Miscanthus, ik begin met je laatste opmerking.
Overigens heb je nog niet gereageerd op mijn stelling dat de openbaring van Christus verbonden is aan het Woord, nee dat Hij de Logos is. Joh 1:1 ¶ In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. In jouw optiekl zou Chriustus pas Christus zijn als Hij in geloof omhelsd wordt. Dus zou hij zich openbaren op voorwaarde van aanneming. Dat zou ongehoord zijn.
Mijns inziens verwar je twee dingen. De ‘openbaring van Christus’ als terminus technicus in het bevindelijk taalgebruik is iets anders dan Christus, zoals als Hij in het Woord tot ons komt, en wat natuurlijk ook ‘openbaring’ is.
Het gaat mij om het eerste. En dan kan ik niet beter doen dan het citeren van Calvijn in Inst. III, I, 1. Hij schrijft daar over Christus: “al wat Hij bezit staat in geen betrekking tot ons, totdat wij met Hem tot één samengroeien. En ofschoon het waar is, dat wij dit door het geloof verkrijgen, leert toch, daar wij zien, dat niet allen zonder onderscheid de gemeenschap met Christus, die door het evangelie aangeboden wordt, omhelzen, de rede ons hoger te stijgen en onderzoek te doen naar de verborgen werking des Geestes, door welke het geschiedt, dat wij Christus en al zijn goederen genieten.”
Dit moeten we dus vasthouden (op z’n Calvijns gezegd).
ad 1. Het geloof wordt gewerkt door Gods Geest, in een weg van bekering en wedergeboorte.
Oneens, het geloof wordt gewerkt door Gods Geest gepaard aan het Woord (niet los daarvan), waardoor men gelooft en zich bekeert.1Co 1:21 Want nademaal, in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking, zalig te maken, die geloven;
Dit heb ik met het bovenstaande citaat van Calvijn voldoende beantwoord.
ad 2. "En meent niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader, want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken."
Nee, we worden inderdaad niet zalig door vleselijke afkomst, maar dat wordt ook helemaal niet bedoeld. Geloven kan van jongs af aan omdat Gods Geest ook werkt in kinderen, hetgeen Hij ons zelf belooft: Ik zal U tot een God zijn en uw zaad na u. Dat wil niet zeggen dat iedereen de voetstappen des geloofs van Abraham navolgt.
Zeker zijn er kinderen die van jongsaf geloven. Maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Dat moeten we óók vasthouden.
ad 3. De moorman reisde zijn weg met blijdschap. De stokbewaarder was verblijd. Petrus schrijft: "Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, etc."
Vertel me nu eens precies wat er zo onbijbels is aan wat ik zeg en wat er in strijd is met Zondag 7.
Het is een vrucht van de Geest, maar of dat nu direct gelieerd is aan het moment supreme van tot het geloof komen (als dat altijd zo duidelijk aan te wijzen zou zijn) weet ik niet.
Laat ik dan toch maar weer het voorbeeld van de verloren zoon noemen. Hij viel in de armen van de vader, hij werd met de vader
verzoend. Het was niet zo, de gelijkenis even doortrekkend, dat hij aan het feestmaal van zijn vader zat en zich toen ineens realiseerde: hé, ik ben weer thuis, ik ben met mijn vader verzoend. Nee, dat had hij
ervaren.
Ik citeer ook Calvijn maar weer (Inst. III, II, 19): “Dit zij de hoofdzaak: Zodra ook de minste droppel des geloofs in onze harten is ingedruppeld, beginnen wij reeds het vriendelijke en liefelijke en ons goedgunstige gelaat Gods te aanschouwen, weliswaar uit de verte en op een afstand, maar toch met een zo vaste blik, dat wij weten, dat wij allerminst het ons slechts inbeelden.”
Het is trouwens opvallend hoeveel woorden Calvijn besteedt aan zijn beschrijving van het geloof, de soorten van geloof, het verschil tussen waar en niet waar geloof, etc. Blijkbaar vond hij dat nodig.