt door de diepste wegen. Zo mochten wij ons geborgen weten in de armen van onze God, zonder enige vorm van opstandigheid, maar in stille overgave aan Hem. „Zouden we het goede van Hem ontvangen, en het kwade niet?” zeggen we met Job en we stemmen in met zondag 10 van onze Heidelberger Catechismus.”
Prostaatkanker
Lambertus Schaap werd op 21 november in 1944 geboren in Amersfoort. Hij woonde daar tot zijn vijftiende jaar. Schaap studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij diende achtereenvolgens de gemeenten van Eemnes-Buiten (1974), Schoonhoven (1978), Nijkerkerkveen (1988), Giessendam-Neder-Hardinxveld (1994) en sinds 1999 Strijen.
In deze laatste gemeente vonden de meest ingrijpende dingen in zijn leven plaats, die hem dwongen om vervroegd met emeritaat te gaan. In 2005 ontdekte men bij ds. Schaap prostaatkanker. „Het was een wonder dat het in een vroeg stadium werd geconstateerd, want ik had helemaal geen klachten. Kanker stempelt je leven. Er volgde een ingrijpende behandeling met brachytherapie, inwendige bestraling, met als uiteindelijke conclusie dat de overlevingskans gelukkig wel groot is.”
Toch kwam de vermoeidheid zodanig opzetten, dat ds. Schaap nauwelijks meer in staat was een nieuwe preek te maken. „Ik mis de rust en concentratie. Ook lezingen en het leiden van kringwerk lukt niet meer, wel catechisaties; daar werd ik in beslag genomen. Ik heb tot op deze dag een groot deel mijn preekbeurten kunnen vervullen en hoop dat ook na mijn emeritaat te doen. Je blijft immers Verbi Divini Minister.”
Ds. Schaap werd afgekeurd. „Volgens de arboarts had ik de top vijf, zoals hij zei. In de eerste plaats: verlies van je kind. Dat staat op nummer 1, zelfs meer dan het verlies van eigen vrouw of man. Ik kan dat niet beoordelen. Vervolgens heb ik kanker gekregen, werd het werken steeds moeizamer, kende ik familieverlies, vanwege het overlijden van mijn zuster, en er is sprake van mantelzorg. We hebben namelijk drie hoogbejaarde ouders die onze zorg vragen. Toen de arts dit alles aanhoorde, zei hij: U mag van mij morgen stoppen.”
Zorgen over prediking
Na de afscheidsdienst gisteren woont het echtpaar Schaap voorlopig nog enkele maanden in Strijen. Mevrouw Schaap verzorgt godsdienstonderwijs op de openbare scholen en zoekt een opvolger om het werk te kunnen overdragen. Daarna gaat het echtpaar in Nijkerk wonen.
Ds. Schaap heeft zorgen over de gereformeerde prediking in de volkskerk. „Allerwegen zie je dat de leer omstreden wordt en dat de tweede dienst steeds meer onder druk komt, ook in eigen kring. Ik heb graag de catechismus gepredikt, want dat behoedt je voor stokpaardjes en je laat de hele Schrift spreken. We zijn bang geweest voor het modernisme en de vrijzinnigheid, maar een even groot gevaar zijn nu de evangelische invloeden.”
Ds. Schaap kent de situatie van binnenuit. „Pas werd mij gevraagd om een dienst op eerste paasdag te leiden. De scriba waarschuwde mij echter: er is een combo in de kerk en u zult het daar niet mee eens zijn. Nee, zei ik, dat ben ik zeker niet. Er doen nu talloze andere liederen hun intrede, ook in de eredienst, met een nogal eens oppervlakkige inhoud die het niet haalt bij de diepten en de hoogten van onze psalmen. Ik hoor van het geven van een getuigenissen tijdens het afleggen van belijdenis, maar ook in gewone diensten. Het moet allemaal tegenwoordig opgeleukt worden, zoals dat heet, anders komen mensen niet meer in de kerk, zegt men.”
Kennen we nog het besef van de heiligheid van God, zo vraagt de predikant zich af. „Men spreekt veel over de liefde van God. Die stáát ook voorop, maar er is ook het andere. En dan dat ik-denken in het gebed, tot en met het consistoriegebed: „Ik bid u.” Als het over ons gebed tot God gaat, past de pluralis majestatis: „Wij bidden U.”
De emeritus predikant voelt zich aangesproken door wat ds. G. Boer zei over het preken: een moeilijk, zwaar, maar heerlijk werk. „Je hoort in de prediking de deur opengaan, als het ware scharnieren. Hij gaat open voor hen die niet buiten de Heere Jezus kunnen leven, maar sluit voor hen die blijven bij hun eigen leven en waarheid. Dat is aangrijpend! Er is geen derde weg, en als die bestaat dan is dat de weg van het verderf. „Wie niet voor Mij is, die is tegen Mij.”
Er is in onze kring helaas veel arrivé-geloof. Mijn hoop voor de kerk is het beloftewoord van de Heere Jezus: „Ik zal Mijn gemeente bouwen en de poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen.” Daarom preekte ik gisteren over: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.”
Op 5 oktober 2004 kreeg het echtpaar Schaap de grote klap van hun leven. Hun jongste dochter van 27, Elsbeth, werd in Rotterdam op haar fiets door een automobilist gegrepen. Hij reed door rood omdat hij voor negen uur nog een lot in de winkel wilde kopen. Elsbeth werkte in de Daniel den Hoedkliniek op de afdeling palliatieve zorg als oncologieverpleegkundige. „Zij zag dikwijls stervende mensen. Dat heeft haar leven gestempeld.”
Toen het echtpaar Schaap haar kamer in Rotterdam de dag erop ontruimde, stond de laptop nog aan. „Ze werkte aan een hoofdstuk over palliatieve zorg onder kankerpatiënten. Het was bestemd voor een handboek voor de oncologie. In dat schrijven had ze veel plezier.
Maar nog verraster waren we met de ontdekking van een tiental dagboeken waarin ze elke dag verslag deed van haar geestelijk leven. Dat ging niet over het weer, of de zon wel of niet scheen, maar over God. ’s Avonds ging de laptop uit en schreef zij over haar geloof, aanvechtingen en vele gedachten en gebeden. Dat was ons tot een grote troost.”
Elsbeth is begraven in Huizen, overeenkomstig haar wens. „Daar hebben we een tijd gewoond. Merkwaardig dat zij deze wens om daar begraven te worden al op haar leeftijd deed. We kregen na haar sterven veel meeleven uit het hele land. Zij had ongelooflijk veel contacten: 300 telefoonnummers in haar mobiele telefoon. Ik ben al blij dat ik er 30 heb! Ze moet wel drie levens gehad hebben.”
Na vijf weken preekte ds. Schaap uit Psalm 77:20 en 21. „God, Die Zijn voetstappen niet bekendmaakt, maar onze weg leidt door de diepste wegen. Zo mochten wij ons geborgen weten in de armen van onze God, zonder enige vorm van opstandigheid, maar in stille overgave aan Hem. „Zouden we het goede van Hem ontvangen, en het kwade niet?” zeggen we met Job en we stemmen in met zondag 10 van onze Heidelberger Catechismus.”
Prostaatkanker
Lambertus Schaap werd op 21 november in 1944 geboren in Amersfoort. Hij woonde daar tot zijn vijftiende jaar. Schaap studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij diende achtereenvolgens de gemeenten van Eemnes-Buiten (1974), Schoonhoven (1978), Nijkerkerkveen (1988), Giessendam-Neder-Hardinxveld (1994) en sinds 1999 Strijen.
In deze laatste gemeente vonden de meest ingrijpende dingen in zijn leven plaats, die hem dwongen om vervroegd met emeritaat te gaan. In 2005 ontdekte men bij ds. Schaap prostaatkanker. „Het was een wonder dat het in een vroeg stadium werd geconstateerd, want ik had helemaal geen klachten. Kanker stempelt je leven. Er volgde een ingrijpende behandeling met brachytherapie, inwendige bestraling, met als uiteindelijke conclusie dat de overlevingskans gelukkig wel groot is.”
Toch kwam de vermoeidheid zodanig opzetten, dat ds. Schaap nauwelijks meer in staat was een nieuwe preek te maken. „Ik mis de rust en concentratie. Ook lezingen en het leiden van kringwerk lukt niet meer, wel catechisaties; daar werd ik in beslag genomen. Ik heb tot op deze dag een groot deel mijn preekbeurten kunnen vervullen en hoop dat ook na mijn emeritaat te doen. Je blijft immers Verbi Divini Minister.”
Ds. Schaap werd afgekeurd. „Volgens de arboarts had ik de top vijf, zoals hij zei. In de eerste plaats: verlies van je kind. Dat staat op nummer 1, zelfs meer dan het verlies van eigen vrouw of man. Ik kan dat niet beoordelen. Vervolgens heb ik kanker gekregen, werd het werken steeds moeizamer, kende ik familieverlies, vanwege het overlijden van mijn zuster, en er is sprake van mantelzorg. We hebben namelijk drie hoogbejaarde ouders die onze zorg vragen. Toen de arts dit alles aanhoorde, zei hij: U mag van mij morgen stoppen.”
Zorgen over prediking
Na de afscheidsdienst gisteren woont het echtpaar Schaap voorlopig nog enkele maanden in Strijen. Mevrouw Schaap verzorgt godsdienstonderwijs op de openbare scholen en zoekt een opvolger om het werk te kunnen overdragen. Daarna gaat het echtpaar in Nijkerk wonen.
Ds. Schaap heeft zorgen over de gereformeerde prediking in de volkskerk. „Allerwegen zie je dat de leer omstreden wordt en dat de tweede dienst steeds meer onder druk komt, ook in eigen kring. Ik heb graag de catechismus gepredikt, want dat behoedt je voor stokpaardjes en je laat de hele Schrift spreken. We zijn bang geweest voor het modernisme en de vrijzinnigheid, maar een even groot gevaar zijn nu de evangelische invloeden.”
Ds. Schaap kent de situatie van binnenuit. „Pas werd mij gevraagd om een dienst op eerste paasdag te leiden. De scriba waarschuwde mij echter: er is een combo in de kerk en u zult het daar niet mee eens zijn. Nee, zei ik, dat ben ik zeker niet. Er doen nu talloze andere liederen hun intrede, ook in de eredienst, met een nogal eens oppervlakkige inhoud die het niet haalt bij de diepten en de hoogten van onze psalmen. Ik hoor van het geven van een getuigenissen tijdens het afleggen van belijdenis, maar ook in gewone diensten. Het moet allemaal tegenwoordig opgeleukt worden, zoals dat heet, anders komen mensen niet meer in de kerk, zegt men.”
Kennen we nog het besef van de heiligheid van God, zo vraagt de predikant zich af. „Men spreekt veel over de liefde van God. Die stáát ook voorop, maar er is ook het andere. En dan dat ik-denken in het gebed, tot en met het consistoriegebed: „Ik bid u.” Als het over ons gebed tot God gaat, past de pluralis majestatis: „Wij bidden U.”
De emeritus predikant voelt zich aangesproken door wat ds. G. Boer zei over het preken: een moeilijk, zwaar, maar heerlijk werk. „Je hoort in de prediking de deur opengaan, als het ware scharnieren. Hij gaat open voor hen die niet buiten de Heere Jezus kunnen leven, maar sluit voor hen die blijven bij hun eigen leven en waarheid. Dat is aangrijpend! Er is geen derde weg, en als die bestaat dan is dat de weg van het verderf. „Wie niet voor Mij is, die is tegen Mij.”
Er is in onze kring helaas veel arrivé-geloof. Mijn hoop voor de kerk is het beloftewoord van de Heere Jezus: „Ik zal Mijn gemeente bouwen en de poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen.” Daarom preekte ik gisteren over: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.”
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Keer ook nu ons lot, HEER, zoals u water doet weerkeren in de woestijn.
Psalm 126:4
--------------------------------------------------------------------------------
Water in de woestijn
Soms heb je een tijdlang het gevoel dat je in de woestijn bent: je hebt geen overzicht meer, voelt je onrustig en verward, er gebeuren veel verdrietige dingen, je voelt je niet gekend en begrepen, je bent teleurgesteld in mensen en je vraagt je af waar God in al deze dingen is. Dat is een woestijnervaring. Soms helpt het dan om je woorden eigen te maken die niet overeenkomen met je ervaring maar die wel een openbaring van God zijn die die Hij ons op de lippen legt om te bidden: dat er een oase mag komen waar water is, waar je opnieuw ervaart dat het leven goed is en dat God er is.
Heer in de hemel, wil in onze woestijnperiodes oases scheppen waar water is, levend water van uw Geest.
Psalm 126:4
--------------------------------------------------------------------------------
Water in de woestijn
Soms heb je een tijdlang het gevoel dat je in de woestijn bent: je hebt geen overzicht meer, voelt je onrustig en verward, er gebeuren veel verdrietige dingen, je voelt je niet gekend en begrepen, je bent teleurgesteld in mensen en je vraagt je af waar God in al deze dingen is. Dat is een woestijnervaring. Soms helpt het dan om je woorden eigen te maken die niet overeenkomen met je ervaring maar die wel een openbaring van God zijn die die Hij ons op de lippen legt om te bidden: dat er een oase mag komen waar water is, waar je opnieuw ervaart dat het leven goed is en dat God er is.
Heer in de hemel, wil in onze woestijnperiodes oases scheppen waar water is, levend water van uw Geest.
Miscanthus schreef:Keer ook nu ons lot, HEER, zoals u water doet weerkeren in de woestijn.
Psalm 126:4
--------------------------------------------------------------------------------
Water in de woestijn
Soms heb je een tijdlang het gevoel dat je in de woestijn bent: je hebt geen overzicht meer, voelt je onrustig en verward, er gebeuren veel verdrietige dingen, je voelt je niet gekend en begrepen, je bent teleurgesteld in mensen en je vraagt je af waar God in al deze dingen is. Dat is een woestijnervaring. Soms helpt het dan om je woorden eigen te maken die niet overeenkomen met je ervaring maar die wel een openbaring van God zijn die die Hij ons op de lippen legt om te bidden: dat er een oase mag komen waar water is, waar je opnieuw ervaart dat het leven goed is en dat God er is.
Heer in de hemel, wil in onze woestijnperiodes oases scheppen waar water is, levend water van uw Geest.
Amen.
Waaraan ik toe wil voegen, dat de Heere Jezus zelf in de woestijn is geweest (Matth. 4). (heb gisteren zeer indrukwekkende preek over gehoord)
- JolandaOudshoorn
- Berichten: 11271
- Lid geworden op: 15 mar 2006, 20:53
- Locatie: Groot Ammers
Ik ookVincent schreef:Miscanthus schreef:Keer ook nu ons lot, HEER, zoals u water doet weerkeren in de woestijn.
Psalm 126:4
--------------------------------------------------------------------------------
Water in de woestijn
Soms heb je een tijdlang het gevoel dat je in de woestijn bent: je hebt geen overzicht meer, voelt je onrustig en verward, er gebeuren veel verdrietige dingen, je voelt je niet gekend en begrepen, je bent teleurgesteld in mensen en je vraagt je af waar God in al deze dingen is. Dat is een woestijnervaring. Soms helpt het dan om je woorden eigen te maken die niet overeenkomen met je ervaring maar die wel een openbaring van God zijn die die Hij ons op de lippen legt om te bidden: dat er een oase mag komen waar water is, waar je opnieuw ervaart dat het leven goed is en dat God er is.
Heer in de hemel, wil in onze woestijnperiodes oases scheppen waar water is, levend water van uw Geest.
Amen.
Waaraan ik toe wil voegen, dat de Heere Jezus zelf in de woestijn is geweest (Matth. 4). (heb gisteren zeer indrukwekkende preek over gehoord)
Ik weet, mijn Verlosser leeft
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Als de HEER het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers.
Psalm 127:1
--------------------------------------------------------------------------------
Als de Heer niet
Vaak willen we de dingen in eigen kracht doen. Dat zit er diep in. Al vanaf onze jongste jeugd zeggen we het: 'ikke zelf doen'. Als we groeien in geloof, als we verder komen op de weg die God met ons gaat, dan zullen we steeds meer ontdekken dat we kunnen werken en zwoegen wat we willen, maar dat het geen geestelijke vrucht draagt als het niet van de Heer zelf komt. Al ons eigen zwoegen en bouwen, hoe goed bedoeld ook, moeten we opgeven om te leven vanuit de stelregel van Jezus: 'Kracht wordt zichtbaar in zwakheid.' Als de Heer het niet doet en zegent, is het vergeefs.
Heer, leer ons om te leven vanuit deze gouden regel: dat we het alleen kunnen als U het doet.
Psalm 127:1
--------------------------------------------------------------------------------
Als de Heer niet
Vaak willen we de dingen in eigen kracht doen. Dat zit er diep in. Al vanaf onze jongste jeugd zeggen we het: 'ikke zelf doen'. Als we groeien in geloof, als we verder komen op de weg die God met ons gaat, dan zullen we steeds meer ontdekken dat we kunnen werken en zwoegen wat we willen, maar dat het geen geestelijke vrucht draagt als het niet van de Heer zelf komt. Al ons eigen zwoegen en bouwen, hoe goed bedoeld ook, moeten we opgeven om te leven vanuit de stelregel van Jezus: 'Kracht wordt zichtbaar in zwakheid.' Als de Heer het niet doet en zegent, is het vergeefs.
Heer, leer ons om te leven vanuit deze gouden regel: dat we het alleen kunnen als U het doet.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Vergeefs is het dat je vroeg opstaat, je laat te ruste legt, je aftobt voor wat brood - hij geeft het zijn lieveling in de slaap.
Psalm 127:2
--------------------------------------------------------------------------------
In de slaap
Het meest wenselijk antwoord in onze maatschappij op de vraag hoe het met je gaat is: 'Ik heb het druk.' In Gods Koninkrijk is dat anders. Want dat Koninkrijk vormt een tegendraadse cultuur, waarin niet het tobben maar het slapen met de Heer verbonden wordt. Hij houdt van zijn lievelingen en wil hen leren om te ontvangen. Dat verleren we als we altijd maar druk zijn: vroeg opstaan, laat naar bed gaan. We mogen de kunst van het slapen leren en ontdekken dat rusten gezegend wordt en dat je slapend rijk kunt worden, rijk in Hem. Hij heeft zoveel te geven!
Dank U, Heer, dat U ons leert om ontvankelijk te zijn. Leer ons om niet druk te zijn en meer te slapen.
Psalm 127:2
--------------------------------------------------------------------------------
In de slaap
Het meest wenselijk antwoord in onze maatschappij op de vraag hoe het met je gaat is: 'Ik heb het druk.' In Gods Koninkrijk is dat anders. Want dat Koninkrijk vormt een tegendraadse cultuur, waarin niet het tobben maar het slapen met de Heer verbonden wordt. Hij houdt van zijn lievelingen en wil hen leren om te ontvangen. Dat verleren we als we altijd maar druk zijn: vroeg opstaan, laat naar bed gaan. We mogen de kunst van het slapen leren en ontdekken dat rusten gezegend wordt en dat je slapend rijk kunt worden, rijk in Hem. Hij heeft zoveel te geven!
Dank U, Heer, dat U ons leert om ontvankelijk te zijn. Leer ons om niet druk te zijn en meer te slapen.
Halleluja. Amen.Miscanthus schreef:Vergeefs is het dat je vroeg opstaat, je laat te ruste legt, je aftobt voor wat brood - hij geeft het zijn lieveling in de slaap.
Psalm 127:2
--------------------------------------------------------------------------------
In de slaap
Het meest wenselijk antwoord in onze maatschappij op de vraag hoe het met je gaat is: 'Ik heb het druk.' In Gods Koninkrijk is dat anders. Want dat Koninkrijk vormt een tegendraadse cultuur, waarin niet het tobben maar het slapen met de Heer verbonden wordt. Hij houdt van zijn lievelingen en wil hen leren om te ontvangen. Dat verleren we als we altijd maar druk zijn: vroeg opstaan, laat naar bed gaan. We mogen de kunst van het slapen leren en ontdekken dat rusten gezegend wordt en dat je slapend rijk kunt worden, rijk in Hem. Hij heeft zoveel te geven!
Dank U, Heer, dat U ons leert om ontvankelijk te zijn. Leer ons om niet druk te zijn en meer te slapen.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar hem en verlangt naar zijn woord.
Psalm 130:5
--------------------------------------------------------------------------------
Uitzien naar zijn woord
Soms kunnen we ergens met veel verlangen naar uitkijken: naar een feest, een huwelijk, de geboorte van een kind, een nieuw begin. Zo kunnen we ook uitzien naar de Heer en naar zijn woord. Want in zijn woord komt God vergevend en genezend en bevrijdend naar ons toe. Als Hij spreekt, geeft Hij zichzelf vol liefde aan ons. Dat doet Hij in Jezus. Verlangen naar het woord van de Heer is verlangen naar Jezus, in de verwachting dat hij woorden spreekt die ons leven vernieuwen en verlichten.
Heer, we verlangen ernaar om uw stem te horen. Spreek vandaag tot ons uw liefdevolle en vernieuwende woorden.
Psalm 130:5
--------------------------------------------------------------------------------
Uitzien naar zijn woord
Soms kunnen we ergens met veel verlangen naar uitkijken: naar een feest, een huwelijk, de geboorte van een kind, een nieuw begin. Zo kunnen we ook uitzien naar de Heer en naar zijn woord. Want in zijn woord komt God vergevend en genezend en bevrijdend naar ons toe. Als Hij spreekt, geeft Hij zichzelf vol liefde aan ons. Dat doet Hij in Jezus. Verlangen naar het woord van de Heer is verlangen naar Jezus, in de verwachting dat hij woorden spreekt die ons leven vernieuwen en verlichten.
Heer, we verlangen ernaar om uw stem te horen. Spreek vandaag tot ons uw liefdevolle en vernieuwende woorden.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Israël, hoop op de HEER! Bij de HEER is genade, bij hem is bevrijding, altijd weer.
Psalm 130:7
--------------------------------------------------------------------------------
Hoop op de Heer
Onderweg mogen we elkaar steeds weer toezingen en toeroepen, juist in moeilijke situaties, dat er hoop is! Het volk Israël heeft dat eeuwenlang steeds weer mogen ervaren: dat God altijd weer redding gaf. Die God is in Christus onze God. Bij Hem is altijd weer genade: dat Hij goed voor ons is en gul uitdeelt van zijn overvloed en dat Hij ons eeuwig liefheeft en onze zonden vergeeft. Bij Hem is altijd weer bevrijding: een nieuw begin geeft Hij, weg van de angst die zo vaak heerst, opnieuw in de ruimte van zijn Geest. Zeg het vandaag tegen jezelf en tegen anderen: Hoop op de Heer!
Heer, dank U dat we altijd mogen hopen op U, en dat U telkens weer genade en bevrijding geeft uit uw overvloed.
Psalm 130:7
--------------------------------------------------------------------------------
Hoop op de Heer
Onderweg mogen we elkaar steeds weer toezingen en toeroepen, juist in moeilijke situaties, dat er hoop is! Het volk Israël heeft dat eeuwenlang steeds weer mogen ervaren: dat God altijd weer redding gaf. Die God is in Christus onze God. Bij Hem is altijd weer genade: dat Hij goed voor ons is en gul uitdeelt van zijn overvloed en dat Hij ons eeuwig liefheeft en onze zonden vergeeft. Bij Hem is altijd weer bevrijding: een nieuw begin geeft Hij, weg van de angst die zo vaak heerst, opnieuw in de ruimte van zijn Geest. Zeg het vandaag tegen jezelf en tegen anderen: Hoop op de Heer!
Heer, dank U dat we altijd mogen hopen op U, en dat U telkens weer genade en bevrijding geeft uit uw overvloed.
ABRAM VECHT (GENESIS 15: 6-20)
Weer werd het nacht. Ja, want verdrietig genoeg heeft Abram het visioen van die stralende sterrenhemel niet vast kunnen houden. Het is iedere keer weer mis met zijn geloof, er is veel. wat eraan vreet, en de weg is lang. Maar Abram vertrouwde toch op God? En God rekende hem dat toch tot gerechtigheid? Ja, maar geloof zit niet in een doosje. Het raakt steeds aangevochten. Dan wordt het weer nacht. Dan kan Abram weer van voren af aan beginnen. Weer ligt hij te woelen in zijn tent. “Probeer nu toch wat te slapen,” zegt Sarai. Abram zwijgt. Als hij nu wat zei, zou hij gauw te veel zeggen. Hij zwijgt. Ook in de hemel is het stil. Een overvliegende engel denkt even dat God beter een echte gelovige had kunnen nemen. Niet eentje die zijn dromen voortdurend verliest en onophoudelijk met nieuwe vragen komt aanzetten. Ja, hoor maar, daar heb je hem weer: ‘Heer God, waaraan zal ik wéten dat ik het land beërven zal?’ Abram wil er zo graag een bonnetje van hebben, en geef hem eens ongelijk. Een belofte is mooi, maar het zou wel zo prettig zijn als het zwart op wit stond.’Heer God, waaraan zal ik het weten?’ Ja, ik denk wel dat het allemaal goed komt, u hebt het beloofd en ik geloof u ook, eerlijk waar, ik geloof u, maar zoudt u mij toch niet wat meer vastigheid kunnen geven? Iets op een briefje. Dat kan ik dan ergens opbergen, en dat héb ik dan.’
Zodra de zon aan de kim is verschenen, staat Abram op en maakt zich voor vertrek gereed ‘Ik denk dat ik wel even wegblijf’, zegt hij tegen Sarai. Wat is hij van plan? Wat bezielt hem? ‘Ik zie wel wanneer je thuiskomt,’ zegt ze zo gewoon mogelijk.
Abram gaat op weg. Met een koe, een geit, een ram, een tortel en een duif.
Bij een rotsplateau gekomen houdt hij stil. Wat doet hij nu? Wat doet Abram? Hij klieft de dieren middendoor. Eén voor één. De koe. De geit. De ram. Alleen de tortel en de duif niet. Wat heeft dit te betekenen? Een oeroud ritueel is het. Wanneer twee mensen een afspraak willen maken, een verbond sluiten, dan nemen ze één of meer dieren, klieven die middendoor en leggen de helften uiteen, tegenover elkaar. Vervolgens lopen de twee verbondspartners door dat straatje van bloed tussen de dieren, en zweren elkaar een dure eed:’Zoals de twee helften van deze dieren bij elkaar horen en de tortel bij de duif, zo horen wij bij elkaar. Er is een bloedband die ons voortaan bindt. Als een van ons beiden het hier gegeven woord breekt, het moge hem vergaan als deze offerdieren. Aas voor de gieren moge hij zijn.’
Sarai zit thuis. Waar zou Abram toch zijn? In gedachten ziet ze hem weer gaan, met zijn beesten. Ging hij een verbond sluiten? Maar met wie dan? ‘Is de baas er niet?’ vraagt Eliëzer. ‘Nee, hij is even weg.’ Sarai is blij dat Eliëzer niet doorvraagt.
Hoog op de kale rots heeft Abram zijn dieren middendoor gehakt, en als bezeten beent hij er heen en weer tussen het bloed. Eenzaam. Een vertwijfelde, die vastigheid wil. Als de Stem geen inbeelding is geweest, als God er is aart gene zijde, dan moet hij nú komen. Abram weigert om nog langer alleen te zijn. De liefde kan toch niet steeds van één kant komen? AI zijn moeheid en gemis ontladen zich in dit bloedige wanhoopsritueel, deze dwingende uitnodiging aan die Ander van achter de sterren om zijn vage beloften nu vast te leggen in iets tastbaars op aarde. ‘Kom dan, want alle dingen zijn gereed.’ Abram is er. Het wachten is op God. Op één teken van gene zijde dat het niet dwaas is om te geloven dat er heil op komst is. Dat er echt reden is om te hopen en te blijven hopen. Dat God ons bidden hoort. Dat geloof geen inbeelding is, geen waan van een wankelmoedig mens.
Er zat een joods meisje in mijn klas, vlak na de oorlog. Zij had zó gebeden, toen ze ergens helemaal alleen ondergedoken zat. Maar antwoord, ho maar. Zouden haar vader en moeder nog in leven zijn? En haar zusje? Op een nacht, in vertwijfeling, had ze gedacht: nu probeer ik het nog één keer. ‘Lieve Heer, wilt u vannacht als ik slaap alstublieft dit lucifersdoosje even omdraaien? Meer hoeft u niet te doen. Alleen dat lucifersdoosje even omdraaien. Dan weet ik dat u er bent en voor ons zorgt. Doet u het?’ De volgende dag was ze vergeten welke kant van het doosje ze boven had gelegd.
Zo doet ook Abram, maar dan op grotemensenmanier. Toegewijd zwoegend en geheel naar ‘s lands wijs en eer legt hij de loper uit. ‘Lieve Heer, alstublieft, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’ Maar wie er komt... De ene partij voor het verbond is present, maar hij kan niets beginnen zolang die Ander er niet is, en die laat op zich wachten. God komt niet. Alleen de aasgieren komen. Wanneer bij het stijgen van de zonnehitte de kadavers ten hemel stinken, vallen ze aan. Abram ziet ze komen, rent op ze in, zwiept met zijn stok in het rond, schreeuwt zich de keel schor. Niet aflatend vliegen de rovers aam, duiken op hun prooi en krijsen Abram hun hoon in het gezicht: ‘Man, schei nu toch uit, je lijkt wel gek, je kunt toch geen verbond sluiten in je ééntje?’ Abram weet evenwel van geen wijken. Wat je heilig is, geef je niet zomaar prijs. Hardnekkig voert hij zijn gevecht met de af en aan vliegende vogels, krijsend om zijn kop. Of krijsen ze in zijn kop? Hoe lang houdt een mens dit vol?
De nacht valt. Sarai begrijpt niet waar Abram blijft. Ze maakt zich ongerust. Het is zo donker buiten. Waar zou hij toch zijn? ‘De baas nog niet terug?’ ‘Nee, Eliëzer, hij is nog niet terug.’
Abram is van moeheid in een diepe slaap gevallen. Bekaf. Bezweet. Met bloed besmeurd. Hij heeft verloren. Abram droomt. Hij droomt van een volk dat uit zijn zaad geboren zal worden. Hij droomt van het lijden dat dit volk wacht. Abram ziet een mateloze martelgang voor de zijnen in het verschiet. Een nachtmerrie. Maar Abram ziet meer. ja, hij ziet het goed: rook en vuur ziet hij. Er flakkeren vlammen boven het bloed, een vurige fakkel trekt tussen de offerdelen door. God is gekomen! Rook. Licht. Tongen van vuur. God is gekomen! Vreemd. Als Abram een afspraak wil maken, is de Here God er niet, en als de Here God komt, ligt Abram te slapen. Uiteindelijk betreedt de Eeuwige alléén de plaats van het verbond. Het schijnt dat dat verbond alleen maar vastigheid heeft van zijn kant. De belofte hangt niet af van Abrams trouw.
Abram kan God ook niet dwingen om te komen. God geeft het zijn beminden in de slaap. Maar had God het kunnen geven als zijn beminde niet had gevochten tot hij niet meer kon?
Toen de zon was opgegaan, keerde Abram naar huis terug. Met nieuwe hoop. Vraag niet wat er precies is gebeurd. Het is een geheimenis. Abram is als eerste in die geheimenis ingewijd, de eerste van de velen die in de nacht van de ziel God hebben ontmoet. Ze stamelen allemaal iets over rook en vuur, over warmte en licht. Hun moeheid en gemis lijken ten hemel opgevaren. En hoewel ze gewone, kwetsbare stervelingen blijven, die niet weten of ze nu waakten of droomden, en die ook beseffen dat lijden hun wacht, zetten zij de tocht voort en voelen zich geroepen warmte en licht te verspreiden in een wereld die daar zo naar verlangt. ‘Heerlijk dat je er weer bent’,zei Sarai.’Ik was ongerust.’ ‘Ik heb zoiets wonderlijks gezien,’ zei Abram.
Weer werd het nacht. Ja, want verdrietig genoeg heeft Abram het visioen van die stralende sterrenhemel niet vast kunnen houden. Het is iedere keer weer mis met zijn geloof, er is veel. wat eraan vreet, en de weg is lang. Maar Abram vertrouwde toch op God? En God rekende hem dat toch tot gerechtigheid? Ja, maar geloof zit niet in een doosje. Het raakt steeds aangevochten. Dan wordt het weer nacht. Dan kan Abram weer van voren af aan beginnen. Weer ligt hij te woelen in zijn tent. “Probeer nu toch wat te slapen,” zegt Sarai. Abram zwijgt. Als hij nu wat zei, zou hij gauw te veel zeggen. Hij zwijgt. Ook in de hemel is het stil. Een overvliegende engel denkt even dat God beter een echte gelovige had kunnen nemen. Niet eentje die zijn dromen voortdurend verliest en onophoudelijk met nieuwe vragen komt aanzetten. Ja, hoor maar, daar heb je hem weer: ‘Heer God, waaraan zal ik wéten dat ik het land beërven zal?’ Abram wil er zo graag een bonnetje van hebben, en geef hem eens ongelijk. Een belofte is mooi, maar het zou wel zo prettig zijn als het zwart op wit stond.’Heer God, waaraan zal ik het weten?’ Ja, ik denk wel dat het allemaal goed komt, u hebt het beloofd en ik geloof u ook, eerlijk waar, ik geloof u, maar zoudt u mij toch niet wat meer vastigheid kunnen geven? Iets op een briefje. Dat kan ik dan ergens opbergen, en dat héb ik dan.’
Zodra de zon aan de kim is verschenen, staat Abram op en maakt zich voor vertrek gereed ‘Ik denk dat ik wel even wegblijf’, zegt hij tegen Sarai. Wat is hij van plan? Wat bezielt hem? ‘Ik zie wel wanneer je thuiskomt,’ zegt ze zo gewoon mogelijk.
Abram gaat op weg. Met een koe, een geit, een ram, een tortel en een duif.
Bij een rotsplateau gekomen houdt hij stil. Wat doet hij nu? Wat doet Abram? Hij klieft de dieren middendoor. Eén voor één. De koe. De geit. De ram. Alleen de tortel en de duif niet. Wat heeft dit te betekenen? Een oeroud ritueel is het. Wanneer twee mensen een afspraak willen maken, een verbond sluiten, dan nemen ze één of meer dieren, klieven die middendoor en leggen de helften uiteen, tegenover elkaar. Vervolgens lopen de twee verbondspartners door dat straatje van bloed tussen de dieren, en zweren elkaar een dure eed:’Zoals de twee helften van deze dieren bij elkaar horen en de tortel bij de duif, zo horen wij bij elkaar. Er is een bloedband die ons voortaan bindt. Als een van ons beiden het hier gegeven woord breekt, het moge hem vergaan als deze offerdieren. Aas voor de gieren moge hij zijn.’
Sarai zit thuis. Waar zou Abram toch zijn? In gedachten ziet ze hem weer gaan, met zijn beesten. Ging hij een verbond sluiten? Maar met wie dan? ‘Is de baas er niet?’ vraagt Eliëzer. ‘Nee, hij is even weg.’ Sarai is blij dat Eliëzer niet doorvraagt.
Hoog op de kale rots heeft Abram zijn dieren middendoor gehakt, en als bezeten beent hij er heen en weer tussen het bloed. Eenzaam. Een vertwijfelde, die vastigheid wil. Als de Stem geen inbeelding is geweest, als God er is aart gene zijde, dan moet hij nú komen. Abram weigert om nog langer alleen te zijn. De liefde kan toch niet steeds van één kant komen? AI zijn moeheid en gemis ontladen zich in dit bloedige wanhoopsritueel, deze dwingende uitnodiging aan die Ander van achter de sterren om zijn vage beloften nu vast te leggen in iets tastbaars op aarde. ‘Kom dan, want alle dingen zijn gereed.’ Abram is er. Het wachten is op God. Op één teken van gene zijde dat het niet dwaas is om te geloven dat er heil op komst is. Dat er echt reden is om te hopen en te blijven hopen. Dat God ons bidden hoort. Dat geloof geen inbeelding is, geen waan van een wankelmoedig mens.
Er zat een joods meisje in mijn klas, vlak na de oorlog. Zij had zó gebeden, toen ze ergens helemaal alleen ondergedoken zat. Maar antwoord, ho maar. Zouden haar vader en moeder nog in leven zijn? En haar zusje? Op een nacht, in vertwijfeling, had ze gedacht: nu probeer ik het nog één keer. ‘Lieve Heer, wilt u vannacht als ik slaap alstublieft dit lucifersdoosje even omdraaien? Meer hoeft u niet te doen. Alleen dat lucifersdoosje even omdraaien. Dan weet ik dat u er bent en voor ons zorgt. Doet u het?’ De volgende dag was ze vergeten welke kant van het doosje ze boven had gelegd.
Zo doet ook Abram, maar dan op grotemensenmanier. Toegewijd zwoegend en geheel naar ‘s lands wijs en eer legt hij de loper uit. ‘Lieve Heer, alstublieft, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’ Maar wie er komt... De ene partij voor het verbond is present, maar hij kan niets beginnen zolang die Ander er niet is, en die laat op zich wachten. God komt niet. Alleen de aasgieren komen. Wanneer bij het stijgen van de zonnehitte de kadavers ten hemel stinken, vallen ze aan. Abram ziet ze komen, rent op ze in, zwiept met zijn stok in het rond, schreeuwt zich de keel schor. Niet aflatend vliegen de rovers aam, duiken op hun prooi en krijsen Abram hun hoon in het gezicht: ‘Man, schei nu toch uit, je lijkt wel gek, je kunt toch geen verbond sluiten in je ééntje?’ Abram weet evenwel van geen wijken. Wat je heilig is, geef je niet zomaar prijs. Hardnekkig voert hij zijn gevecht met de af en aan vliegende vogels, krijsend om zijn kop. Of krijsen ze in zijn kop? Hoe lang houdt een mens dit vol?
De nacht valt. Sarai begrijpt niet waar Abram blijft. Ze maakt zich ongerust. Het is zo donker buiten. Waar zou hij toch zijn? ‘De baas nog niet terug?’ ‘Nee, Eliëzer, hij is nog niet terug.’
Abram is van moeheid in een diepe slaap gevallen. Bekaf. Bezweet. Met bloed besmeurd. Hij heeft verloren. Abram droomt. Hij droomt van een volk dat uit zijn zaad geboren zal worden. Hij droomt van het lijden dat dit volk wacht. Abram ziet een mateloze martelgang voor de zijnen in het verschiet. Een nachtmerrie. Maar Abram ziet meer. ja, hij ziet het goed: rook en vuur ziet hij. Er flakkeren vlammen boven het bloed, een vurige fakkel trekt tussen de offerdelen door. God is gekomen! Rook. Licht. Tongen van vuur. God is gekomen! Vreemd. Als Abram een afspraak wil maken, is de Here God er niet, en als de Here God komt, ligt Abram te slapen. Uiteindelijk betreedt de Eeuwige alléén de plaats van het verbond. Het schijnt dat dat verbond alleen maar vastigheid heeft van zijn kant. De belofte hangt niet af van Abrams trouw.
Abram kan God ook niet dwingen om te komen. God geeft het zijn beminden in de slaap. Maar had God het kunnen geven als zijn beminde niet had gevochten tot hij niet meer kon?
Toen de zon was opgegaan, keerde Abram naar huis terug. Met nieuwe hoop. Vraag niet wat er precies is gebeurd. Het is een geheimenis. Abram is als eerste in die geheimenis ingewijd, de eerste van de velen die in de nacht van de ziel God hebben ontmoet. Ze stamelen allemaal iets over rook en vuur, over warmte en licht. Hun moeheid en gemis lijken ten hemel opgevaren. En hoewel ze gewone, kwetsbare stervelingen blijven, die niet weten of ze nu waakten of droomden, en die ook beseffen dat lijden hun wacht, zetten zij de tocht voort en voelen zich geroepen warmte en licht te verspreiden in een wereld die daar zo naar verlangt. ‘Heerlijk dat je er weer bent’,zei Sarai.’Ik was ongerust.’ ‘Ik heb zoiets wonderlijks gezien,’ zei Abram.
Jij dacht dat ik alleen maar GerGem-dominees lees/beluister?Unionist schreef:Hoe raad je het zo. Ik wou het er niet bij zetten omdat je dan bevooroordeeld leest.Tiberius schreef:Van ds. Ter Linden?
Ik vond dit namelijk een heel mooi stukje.
Nee hoor, ik ben van mening dat je ook kan leren van mensen die totaal andere standpunten hebben.