Valcke schreef: ↑28 jan 2025, 13:34
4. M.b.t. de punten die je noemt: Matth. 3:6 zegt: 'belijdende
hun zonden'. Het woordje 'hun' mogen we zeker wel persoonlijk opvatten. Hoe dan ook waren er in die tijd geen formulieren, dus het is m.i. vrij evident dat het hier gaat om een persoonlijke belijdenis, met inbegrip van persoonlijke zonden.
5. M.b.t. de kerkelijke formulieren: daar ben ik op ingegaan. Het formulier voor de doop aan de volwassenen gaat over de kerkelijke handeling voor de gemeente. Het vormt ook het sluitstuk van het eerdere contact tussen degene die zich wil laten dopen en de kerkenraad. Daarvóór zal de kerkenraad een zeker onderzoek moeten laten plaatsvinden, waarbij de persoonlijke bekering en persoonlijke belijdenis van de betrokkene aan de orde is geweest. M.i. is dat zeker gereformeerd en is het ook de praktijk die mensen als Calvijn en anderen voorstonden.
Ik reageer niet op al je punten, maar ik wil wel graag een paar nuances aanbrengen (ook op wat ikzelf al heb ingebracht).
Als Calvijn in de Institutie schrijft over de belijdenis van schuld dan defenieert hij dat de ene keer als het beoefenen van ware boetvaardigheid en de andere keer als het noemen van concrete zonden. Dat laatste doet hij tot twee keer toe bij algemene volkszonden onder verwijzing naar Levicitus en Nehemia 9. Hij vat dus schuldbelijdenis op twee manieren op en het is dus de vraag hoe je dit moet concretiseren in het geval van een aspirant lid dat belijdenis van het geloof wil afleggen en gedoopt wil worden, nadat hij uit de wereld tot God is getrokken.
Daarnaast heb ik de volgende paragraaf gevonden bij H. Bouwman over het kerkrecht:
c. Is iemand, die geloofsbelijdenis doet, niet gehouden belijdenis tedoen van zijn vroegere zonden, of van zijn zondig leven van vroeger? In het algemeen is dit noodig, met name van het dienen van den duivel, de wereld en eigen vleesch, zooals dit ook uitgedrukt is in de belijdenisvragen. In sommige gevallen kan men tot bijzonderheden afdalen, gelijk in de oude kerk tooneelspelers en gladiatoren hun beroep moesten vaarwelzeggen, wanneer zij christen wilden worden 2), en ook in sommige kerken der Reformatie o.a. in Utrecht degenen, die geloofsbelijdenis aflegden, moesten beloven afstand te doen van bepaalde zonden, b.v. het dansen 3), om zonden, die in de gemeente dreigen door te woekeren, en groote ergernis geven, tegen te gaan. Maar als algemeene regel is dit niet noodig. Zelfs wanneer van iemand gevraagd moet worden belijdenis te doen van een bepaalde zonde, is noodzakelijk dat de zoodanige allereerst belijdenis doet van al zijne zonden en van zijn zondigen aard, en van zijn geloof dat al zijne zonden hem om Christus’ wil vergeven zijn.
Ook hier zie je een bepaalde dualiteit tussen een algemene geformuleerde geloofsbelijdenis, die gaat over de zondige aard en een paar voorbeelden waarbij zonden van vroeger niet zozeer beleden alswel afgezworen wordt. Niettemin maakt Bouwman een uitzondering, maar die licht hij dan weer niet toe "Zelfs wanneer van iemand gevraagd moet worden belijdenis te doen van een bepaalde zonde" etc.
Deze twee voorbeelden staven mij in mijn gedachte dat de zonden uit een eertijds niet stuk voor stuk beleden hoeven te worden bij het onderzoek van de kerkenraad. Het ligt dan voornamelijk aan de weging van de kerkenraad of een zonde openbaar en schandelijk is of je de schuldbelijdenis dan verplicht moet toepassen, maar het is geen wet van meden en perzen.
Punt D bij Bouwman is vervolgens of je een bekeringsverslag moet kunnen doen, maar dat vind Voetius niet nodig, met als motivatie: 2. Omdat de omstandigheden, waaronder de bekeering plaats greep, en die aan de bekeering vooraf gingen, wel eens van dien aard geweest zijn, dat het niet dienstig is deze te verhalen;
Bouwman kan je hier raadplegen:
https://kerkrecht.nl/node/2727/