De prediking van het Evangelie

Loyalus
Berichten: 86
Lid geworden op: 02 jun 2004, 16:25

Bericht door Loyalus »

De prediking van het Evangelie

(4)


Drie verbonden leer

We vervolgen onze bespreking van het boek van ds. C. Harinck, De prediking van het Evangelie. Op de synode 1950 en bij de schorsing van ds. Kok speelden heel duidelijk drie belangrijke zaken. Het ging om de zgn. drie verbonden leer, het aanbod van de genade en de beloften. Over deze zaken een aantal vrij uitvoerige overwegingen. Hoe komt het dat de Synode unaniem een predikant die reeds 35 jaar de gemeenten met vrucht en zegen had mogen dienen, die een belangrijke plaats had in het kerkelijke leven (ds. Kok was o.m. penningmeester van het Curatorium, penningmeester van het deputaatschap Zending en scriba van het deputaatschap bij de Hoge Overheid), die in 1941 (met voorbijgaan van ds. G.H. Kersten) nog was verkozen tot preses van de Generale Synode en die verschillende zielsvrienden (aan wie hij zeer nauw verbonden was) ter Synode had, kon worden geschorst? Vooral die unanimiteit vraagt om een steekhoudende verklaring! Ds. Harinck vraagt zich in dit boek denk ik in alle eerlijkheid af of deze schorsing wel terecht was. We zullen trachten de overwegingen van onze broeder na te gaan en ook tot een afweging te komen. Overigens is een eerlijke en gefundeerde afweging over deze schorsing, historisch gezien, lastig want de Synode van 1950 duurde twee dagen (11 en 12 januari 1950); er werd heel veel over de zaak van ds. Kok gezegd, maar uiteindelijk is het verslag van de Synode maar elf bladzijden en beloopt de weergave van de zaak van ds. Kok (waar vele uren over gesproken is, zowel op 11 als op 12 januari) ongeveer twee en een halve pagina (100 regels, circa 1000 woorden). De officiële weergave is dus uiterst summier. De officiële bronnen zijn zeer beperkt. Laten we echter trachten een antwoord te vinden op de vraag waarover het nu eigenlijk over ging en een afweging te maken. Eerst richten we ons op de zgn. drie verbonden leer. 'Toch heeft men de uitspraken van ds. Kok over de beloften steeds in verband gebracht met de verbondsbeloften en de leer van de drie verbonden. Dat heeft twee oorzaken. De eerste is dat ds. Kok de belofte van het evangelie een goddelijke toezegging noemde. De tweede oorzaak is dat hij onderscheid maakte tussen de schenking en deelachtigmaking van de belofte. Deze twee zaken tendeerden naar de verbondsopvatting van ds. Jongeleen' (pag. 244). Ds. Jongeleen was een groot voorstander van de drie verbonden leer. Ds. G.H. Kersten heeft steeds nadrukkelijk gewaarschuwd voor het grote gevaar van deze leer. Wat bedoelde ds. Kersten met de drie verbonden leer? Hij bedoelde in zijn bestrijding steeds die leer van het verbond waarbij het genadeverbond en de verkiezing tot zaligheid van elkaar los worden gemaakt. Het genadeverbond wordt dan ten diepste de aanbieding van het Evangelie. In de drie verbonden leer is het genadeverbond niet 'die weg waarlangs God door Christus het eigendom wordt van de zondaar en hij een eigendom van God' (ds. A. Hellenbroek, Voorbeeld der goddelijke waarheden, Van het genadeverbond). Het verbond wordt bij de drie verbonden leer losgemaakt van haar zenuw: de verkiezing tot zaligheid. De vastheid van het verbond is dan opgegeven. Ds. Kersten sprak van een verbondsontzenuwende leer. Deze leer (genadeverbond losmaken van verkiezing!) werd voorgestaan door mannen als ds. J. Jongeleen, Prof. J.J. van der Schuit en dr. J.G. Woelderink. In deze gedachtegang zijn alle gedoopte kinderen voluit verbondskinderen. Het verbond wordt immers met alle gedoopten opgericht. De beloften zijn ook aan allen in de doop geschonken. Het komt er nu voor de gedoopte op aan dat hij of zij die beloften door het geloof gaat toe-eigenen. Ds. Jongeleen omschrijft in zijn Lesboek over de geloofsleer het genadeverbond als 'die genadige beschikking Gods over de gelovigen en hun zaad, waarin God onder verplichting van geloof en bekering, alle heil voor tijd en eeuwigheid wil schenken door de Middelaar des Verbonds' (Lesboek, 5e druk, pag. 57). Verder benadrukt hij dat allen die leven op de erve des verbonds bondelingen zijn en 'niet alleen dus de uitverkorenen' (Lesboek, pag. 59). Bondelingen kunnen volgens ds. Jongeleen voor eeuwig verloren gaan en zij bezitten de beloften in voorwerpelijke zin. (Lesboek, pag. 60). Bij dr. Woelderink wordt deze verbondsbeschouwing nog verder toegespitst. 'God geeft ons (alle gedoopten, WV) in het verbond der genade zijn heil dus niet onder beding van geloof en gehoorzaamheid maar Hij geeft ons zijn heil werkelijk uit genade, dat is onvoorwaardelijk en beveelt ons die gelovig te aanvaarden' (dr. J.G. Woelderink, De Waarheidsvriend, jaargang 26, pag. 206). Onze gemeenten hebben, onder leiding van ds. Kersten, in 1931 krachtig afstand genomen van deze verbondsopvatting. En het is die opvatting over het genadeverbond die ds. Kersten bedoelde en afwees in zijn kritiek op de drie verbonden leer. Dit is van groot belang om de gedachten van de 17e en 18e eeuwse oudvaders over het verbond op de juiste wijze te zien. Er zijn immers ook onder de oudvaders wel enige verschillen in verbondsopvatting. Maar bij hen allen wordt het genadeverbond opgericht met de uitverkorenen. Het vragenboekje van ds. A. Hellenbroek is daarvan een duidelijk voorbeeld. Ook in de Westminster Belijdenis en bij de Schotse theologen wordt het genadeverbond opgericht in Christus met de uitverkorenen (zie bijvoorbeeld Thomas Boston, Het verbond der genade en de Westminster Belijdenis art. 7.3). Het kenmerk van de verbondsleer die ds. Kersten hartstochtelijk verdedigde was de nauwe band tussen verkiezing en verbond. Hetgeen daarvan afweek, in die zin dat verbond en verkiezing van elkaar worden losgemaakt en dat het genadeverbond wordt opgericht met alle gedoopten, zag hij als de drie verbonden leer. Ik vind het een gebrek in het boek dat we bespreken dat br. Harinck dit eigenlijk nergens enigszins uitvoerig uitlegt. Het lijkt mij in ieder geval niet juist om te stellen dat Van Mastricht en á Brakel (pag. 210 voetnoot; zie ook voetnoot op pag. 256) min of meer aanhangers waren van een drie verbonden leer. Dan gebruiken we het woord drie verbonden leer niet goed, verwarrend. Ook bij á Brakel en Van Mastricht immers wordt het genadeverbond opgericht met de uitverkorenen ten eeuwigen leven. Ook bij hen staat het verbond der genade onder de beheersing van de verkiezing. Ook lijkt het mij onjuist om te stellen dat ons doopsformulier steun biedt aan de gedachte van de 'drie verbonden leer" zoals broeder Harinck dat op pag. 116 stelt. We lezen immers nadrukkelijk in het formulier over de 'gemeente der uitverkorenen'. Het doopsformulier staat in het wezen van het verbond. Dat wil zeggen: in het formulier zien we wat de doop voor Gods kinderen betekent. Ook in het doopsformulier zien we de nauwe band tussen verkiezing en genadeverbond. Het doopsformulier spreekt onbekommerd over 'een eeuwig verbond met God' en legt daarmee een relatie tussen het genadeverbond en de verkiezing tot zaligheid. Ook wordt in het formulier gezegd dat God de Vader met ons een ‘eeuwig verbond der genade opricht'. Het verdient de aandacht dat iemand als ds. Jongeleen de uitdrukking ,eeuwig genadeverbond' afwijst (Lesboek, pag. 57) omdat het genadeverbond en verkiezing tot zaligheid met elkaar verbindt. En juist dat wordt door de aanhangers van de 'drie verbonden leer' nadrukkelijk bestreden. In het doopsformulier is echter geen grond voor de gedachte om genadeverbond en verkiezing van elkaar los te maken. De zorg rond het spreken van ds. Kok was dat hij overhelde naar de drieverbonden leer waarbij het genadeverbond los komt te staan van de verkiezing en alle gedoopten min of meer in het verbond zijn dan wel deel hebben aan de beloften van het verbond. Hij immers zei dat de dopeling de beloften geschonken zijn. De Synode heeft dat in 1950 unaniem niet over willen nemen. Hoewel het historische beeld van de Synode van 1950 helaas niet zo scherp is (de Acta zijn nogal beknopt), is het besluit tot schorsing mijns inziens niet genomen omdat dr. C. Steenblok zoveel invloed had (pag. 257) of omdat de broeders niet zo goed begrepen waarover het ging (zoals ds. Harinck stelt), maar omdat men de drie verbonden leer afwees. Men wilde unaniem het verbond der genade niet losmaken van de uitverkiezing tot zaligheid en de beloften van het genadeverbond niet algemeen maken voor alle gedoopten. Het citaat van ds. Hegeman op pag. 229 bevestigt dat mijns inziens duidelijk. Hetgeen door ds. L. Rijksen op voorzichtige en zorgvuldige wijze werd geschreven in De Saambinder, na de Synode, wijst daar tevens op (pag. 245). Ook op de Particuliere Synode van Yerseke (1948) en tijdens de vergadering van de classis Barneveld (1948) kwam dat duidelijk aan de orde (resp. pag. 178 en pag. 192). Ook op pag. 244 geeft br. Harinck die zorg aan. Overigens moet wel worden opgemerkt - zoals ds. Harinck dat ook terecht aangeeft (pag. 260) - dat het te ver gaat om te zeggen dat ds. Kok de drie verbonden leer was toegedaan en dat hij het verbond wilde losmaken van de verkiezing. Hoewel zijn visie op de beloften er eigenlijk toe noopte, wilde ds. Kok die consequentie ook weer niet voluit trekken. Zijn visie op het verbond en de beloften was dus enigszins 'verwarrend'. Deze verwarring en de vrees voor het overhellen naar de drie verbonden leer hebben bij de besluitvorming van 1950 in de eerste plaats een belangrijke rol gespeeld.


Aanbod van genade

Een tweede belangrijke zaak was het aanbod van de genade. Ds. Kok had daar zelfs in 1949 een boekje over geschreven: Het aanbod van Gods genade, gepredikt en verdedigd door onze reformatorische vaderen. Over het aanbod van de genade was al eerder in de kring der gemeenten een openlijk conflict geweest. De broeders ds. D.C. Overduin en ds. J. Overduin hadden zich in verband hiermee in april 1930 aan de gemeenten onttrokken (pag. 120). 'Ten overstaan van de commissie van de Particuliere Synode bestreed met name ds. D.C. Overduin, dat de evangelieprediker een opdracht heeft om bij zijn hoorders op bekering aan te dringen' (pag. 120). Op de classisvergadering van 1 juli 1948 in Barneveld was het aanbod van de genade ook nadrukkelijk aan de orde. Daar was unanimiteit over de bekende formulering van ds. Kersten over de betekenis van de uitwendige roeping. 'De uitwendige roeping komt tot allen, die het Woord horen. Zij roept tot bekering; zij nodigt tot de zaligheid; zij biedt verloren zondaren Christus aan. God Zelf nodigt daardoor de zondaar en Hij zendt Zijn knechten, die met heilige ernst en getrouwheid, alsof God door hen bade, bidden van Christus' wege: Laat u met God verzoenen (2 Kor. 5:20)'(ds. G.H. Kersten, Korte lessen over Kort Begrip, pag. 124). Ds. Harinck laat in de hoofdstukken 15 en 16 van zijn boek zien dat het aanbod van genade in de aanloop naar de Synode van 1950 een belangrijke rol speelde. Uit het boekje van ds. Kok over het aanbod blijkt heel duidelijk dat hij bezorgd was 'over het ontbreken van het aanbod van Gods genade in de prediking van het Evangelie'. Ds. Kok stelde dat de prediking een 'goddelijke toezegging' is. (pag. 209). 'Hij beschouwt het aanbod van genade als een schenking' (pag. 215). Br. Harinck wijst erop dat ook dr. Comrie het woord schenken wel in die zin gebruikt, maar dan uitsluitend voor de beloften van het Evangelie. Voor Comrie zijn schenken, aanbieden, voorstellen of geven in het kader van het aanbod van genade gelijke begrippen (pag. 212). Voor ds. Kok was het daadwerkelijk functioneren van het aanbod van de genade een onopgeefbaar uitgangspunt in de praktijk van de prediking. Wel was er verwarring rond het begrip ,schenken'. Ds. Harinck wijst op een ontwikkeling bij ds. Kok (de gemeente steeds nadrukkelijker bij het verbond betrekken) en een ontwikkeling bij ds. G.H. Kersten, die later wat meer afstand ging nemen, gelet op de gevaren van de drie verbonden leer, van het woord schenken in algemene zin (pag. 215). Br. Harinck besteedt ook aandacht aan de visie van dr. Steenblok op het aanbod van de genade en de prediking. Ook bij hem zien we in de jaren 1948-1950 enige radicalisering optreden. Ds. Harinck stelt dat voor dr. Steenblok de nodiging tot het heil alleen beperkt is tot de boetvaardigen (pag. 219). 'Tot de onbekeerden komt in de uitwendige roeping alleen de eis van de wet'. Br. Harinck is van oordeel dat een 'logische conclusie' het gehele denken van dr. Steenblok overheerst (pag. 226). Drs. P.L. Rouwendal trekt op basis van onderzoek van het gehele werk van dr. Steenblok de volgende conclusie: 'In zijn theoretische verhandelingen over de roeping had Steenblok steeds benadrukt dat het Evangelie gepredikt moest worden met bevel van geloof en bekering. Daarom zou men verwachten dat dit bevel ook in Steenbloks preken, zeker in het aanspreken van de onbekeerden, een grote plaats zou innemen. Dat is echter niet het geval. De oproep tot bekering klinkt in de meeste preken wel door, maar krijgt geen nadruk. Nog opvallender is dat de oproep tot geloof aan de onbekeerden geheel ontbreekt.' (Rouwendal, pag 94). Tegen deze ontwikkeling heeft ds. R. Kok willen waarschuwen. Bij hem was de indringende oproep tot bekering en geloof in prediking volop realiteit. Ook deze spanning speelde op de achtergrond van de Synode van 1950 nadrukkelijk mee. Wat was in 1950 eigenlijk aan de orde? Br. Harinck stelt een en ander maal dat het ging om het aanbod van de genade. Zo heeft dat in ieder geval voor ds. R. Kok gelegen. Mogelijk ook wel bij anderen. Maar er was meer. De drie verbonden leer, zoals we hierboven reeds zagen, en de visie op de beloften waren ook aan de orde. Daarom in een volgend artikel eerst iets over de beloften.

(wordt vervolgd)

Amersfoort, ds. W. Visscher
Zeeuw

Bericht door Zeeuw »

"DAt mag je van mij ook wel zeggen, maar waar het om gaat, ik hoop dat je dat scherp hebt, is dat mensen zoals VanderSchuit en Jongeleen (CGK) waar ds. Kersten zo tegen ageerde, tegen mensen die gedoopt waren zeiden dat ze in het genadeverbond waren, en de goederen daarvan deelachtig in de schenking."

Er was weliswaar gevraagd om pas te reageren wanneer de serie klaar was. Toch alvast een voorlopige reactie.

Laat ik vooropstellen dat de toon die ds. Visscher gebruikt zeer goed is. Hij geeft eerlijk aan dat hij soms van mening verschilt, maar speelt nooit op de man.
Dat doet bijzonder weldadig aan en dat mag best gezegd worden. Hij kan zaken en personen scheiden. Laten we proberen dat ook hier te doen. Inhoudelijk zou ik graag de volgende opmerkingen maken.

1) ds. Visscher verschilt van mening met ds. Harinck over het doopformulier. Ds. Harinck stelt dat dit spreekt in de lijn van 3 verbonden, terwijl ds. V. stelt dat ook het doopformulier de lijn tussen verbond en verkiezing vasthoud.

In de eerste plaats mag je eerlijk constateren dat er bij ds. H een verschuiving hierin heeft plaatsgevonden. Ik heb zijn boek over het doopformulier "ons doopformulier", en daarin stelt hij niet dat het hier om 3 verbondenleer gaat. Dat voorop.
Blijft nog de vraag staan wie nu werkelijk het doopformulier juist interpreteert.

Persoonlijk ben ik geneigd om voorzichtig te stellen dat dit toch anders spreekt dan men in de GG doet. De onderbouwing van ds. V. vind ik niet sterk. Dat het doopf. spreekt over "de gemeente der uitverkorenen" zegt namelijk niets of de opstellers het verbond ALLEEN met de uitverkorenen gesloten zagen. De gehele zin luid namelijk "totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden".

Het gaat daar dus om het eeuwige leven in de hemel. Nu, zowel zij die 2 als die 3 verbonden leren zullen het er beide over eens zijn dat uiteindelijk alleen de uitverkorenen zalig worden en in de hemel komen. Ik vind dat daarom zeker geen overtuigend bewijs.

Dat het dooopf. spreekt over "een eeuwig verbond" tendeert inderdaad wel meer naar de 2 verbond.leer. Daar word het wezen van het genadeverbond gezien als rustend in de eeuwige vrederaad. Wanneer je het "eeuwig verbond" daarom opvat als terugziende op de oprichting lijkt dit voor ds. Visscher te pleiten. Het "eeuwige"ziet ook op vastheid, op onverbreekbaarheid.

De opmerking dat het doopf. in het wezen van het verbond staat vind ik evenmin sterk. Zijn alleen de uitverkoren kinderen "in zonden ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns" en de verworpenen niet ?

Niemand die dat zal stellen; je kunt daarom mijns inziens moeilijk het "ten eerste" op alle kinderen laten slaan om vervolgens scheiding aan te brengen en te stellen dat het "ten tweede" alleen ziet op de uitverkorenen.
Er word verder ook niet gesproken over wezen en bediening; die hele terminologie ontbreekt geheel in het doopf, terwijl die terminologie al sinds Olevianus bekend is. Ze hadden het daarom zeker genoemd als het zo was.

Kortom; ik denk dat de algemene lijn van het doopformulier meer in de richting gaat van een voorwaardelijk verbond wat met alle kinderen der gemeente word opgericht. Denk aan de 2 delen waarover ook gesproken word. Dat past niet in de 2 verbondenleer, omdat de "delen" daar op God en Christus betrokken worden en nooit als een rechtstreeks verbond met de mens.

2) Onze oudvaders. Ds. V. stelt dat Brakel de band tussen verkiezing en verbond vasthoud en geen 3 verbonden leert. ds. V. verwijt ds. H. dat hij nergens expliciet uitlegt wat de 3-verbondenleer feitelijk betekend. Ik dacht dat ds. H. juist wel duidelijk maakt wat deze inhoud; juist bij dit gedeelte vind je zijn noot over het doopformulier. Verder vind ik het spreken over de band tussen verbond en verkiezing van ds. V ook niet helemaal helder. Je kunt beter stellen: hoe zie je de plaats van de gedoopte kinderen tov het genadeverbond. Zijn ze in het verbond of niet ?
Brakel leert in ieder geval duidelijk dat wij alle gedoopte kinderen als verbondskinderen te beschouwen hebben, tenzij ze in leer en leven het tegendeel bewijzen. Indien dat laatste het geval is, blijkt dat ze nooit verbondskinderen geweest zijn.
Je kunt dus stellen dat Brakel uiteindelijk alleen de uitverkorenen als bondgenoten ziet. Maar dan sla je wel een belangrijke stap in Brakels theologie over.

En daarmee kom ik gelijk bij mijn hoofdbezwaar tegen de gemaakte inhoudelijke opmerkingen.

Men trekt te gemakkelijk oudvaders in de lijn van de eigen theologie en men geeft de standpunten van de ander niet correct weer. Men, dat geld dus niet zozeer de persoon van ds. V. of H., maar zowel GG als CGK in de verbondspolemiek.

Kijk naar hetgeen ds. V over de 3 verbondenleer stelt. Orckie heeft het aangehaald "tegen mensen die gedoopt waren zeiden dat ze in het genadeverbond waren, en de goederen daarvan deelachtig in de schenking."

Dit is geen volledige weergave van hen die de 3 verbondenleer leren. Er word namelijk nog wat BIJ gezegd. Er word bij gezegd dat de schenking van de beloften en de verbondsgoederen onderscheiden is van de deelachtigmaking door de werking van de Heilige Geest. Alleen daardoor krijgt men een zaligmakend kindrecht op het verbond.
Die werking van de Heilige Geest is het die de uitverkorenen uit het verbond der verlossing toeeigent door het geloof wat zij in Christus hebben, namelijk de afwassing der zonden.
Er zijn dus 2-erlei kinderen des verbonds.
Zij die de beloften geschonken kregen, en zij die door de werking van de H. Geest de beloften deelachtig gemaakt zijn.

Alleen de laatsten zullen zalig worden, en zij zijn de uitverkorenen in het verbond der verlossing.

Als dit niet toegevoegd word ontstaat er een verkeerd en eenzijdig beeld alsof de vervulling en deelachtigmaking van de beloften dan het werk zou zijn van het geloof van de natuurlijke mens. Maar dat is geen juiste weergave, maar een karikatuur. En eerlijk gezegd vind ik dat ds. H. op een andere plaats dat wel heeft opgemerkt en gesteld heeft dat wanneer dit erbij gezegd word men blijft binnen de reform. traditie. En daar ben ik het van harte mee eens.

Andersom moet ook gezegd worden. Onlangs heb ik in de uitverkoop de dogmatiek van Van Genderen en Velema gekocht. Ik heb de verbondsleer nog eens nagelezen. Daar vind je precies hetzelfde maar dan andersom.

Zij stellen min of meer dat het overgrote deel van de reformatoren en oudvaders een voorwaardelijk verbond met alle gedoopten wat onderscheiden is van het verbond der verlossing leren. Tevens stellen zij dat Calvijn dit ook leert.

Wat Calvijn betreft: die had nog geen uitgewerkte verbondsleer en heeft uitspraken waarop beide richtingen zich kunnen beroepen. Met Ursinus en Olevianus begint de ontwikkeling.
Kwalijker vind ik dat ook daar een karikatuur word gemaakt van de 2 verbondenleer. Er word nl. alleen gesteld dat het verbond met de uitverkorenen is opgericht en dat de beloften alleen voor de uitverkorenen zijn. Ook dat is een eenzijdige en daarom onvolledige weergave. Mannen als Boston, Erskine e.d. hebben sterk benadrukt dat het verbond weliswaar naar zijn wezen in Christus met de uitverkorenen is opgericht van eeuwigheid, maar in de tijd een bediening kent die alle hoorders van het Evangelie omvat waarin het aanbod van het verbond en het recht van toegang tot de beloften voor alle hoorders ernstig en welmenend, onvoorwaardelijk word aangeboden.
2 Verbondenleer betekend dus zeker niet per definitie dat je eerst moet weten een uitverkorene te zijn alvorens op de beloften te mogen pleiten. Inderdaad, dat kan geleerd worden; maar dat is een uitwas en niet de 2 verbondenleer van de Marrow men. De notie dat het verbond in Christus met de uitverkorenen is opgericht is daarom bij ee juist functioneren van de bediening helemaal geen bedreiging of verkiezingsprediking; maar juist een troostrijke en oneindige vaste zekerheid dat het verbond zal worden verwezenlijkt als vrucht op het werk van Christus die aan alle voorwaarden voldaan heeft.

Persoonlijk sta ik dus achter deze lijn van 2 verbonden met daarbij de opmerking dat ook de andere opvatting voorkomt binnen het geref. protestantisme.
Onze 3 FvE doen geen uitspraak; daarom had '31 voor mij niet gehoeven.
Ik denk dat vele GG ers als ze een bandje zouden horen van prof. van der Schuit of ds. Jongeleen zonder de naam te kennen er nog best aardig mee eens zouden kunnen zijn...

Ik ben overigens benieuwd wat ds. V over de beloften gaat schrijven. Ik heb een vermoeden, maar wacht af.
Loyalus
Berichten: 86
Lid geworden op: 02 jun 2004, 16:25

Bericht door Loyalus »

Nr.tje 5

De prediking van het evangelie


Beloften
Een andere zaak die op de Synode van 1950 aan de orde was, zo kunnen we achteraf constateren, zijn de beloften. Ds. R. Kok is geschorst omdat hij de beloften vereenzelvigde met het aanbod van de genade. Wat heeft de Synode met deze uitspraak bedoeld? Die vraag klemt te meer omdat in de Acta van de Synode van 1950 maar heel weinig vastligt. Dat is opmerkelijk omdat ter Synode wel vele uren over deze zaken is gesproken. Ds. Harinck gaat in het boek dat wij thans bespreken, De prediking van het Evangelie, zeer uitvoerig op deze zaak in. Hij komt ook tot een publieke bijstelling van eerdere gedachten die hij zelf naar voren heeft gebracht in zijn boek ‘De Schotse Verbondsleer’ (pag. 236, voetnoot). Ook vindt hij de officiële en gebruikelijke lezing van de uitspraak over de schorsing van Ds. Kok niet geheel juist. De officiële lezing is dat ds. Kok de verbondsbeloften vereenzelvigde met het aanbod van de genade. De Synode zou dus hebben afgewezen dat de beloften, die duidelijk bestemd zijn voor de uitverkorenen (de beloften die beginnen met 'Ik zal...') worden aangeboden en geschonken aan alle gedoopten. Ds. Harinck betwijfelt of de synode dat in 1950 wel heeft bedoeld. Hij komt zelfs tot de stellige uitspraak dat de synode dat niet kan hebben bedoeld. Wat is er aan de hand? Wij maken in onze gemeenten onderscheid tussen verbondsbeloften en het aanbod van genade. De verbondsbeloften zijn de boodschappen van het heil dat de Heere in het leven van Zijn kinderen vervult. Een verbondsbelofte is bijvoorbeeld Ezechiël 36:26: 'En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.' Deze belofte schenkt de Heere aan Zijn uitverkorenen. Hij zal er ook voor zorgen dat de belofte tot vervulling komt. We noemen dat een verbondsbelofte. De gedachte van deze verbondsbeloften en het adres ervan aan de uitverkorenen is duidelijk terug te vinden in bijvoorbeeld de kanttekeningen op de Statenvertaling (zie op Rom 9:6 kantt. 22). Daarnaast spreken we over het aanbod van genade (evangeliebeloften). Daarmee bedoelen we eigenlijk de aanbieding van de genade in de prediking en de toezegging die de Heere verbindt aan het waarlijk zoeken van Hem. Een bijbels voorbeeld is Psalm 81:llb: 'Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.' Een dergelijke tekst bevat een oproep (mond openen; bidden, zoeken) en verbindt daaraan een belofte voor alle hoorders van het Evangelie (Ik zal hem vervullen!). Het zoeken van de Heere is niet te vergeefs. De Heere wijst in dergelijke teksten de weg aan waarlangs Hij gevonden wordt. Deze beloften zijn gericht aan alle hoorders! Deze beloften moeten ook werkzaam maken aan de troon van Gods genade. Er is dus een aanzienlijk verschil tussen de verbondsbeloften en het aanbod van de genade. Het aanbod van de genade wordt door ds. Harinck ook wel de evangeliebeloften genoemd. Ds. Harinck betoogt in zijn boek dat dr. C. Steenblok de verbondsbeloften vereenzelvigde met de evangeliebeloften (pag. 150) en dat hij vervolgens leerde dat er een aanbod was (voor de onbekeerden), maar geen enkele belofte. Dus 'Ik zal hem vervullen' (Psalm 81:llb) geldt, volgens ds. Harinck, in de opvatting van Steenblok uitsluitend voor Gods kinderen. Die mogen daarmee werkzaam zijn. Voor onbekeerden is er slechts de prediking van de Wet. Gods volk mag de belofte (verbondsbelofte en evangeliebelofte) worden gepreekt. Br. Harinck stelt dat de synode déze visie van dr. C. Steenblok in 1950 (en ook al in 1948) heeft overgenomen. Er is wel een aanbod, maar geen enkele belofte. Ds. Harinck stelt dit omdat de woorden verbondsbeloften en evangeliebeloften pas in 1986 worden gebruikt (pag. 238 voetnoot). Ik vraag me af of br. Harinck hier de Synode van 1950 wel recht doet. De woorden waren wellicht niet bekend. Maar de zaak (onderscheiden tussen verbondsbeloften en het aanbod van de genade) was wel degelijk bekend. Het boek van br. Harinck is daarvan het bewijs. Vele bladzijden lang betoogt hij dat dr. Steenblok bewust de verbondsbeloften en de evangeliebeloften als één geheel wilde zien en dan uitsluitend bestemd voor de uitverkorenen. Volgens br. Harinck staan er voor de niet-uitverkorenen, in de opvatting van Steenblok, geen beloften in de Bijbel. Ds. Kok zou daarentegen juist willen onderscheiden. Op de Synode is het op dit punt hoog opgelopen. Ds. Kok verklaarde op 12 januari 1950 (op de tweede synodedag!) dat voor hem 'de beloften gelijk staan met de aanbieding van het Evangelie'. Ook in zijn boekje over het aanbod van Gods genade had hij dat reeds geschreven (Het aanbod van Gods genade, pag 1l). Het lijkt alsof ds. Kok hier niet onderscheidt tussen de verbondsbeloften en de evangeliebeloften. Ds. Kok kon soms heel radicale en ongenuanceerde uitspraken doen. Dat neemt echter niet weg dat we ons de vraag kunnen stellen wat ds. Kok uiteindelijk heeft bedoeld. Waarschijnlijk wilde ds. Kok, alhoewel deze termen toen nog niet werden gebruikt, voluit erkennen dat er onderscheid is tussen verbondsbeloften en evangeliebeloften, maar daar werd hem (in de hitte van de strijd) op de tweede synodedag geen gelegenheid meer toe geboden. De indruk was - en ds. Kok heeft dat ook zo gesteld - dat alle beloften aan alle gedoopten moeten worden toegekend. Dat kwam heel dicht bij de opvatting van de drie verbonden leer. Op basis van die indruk en de concrete uitspaken van ds. Kok is men uiteindelijk tot stemming overgegaan en heeft men unaniem tot een schorsing van zes maanden besloten. Br. Harinck stelt de vraag of dit terecht was. Hij zoekt en tracht te peilen wat ds. Kok met zijn uitspraak 'dat de beloften gelijk staan met de aanbieding van het Evangelie' (Acta Synode 1950, pag. 7) heeft bedoeld. Ongetwijfeld was bij ds. Kok de prediking in het geding. Dat laat echter weer onverlet dat we ook oog moeten hebben voor de vraag wat de synode unaniem in deze en andere uitspraken van ds. Kok heeft beluisterd. En dan kan ik niet anders dan na lezing van vele stukken en documenten tot de conclusie komen dat de synode de verbondsleer en de uitspraken van 1931 in gevaar zag komen. Niet voor niets staat in de Acta dat het ging 'om reeds eerder gebleken leergeschillen'. De leergeschillen: meervoud! In de Acta wordt ook nog gesproken over: 'verwarde verbondsbeschouwing' en 'verwarde voorstelling inzake het gebruik van Wet en Evangelie'); dat heeft de stemming op de synodezitting van 12 januari 1950 bepaald.

Eindconclusie
De Synode van 1950 nam een heel ingrijpend en verstrekkend besluit. Ds. R. Kok was een geliefde en geziene predikant in het geheel van de gemeenten. Ook had hij een grote plaats onder Gods kinderen. Ouderling Roest van Scherpenzeel bijvoorbeeld bleef zich, ook na de schorsing waar hij mee instemde, hartelijk aan de persoon van ds. Kok verbonden voelen. Toch kwam de Synode van 1950 unaniem tot het besluit van schorsing. Men kon en wilde niet met de opvattingen van ds. Kok meegaan en er ook geen ruimte voor geven binnen de Gereformeerde Gemeenten. Waarom? Er was veel verwarring. Niet elk synodelid zal vanuit dezelfde overwegingen hebben gehandeld en gestemd. Ook moeten we heel zwaar de visie op het verbond mee laten wegen. Onder andere ds. A. Moerkerken heeft daar op gewezen 'Ds. Kok is dus niet, zoals gesuggereerd wordt, geschorst vanwege het aanbod van genade, als zou er in onze gemeenten voor dat aanbod geen plaats zijn. Dat is pertinent onjuist' (ds. A. Moerkerken, 25 mei 2000, geciteerd op pag. 236). Uiteindelijk is het een complex van factoren geweest dat geleid heeft tot de unanieme schorsing van ds. R. Kok. Voor ds. Kok ging het om het aanbod van de genade en de praktijk van de prediking. De beschikbare stukken laten dat duidelijk zien. Bij de Synode was echter in meerderheid een beduchtheid voor het overhellen naar de drie verbonden leen Ik kom daarom tot een voorzichtige slotconclusie. Hoewel weinig geformuleerd en vastgelegd is, lijkt het mij in de geest van de synode te zijn wanneer we stellen dat het in 1950 om de verbondsleer ging! Unaniem heeft de Synode toen gedachten afgewezen die er toe zouden kunnen leiden dat het genadeverbond meer los zou worden gemaakt van de verkiezing tot zaligheid en dat de beloften van het genadeverbond algemeen zouden worden gemaakt naar alle gedoopten. De leeruitspraken van 1931 werden zo als het ware opnieuw bevestigd.

Geschiedenis
Br. Harinck heeft moeite met het optreden van dr. Steenblok. Dat blijkt zeer duidelijk uit dit boek. Het moet ook worden gezegd dat dr. Steenblok geen gemakkelijk karakter had. Ook voelde dr. Steenblok, in tegenstelling tot bijvoorbeeld ds. Kersten, niet goed aan hoe de verhoudingen binnen de predikanten en de gemeenten lagen. En hij heeft ook dingen gezegd en gedaan die zonder meer discutabel zijn. Rouwendal merkt daarover in zijn studie het volgende op: 'Hoewel hij (Steenblok, WV) in de persoonlijke omgang uiterst hartelijk moet zijn geweest, was hij bij meningsverschillen compromisloos' (Rouwendal, pag 10). Toch vind ik de manier waarop ds. Harinck de persoon van dr. Steenblok weergeeft enigszins negatief gekleurd. Op verschillende plaatsen in dit boek kom je dat tegen. Op pag. 123 stelt br. Harinck dat 'onrust en verdeeldheid' met de komst van Steenblok in 1943 is begonnen. Er zijn vergelijkbare opmerkingen in heel het boek te vinden. Zijn het juiste, terechte opmerkingen? Hierboven heb ik reeds gewezen op het conflict met de broeders Overduin in de jaren 20. Daarnaast waren er onder de predikanten ook vóór 1943 wel verschillen van inzicht. Rouwendal en Zwemer wijzen erop dat een proces van vervreemding tussen ds. Kersten en ds. Kok reeds voor de overkomst van dr. Steenblok in gang was gezet (Rouwendal, pag. 10, voetnoot). Uiteraard behoef ik dr. Steenblok niet te verdedigen. Wel gaat het erom dat we een juist beeld van de zaken geven. En dan denk ik dat br. Harinck hier te gekleurd spreekt. Wie bijvoorbeeld de boeken leest van dr. J. Zwemer (In conflict met de cultuur), ds. M. Golverdingen (Ds. G. H. Kersten), dr. W Fieret (De Staatkundig Gereformeerde Partij) en drs. P.L. Rouwendal (Het aanbod van Genade) die kan weten dat er al ver voor 1943 onder de predikanten verschillen van inzicht (accenten) waren, die ook niet altijd zonder spanning waren. Het verschil én conflict met de broeders Overduin noemde ik reeds. Er waren echter onder de predikanten wel meer verschillen van inzicht. Er was verschil over de oprichting van de Theologische School, er was verschil over een geordend kerkelijk leven, er was verschil van politieke opvattingen, er was zelfs enig accentverschil over de leer. Ds. De Blois en Ds. Minderman waren, alhoewel ze de inhoud voluit onderschreven, niet zo gecharmeerd van de leeruitspraken van 1931. En er zou wel meer te noemen zijn! Maar het is zonder meer duidelijk dat met de overkomst van dr. Steenblok en mede door de verwikkelingen in de Tweede Wereldoorlog de spanningen heel erg opliepen en ook een totaal ander karakter kregen dan voorheen. Er ontstonden langslepende publieke conflicten tussen predikanten en bovendien (dat was geheel nieuw) werden de spanningen en conflicten de gemeenten ingedragen. Op de bijeenkomst van de onderwijzersvereniging op 12 april 1944, waar dr. Steenblok zijn bekende rede hield over de algemene genade, ontstond in bijzijn van velen, een openlijk conflict tussen dr. Steenblok en ds. J. Fraanje. Daarna ging er een golf van onrust door de gemeenten, die tot die tijd (en daar wijst br. Harinck terecht op) een grote bloeitijd doormaakten. De jaren 1930-1940 waren de bloeitijd van onze gemeenten. Allerlei herdenkingsboeken maken dat duidelijk. Onder de predikanten echter waren er soms verschillen van inzicht en ook wel enige op zich niet ongezonde spanningen. De spanningen zijn niet begonnen met de komst van dr. Steenblok. Zeker niet de spanningen rond ds. Kok. Het is aannemelijk en met feiten te staven, dat er reeds in de jaren 30 een toenemende spanning was te constateren tussen ds. G.H. Kersten en ds. Kok. Het feit dat bijvoorbeeld ds. Kok in 1926 niet aanwezig was bij de intrede van ds. Kersten in Rotterdam heeft Kersten geraakt. Uit de intredepreek blijkt dat duidelijk! (Zie: De gelovige verwachting, pag. 494-495). We zouden kunnen zeggen dat de latent aanwezige spanningen onder de predikanten met de komst van dr. Steenblok zijn uitgegroeid tot openlijke, langslopende conflicten en dramatisch werden geradicaliseerd. Maar alle spanning toeschrijven aan dr. C. Steenblok gaat enigszins te ver. Laat ik nu in een laatste artikel trachten de ontwikkelingen te tekenen die geleid hebben tot het ontslag van dr. Steenblok als docent van de Theologische School.

(slot volgt)
Amersfoort, ds. W Visscher.
Gebruikersavatar
Hendrikus
Berichten: 17100
Lid geworden op: 10 apr 2004, 09:37

Bericht door Hendrikus »

Oorspronkelijk gepost door Zeeuw2
Hierbij het RD verslag van de lezing van ds. C. Harinck in Lunteren. Wel toepasselijk in dit topic.
Ter aanvulling: bandjes van de lezing kunnen worden besteld bij
H. Maarsen, Oranjestraat 34, Lunteren. Tel. 0318-482773
~~Soli Deo Gloria~~
Loyalus
Berichten: 86
Lid geworden op: 02 jun 2004, 16:25

Bericht door Loyalus »

Slot

De prediking van het Evangelie (slot)

Ontslag
In de hoofdstukken 18 en 19 van zijn boek De prediking van het Evangelie tekent ds. Harinck de ontwikkelingen rond het ontslag van dr. C. Steenblok in 1953 als docent van de Theologische School. In hoofdstuk 18 tekent hij de aanloop naar de synodevergadering van 3 juni 1953. Reeds op de synodevergadering van 13 april 1950 blijkt dat er klachten zijn over de inhoud en de manier van lesgeven door dr. C. Steenblok. Deze zou hebben gezegd en geleerd dat de preken van de gebroe-ders Erskine en Thomas Boston niet vrij zouden zijn van amyraldistische en re-monstrantse trekken (pag. 262). Op de synodevergadering van 29 juni 1950 blijkt echter dat de gerezen problemen tot een oplossing zijn gebracht. Er blijken ech-ter grote spanningen te zijn. Er verschijnen allerlei brochures over de schor-sing van ds. R. Kok en het aanbod van de genade. Ook ds. A. Verhagen mengt zich in deze kwestie. Op 18 januari 1952 is er een samenspreking tussen ds. A. Verha-gen en dr. C. Steenblok in aanwezigheid van de kerkenraad van Gouda. Deze samen-spreking gaat over de aanbieding van de genade en de prediking. Het gesprek, dat letterlijk op de band is vastgelegd en later uitgegeven, mondt uit in de vraag of er nu wel of niet sprake is van een onvoorwaardelijke aanbieding van de gena-de aan allen die onder het Evangelie leven. In hoofdstuk 19 geeft br. Harinck de gang van zaken weer rond het ontslag van dr. Steenblok en de scheuring in de Gereformeerde Gemeenten daarna. Hij citeert het rapport van het moderamen van de synode, dat als bijlage aan de Acta is gevoegd en waarin wordt opgemerkt dat er rond het ontslag van dr. Steenblok 'geen onkerkrechtelijke handelingen hebben plaatsgehad' (pag. 273). Verder laat hij zien dat er vanuit de synode van de Gereformeerde Gemeenten steeds is gesproken over ‘eenijdigheid' bij dr. C. Steenblok, maar dat vanuit de uitgetreden broeders gewezen is op een leergeschil over het aanbod van de genade. Br. Harinck is van oordeel dat er inderdaad ge-sproken moet worden van een leergeschil. 'Dit wijst inderdaad niet slechts op enig accentverschil in de uitleg van het zesde artikel van de besluiten van 1931 maar op een leergeschil. In de Gereformeerde Gemeenten wordt, in tegenstelling tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, het zesde artikel van de besluiten van 1931 betrokken op het algemeen aanbod van genade' (pag. 281). De auteur be-sluit hoofdstuk 19 met de opmerking dat 'er toch meer aan de orde geweest is dan eenzijdigheid. De aard en het genadekarakter van Gods Evangelie was in het ge-ding! Voorwaar geen kleine zaak!' (pag. 281). Tot zover de weergave van het ont-slag van dr. Steenblok en de gevolgen daarna. Ik wil nu weer enkele opmerkingen maken.

Summier
De scheuring in 1953 was diep ingrijpend voor de Gereformeerde Gemeenten. Vanuit onze gemeenten is er bewust niet zoveel over gezegd en geschreven. Er is des-tijds een besluit genomen om in De Saambinder niet meer op deze zaken in te gaan (Saarberg, 'k Zal gedenken, pag. 59). Vanuit de 'uitgetredenen' is echter in de loop der jaren heel veel materiaal over dr. C. Steenblok en de scheuring op ta-fel gelegd. Dat materiaal is vaak doortrokken met polariserende en onheuse aan-tijgingen, maar soms zijn er toch ook dingen die het overwegen waard zijn. Br. Harinck besteedt slechts aandacht aan enkele brochures uit die tijd. Het andere materiaal laat hij liggen. Dat is een eerlijke keuze, maar toch opmerkelijk. Immers, bij de schorsing van ds. Kok weet br. Harinck vele documenten en zaken aan te halen. Alles komt wel zo'n beetje aan de orde. De hoofdstukken 8-17 gaan daarom allemaal over de schoring van ds. Kok. Die schorsing wordt uitvoerig be-handeld. Soms wordt er in die hoofdstukken uiteraard wel vooruit gegrepen op 1953, maar de behandeling daarvan is summier. Dat vindt ik opvallend. Temeer daar br. Harinck een verdergaande conclusie (leergeschil in plaats van eenzij-digheid) trekt dan de synode in 1953. Hier zit m.i. een belangrijke leemte in het boek.

Orde
Ds. Harinck weerspreekt de opvatting niet dat bij het ontslag van dr. C. Steen-blok geen kerkréchtelijke onjuistheden zijn begaan. Ik denk dat dit naar de let-ter van de kerkorde wellicht te verdedigen is. Toch zijn er rond de procedure wel veel vragen. Rouwendal (Het aanbod van genade) heeft erop gewezen en maakt ook aannemelijk dat er voorafgaand aan de synode overleg is geweest 'met een vooropgezet plan om dr. Steenblok tenminste van zijn docentschap te ontheffen en zijn medestanders uit het curatorium te zetten' (Rouwendal, pag. 1l). Daarnaast was er op de Synode slechts een verslag van het curatorium. Naar aanleiding van dat verslag is men (in besloten vergadering) gaan spreken over het vertrouwen in de persoon van dr. Steenblok. Het functioneren van dr. Steenblok als docent stond dus niet op de agenda. Er was ook geen schriftelijk voorbereid document met hoor en wederhoor. Men is gewoon gaan praten, zonder afgewogen stukken, over het vertrouwen in dr. Steenblok en daarna heeft men, bij meerderheid, besloten om dr. Steenblok te ontslaan. Dit lijkt mij (net als trouwens bij ds. R. Kok) geheel in strijd met de broederlijke geest van de kerkorde, die deze steeds ver-onderstelt. Hierboven heb ik daar reeds op gewezen. Ik doe dat hier weer. Laten we toch eerlijk en ordelijk handelen. Daar heeft het in 1953 aan ontbroken. Mag ik uit het boek van Rouwendal iets overschrijven van ds. R. Kok, die zich over de gang van zaken in 1953 heeft uitgelaten? Ds. R. Kok zegt daarover richting de Gereformeerde Gemeenten: 'Dr. Steenblok moet eruit.... Er uit? Dat is verschrik-kelijk, alles had door u in het werk gesteld moeten worden tot zijn behoud, door hem te zuiveren van zijn dwalingen.... Toen heb ik enkele weken enkele weken voor de synode gezegd tegen een leraar die zitting gehad heeft in de synode, dat is niet recht, daar zult ge niet voorspoedig mee zijn' (Rouwendal, pag. 11, voetnoot). Dr. C. Steenblok en ds. R. Kok, wie zou niet wenen!

Eenzijdigheid
Het aanbod van de genade was inderdaad rond 1953 aan de orde. In de latere ont-wikkeling zien we dat weer terug komen, hoewel vrij recent de heer L.M.P. Schol-ten kanttekeningen heeft gemaakt bij de gedachte van een leergeschil (Scholten, De waarheid hogelijk geboden, pag. 147-150). Br. Harinck oordeelt, mét de uit-getredenen, dat er sprake is van een leergeschil. Dat zou kunnen. Wie echter de recente studie van Rouwendal leest, bemerkt dat er ook sprake is van heel veel begripsverwarring. Een verwarring die overigens ook door dr. C. Steenblok zelf in de hand is gewerkt (Rouwendal, pag. 80). Als ik de studie van Rouwendal, die zich baseert op het dogmatische maar ook het meer praktische werk van dr. Steen-blok, lees, dan wil ik het voorlopig nog maar even houden bij de uitspraak van de synode: eenzijdigheid. Hoewel blijkt dat het bevel tot geloof en de indrin-gende oproep tot bekering aan de onbekeerden niet of vrijwel niet functioneerde in de prediking van dr. Steenblok. Dat lijkt mij een heel ernstige zaak. Het is echter wel jammer dat broeder Harinck zijn oordeel over dr. Steenblok en de scheuring baseert op slechts enkele beperkte bronnen. Daar is beslist meer over te zeggen. Ook in inhoudelijke zin. Deze twee hoofdstukken uit het boek van br. Harinck lijken mij niet het meest gefundeerd. De geïnteresseerde lezers van De Saambinder zou ik willen aanraden ook het boekje van Rouwendal over deze zaak door te lezen. En wellicht verschijnen er in de toekomst nog meer afgewogen stu-dies over deze ingrijpende periode. Ik juich dat toe. Het kan ons beeld op het verleden scherpen en mogelijk bewaren voor herhaling van gemaakte fouten in de toekomst.

Afronding
Ik ga deze bespreking van het boek van ds. Harinck afronden. De studie van onze broeder is belangwekkend en leerzaam. Uiteraard zijn er verschillen van gedach-ten. Hierboven heb ik op verschillende zaken gewezen. Soms waren er ook meer kritische opmerkingen. Uiteraard zijn die niet opgeschreven vanuit een negatieve bedoeling. Het gesprek over 1950 en 1953 is erg belangrijk. Het is ook leerzaam. Het kan bewaren voor fouten in de toekomst. In het slot van zijn boek gaat broe-der Harinck nog in op het grote belang van de aanbieding van de genade. We wil-len van harte onderstrepen wat hij in de slothoofdstukken naar voren brengt. We willen afsluiten met een aanhaling uit dit omvangrijke boek. 'De Heilige Geest alleen is de grote Werkmeester van het geloof. De krachtigste en liefelijkste prediking van het Evangelie kan dit niet bewerken. De heerlijkste beloften uit de Bijbel zou men aan de verslagen ziel kunnen voorlezen, maar ook dit zou de bestreden zondaar niet verlossen van zijn twijfel en vrees. De bestreden zondaar zal blijven zeggen: "Dit is wel voor anderen, maar niet voor mij!" De Heilige Geest verdrijft deze twijfel, Hij maakt het algemene aanbod bijzonder en per-soonlijk. Hij doet de verlegen en bezwaarde zondaar niet alleen het liefelijke evangelieaanbod horen, maar overreedt de bekommerde zondaar zodanig van de waar-achtigheid van dit aanbod, dat hij gelooft dat de Heere hem in zijn bijzonder in dit aanbod roept. Wanneer dit getuigenis van de Heilige Geest zich met het evan-gelieaanbod verbindt, wordt alle twijfel uit het hart verdreven' (pag. 300).

Amersfoort,
ds. W Visscher
Gebruikersavatar
Pim
Berichten: 4033
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42
Locatie: Zuid-Holland
Contacteer:

Bericht door Pim »

Dit vond ik best mooi (van ds Kok). Hij was geen haatdragende man:
Ds. R. Kok zegt daarover richting de Gereformeerde Gemeenten: 'Dr. Steenblok moet eruit.... Er uit? Dat is verschrik-kelijk, alles had door u in het werk gesteld moeten worden tot zijn behoud, door hem te zuiveren van zijn dwalingen.... Toen heb ik enkele weken enkele weken voor de synode gezegd tegen een leraar die zitting gehad heeft in de synode, dat is niet recht, daar zult ge niet voorspoedig mee zijn'
[Aangepast op 24/6/04 door Pim]
Hartelijke groet,

Pim.

Het is vandaag een dag van Goede Boodschap. PrekenWeb.nl
Gebruikersavatar
Hendrikus
Berichten: 17100
Lid geworden op: 10 apr 2004, 09:37

Bericht door Hendrikus »

Oorspronkelijk gepost door Rhodé
Ik vinde de toon van Ds Visser heerlijk als ik dat vergelijk met Ds de Wit. Hij probeert zo neutraal en objectief mogelijk te zijn,
Met je eerste opmerking ben ik het zeker eens! Maar: het lijkt wel of ds Visscher het boek van Rouwendal op z'n nachtkastje heeft liggen, zó vaak wordt eruit geciteerd. Is dat symptomatisch?
~~Soli Deo Gloria~~
Adryan

Bericht door Adryan »

Oorspronkelijk gepost door Rhodé
Ik vinde de toon van Ds Visser heerlijk als ik dat vergelijk met Ds de Wit. Hij probeert zo neutraal en objectief mogelijk te zijn, maar is daar -wat mij betreft- te consequent in, vooral wat het leerverschil betreft. Hij mag van mij wel meer stelling nemen, mara dat is niet het probleem van Ds Visser specifiek, maar meer van de GG in zijn algemeenheid.

"We moeten het riskeren om aanvechtbare dingen te zeggen als daardoor maar vitale vragen worden aangeroerd."
Ik vindt juist dat hij het goed verwoord. Hij zegt duidelijk dat hij vindt dat het geen leergeschil is, maar een eenzijdigheid. Hij vindt dus de redenen die Steenblok en Harinck aandragen niet van voldoende waarde om zijn mening aan te passen. Of zie ik dat verkeerd?

Uit zijn woorden proef ik dan ook dat hij ervoor pleit om een dieper onderzoek naar de begripsverwarring te doen. Want hij heeft eerder gezegd dat hij dat te weinig tot uitdukking vindt komen in het boek van Harinck.
Refojongere

Bericht door Refojongere »

1. Wat is het doel van het boek van ds. C. Harinck?
2. Wordt dat doel herkend of wordt er niets met dat boek gedaan in de praktijk?
3. Waarom zouden we er in dat geval over discussieren?
Plaats reactie