De roeping van Ezechiël

Plaats reactie
-DIA-
Berichten: 32793
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

De roeping van Ezechiël

Bericht door -DIA- »

Het kan zijn dat sommigen weten dat ook nogal eens wat rondkijk op digibron.nl. Hier is veel goeds te vinden, maar ik zeg er wel meteen bij dat we ook hier onderscheidenlijk hebben te lezen.
Ik las in het Gereformeerd Weekblad, dat verscheen in kringen binnen de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk verschillende artikelen die de moeite van het lezen zeker waard zijn.
Ook de Bijbelstudies van ds. I. Kievit zijn het lezen wel waard. Misschien is het goed deze hier ter lezing weer te geven. We hebben de tekst iets aan de huidige spelling aangepast, d.w.z. dubbele klinkers heb ik veranderd en ook heb ik hier en daar naamvallen weggewerkt. Maar wel zo, dat het in de stijl van ds. Kievit bleef. Ook heb ik in woorden waarin een sch werd geschreven dit weggelaten: voorbeeld: menschen wordt hier mensen, wensch wordt dan wens, tusschen wordt tussen, enz.
Ik dacht dat dit de leesbaarheid iets bevorderde.


Ik plaats hier deel 1 van een 5-delige Bijbelstudie over de roeping van Ezechiël.
Reageren mag vanzelf, in zover men zich aan de reformatorische leer houdt.

Het roepingsvisioen van Ezechiël
Het vorige jaar mochten wij, in een zestal Schriftoverdenkingen, u het roepingsvisioen van de profeet Jesaja toelichten. Er waren bijzondere moeilijkheden te overwinnen om verklaring en toepassing op de juiste wijze te verenigen. Bovendien stelde de verklaring ons voor zware vragen, die wij echter bij het licht van de Schrift zochten op te lossen. Ook die gedeelten van het Woord des Heeren mogen niet terzijde worden gelegd in de bediening van het Woord.

Thans willen we samen het roepingsvisioen van Ezechiël overdenken. De moeilijkheden zijn zeker niet minder dan in dat van Jesaja. Dit mag ons echter niet verhinderen ook aan dit gedeelte van de Schrift onze aandacht te wijden en de gemeente te onderwijzen. Maar bij een stof als deze moet u niet aanstonds een brede toepassing verwachten. U moet geduld met ons hebben, omdat de verklaring, de toelichting nog maar van hetgeen er nu eigenlijk wel in de tekst staat, meer dan gewone aandacht vraagt. De stof vereist, dat wij langer dan gewoonlijk bij de verklaring van de woorden en beelden moeten stilstaan dan gewoonlijk. Maar, dat is toch zeker de waarheid nog wel waard? Daarom willen we rustig dit Schriftgedeelte met u onderzoeken. Het zal blijken, dat het rijke lering bevat ook in zijn toepassing voor onze verwarde en bewogen tijd, waar het schijnt, dat de ontbinding steeds sneller voortgang vindt.

Toch verhelen wij niet, dat dit Schriftgedeelte ons voor grote moeilijkheden stelt bij de verklaring. Slechts hoofdzaken zullen ons bezig houden, terwijl er wellicht ook dingen in voorkomen, die onverklaard zullen blijven. Het is en blijft een mysterieus visioen in nog sterker mate dan dat van Jesaja. De Joden zeiden, dat de verklaring van dit visioen niet mocht worden beproefd, vanwege het mysterieuze. Maar het geopenbaarde Woord ligt voor ons, zodat de Kerk zich moet bezinnen op de inhoud en de betekenis daarvan. Wat te voren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop zouden hebben: Het profetische Woord is zeer vast en wij zullen wel doen daarop acht te hebben als op een licht, schijnende in een duistere plaats.

Laten we nu beginnen met u te schetsen de omstandigheden, waarin Ezechiël verkeerde, toen dit roepingsvisioen tot hem kwam.
Waar vertoefde toen de profeet? Hij hield verblijf in Babel, het oord van de ballingschap voor het volk van Juda. Maar zegt u, de tempel was toch nog niet verwoest en het volk van Juda nog niet gevankelijk weggevoerd? Hoe kwam dan Ezechiël in Babel te wonen? Dit is zo. In het jaar 597 voor Christus was Ezechiël gevankelijk weggevoerd onder koning Jechonia, door Nebukadnezar de koning van Babel. Dit was dus een vóórwegvoering.
We spraken enkele malen van de profeet, doch dat was Ezechiël bij zijn wegvoering nog niet. Hij was een zoon van de priester Buzi, dus uit het geslacht van Zadok en zelf dus priester en geen profeet. Zijn naam Ezechiël beduidt: God maakt sterk. Die naam zou in deze man zijn bijzondere vervulling vinden. Immers de Heere zal hem juist als mensenkind, als nietig, broos sterveling, toespreken telkens weer, maar Hij zal Zijn kracht aan hem betonen. Israëls God maakt sterk. Van Hem heeft het volk zijn sterkte. En die sterkte komt hun toe, uit die sterke Held bij wie de Heere hulp heeft beschoren.

Een priester, weggevoerd ver van Gods altaren. Nu kan hij geen morgen- en avondoffer meer brengen in de beurt van zijn dagorde. Hij is balling. Hij woont niet meer in het land der belofte. Hij moet mee het oordeel dragen, dat zijn volk treft wegens afval van de God van het verbond, wegens schending van Gods wetten. Want, al mag het zijn, dat Gods kinderen, ook zijn priesters, de volkszonden, de kerkvolk-zonden van schending van het verbond niet in die mate begaan als de massa, dat neemt niet weg, dat zij niet buiten het volk staan.

Wij hebben aandeel aan de schuld van de Kerk, aan de zonde van land en volk, ook al mogen wij weten, dat het bloed van Christus reinigt van alle zonden. Het was dus voor de profeet waarlijk ballingschap; weggevoerd uit zijn land door een vreemde vorst, naar een land, waar de afgoderij bloeide en de God van Israël niet werd gedacht. Zeker, de Heere maakt het goed met hetgeen Hij wil en Hij doet ervaren, dat Hij ook in Babel ons kan zegenen.
Ezechiël woonde dan in Babel te Tel-Abib, bij de rivier Chebar. Dit was waarschijnlijk een kanaal, gegraven voor de bevloeiing van het land. Daar bevond zich een nederzetting der ballingen, die hun eigen huizen bewoonden en onder hun eigen oudsten stonden. Zo had ook Ezechiël een eigen huis te Tel-Abib aan de Chebar.

Reeds vijf jaren waren voorbijgegaan in dit vreemde oord zonder dat deze man, die overigens een persoon van betekenis was onder de weggevoerden, tot een bijzondere taak werd geroepen.
Het ogenblik nu, dat over het leven van Ezechiël besliste, viel in de vierde maand op de vijfde van die maand, in het vijfde jaar van de wegvoering. Het was dus in de zomer van 592 voor Christus, dat hij werd geroepen door een aangrijpend visioen tot profeet, om de raad Gods te vertolken. Dat is toch het werk van de profeet: de raad Gods bekend maken.
Jeremia, óók uit priesterlijk geslacht, was toen al lang profeet en verrichtte zijn werk te Jeruzalem. Gij kent wel zijn benauwd leven en de tegenstand van zijn volk, dat hij de oordelen moet aanzeggen.

Ezechiël wordt geroepen tot profeet van de God van Israël, die in de toorn des ontfermens gedenkt ook aan de ballingen, om hun zonde weggevoerd. Hij gedenkt aan Zijn verbond; Hij kan niet vergeten het Woord van Zijn lippen, noch Zijn verkiezende genade teniet doen. Onveranderlijk in Zijn trouw, kan Hij echter de roede niet sparen.
Meer dan 22 jaar is Ezechiël werkzaam geweest onder de weggevoerde ballingen. (Ezechiël 29: 17).
We wezen er op, dat de ballingen zich eigen huizen hadden gebouwd. Dit zal wel overeenkomstig de raad van Jeremia zijn geweest: Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel: Bouwt huizen en woont daarin en plant hoven en eet de vrucht daarvan, neemt vrouwen en gewint zonen en dochteren en neemt vrouwen voor uwe zonen, en geeft uw dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochteren baren; en wordt aldaar vermenigvuldigd en wordt niet verminderd, en zoekt den vrede der stad waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den Heere; want in haren vrede zult gij vrede hebben.
Zo moeten zij dus rekenen op een langdurige ballingschap. Zeventig jaren zullen vervuld moeten worden, zo profeteerde Jeremia. Maar… zij geloofden hem niet.

Ezechiël had zijn volk lief, daarin gelijkt hij veel op zijn landgenoot Jeremia, voor wie het zo dikwijls uiterst pijnlijk is geweest om zijn volk de ondergang aan te zeggen. De Heere moest zijn tegenzin telkens breken om Zijn Raad te dienen, ook in de aankondiging van de oordelen. Profeteer dan, mensenkind, zo moest de Heere spreken. (Jeremia was in 628 tot profeet geroepen en was dus reeds 35 jaar profeet toen Ezechiël werd geroepen tot dit ambt. Dit merken we terloops even op.)
Zijn roeping viel dan in de vierde maand op de vijfde dag van die maand. Dat was de maand Tammoez, zo genoemd naar de god der vruchtbaarheid, in geheel West-Azië vereerd. Van de verering van die Tammoez spreekt ook Ezechiël, (hoofdstuk 8 vers 4 ). Deze maand staat gelijk met onze maand Juni/Juli. In het vijfde jaar der wegvoering van koning Jojachin (vers 2). Zoals we reeds opmerkten, was dit dus in 592 voor Christus.

Welnu, het ogenblik is gekomen door de Heere in Zijn raad vastgesteld, dat deze priester Ezechiël tot profeet zal worden geroepen. De hemel ontsluit zich boven zijn hoofd en hij schouwt gezichten Gods. Dat wil zeggen, zijn oog wordt geopend voor hetgeen de natuur niet kan zien. De onzichtbare hemelwereld wordt zichtbaar voor hem. zodat hij ziet, wat daarin is en gebeurt.
Zo stelt het Woord des Heeren ons nu voor dit roepingsvisioen, dat Hij heeft laten opschrijven en bewaren in Zijn Woord.
Enkele lessen mogen hier al aanstonds worden geleerd. De Heere is niet gebonden aan tijd noch plaats. In dit land van Mardoek, Sin en Ea, in dit land van honderden goden en godinnen, in dit land van afgodische gebruiken en schandelijke zeden, openbaart zich de Heere in Zijn luister, in de schittering van Zijn ontzagwekkende majesteit aan hem, die uit de tempel is verbannen en van zijn voorvaderlijke priesterdienst is beroofd. De verbannen priesterzoon en priester Ezechiël. De Heere is niet gebonden aan de tempel te Sion, maar Hij vervult de ganse aarde met Zijn heerlijkheid. Zo had Jesaja de serafs horen zingen. Zo leert het Ezechiël aan Babels stromen. Geen plaats zó verdorven, of de Heere kan er Zijn dienstknechten roepen om te getuigen van Zijn raad en welbehagen, van Zijn oordelen en gerichten. O zalig zo door het leven te mogen gaan: altijd op Vaders grond, nergens aan Zijn macht onttrokken. Hij kan zich openbaren in de kerker, op het veld en in de schuur. Te midden van stokebranden en kinderen van de hel. Menig kind des Heeren toch moet zijn werk verrichten onder mensen, die wars zijn van God en Zijn gebod. Te midden van het rumoer van de aarde kan vrede het gemoed doorstromen en kan de Heere ons isoleren, afzonderen, om tot onze ziel te spreken, opgevoerd boven het aards gedruis. Is dit geen bron van troost, dat de Heere nergens kan buitengesloten worden?

Nog een andere les kan hier worden geleerd. Gods kinderen lijden met de bozen. Ezechiël is in het vreemde land en deelt in de oordelen, ook al is het hem geen oordeel, want we mogen zeker aannemen, dat hij een getrouw priester is geweest en dat het volk uit zijn mond de wet kon horen. Maar óók hij verliest zijn vaderland, vrienden, vrijheden en wetten en komt onder de heerschappij van de heidense koning Nebukadnezar. De godvrezende koning Josia is zowel in de oorlog gedood als de goddeloze Achab. Naboth is zowel gestenigd als Achan. Ook Rachel sterft bij het baren. Enerlei wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. En toch overkomt het hun niet op dezelfde wijze. Daar is een louterend gericht en een vernietigend oordeel. Ja, de tegenspoeden des rechtvaardigen zijn vaak meer en dieper ingrijpend dan die der wereldlingen.
Ook al hierdoor, dat Gods kinderen fijner voelen. Een Israëliet in Babel kwijnt, maar de afgoderij doet hem alleen pijn, wanneer hij de God van Israël waarlijk vreest. Lot had nooit in Sodom moeten wonen, maar toch verblijdt het ons, dat van hem geschreven staat, dat hij zijn rechtvaardige ziel kwelde over den ontuchtige wandel van de inwoners van Sodom.
Wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten van Kedar woon. De Heere laat schrijven aan de gemeente: Ik weet, waar gijlieden woont, namelijk waar de troon des satans is. De Kerk is en blijft een lelie onder de doornen. Doch: hetzij zij in of uit mogen gaan, de Heere zal hen eeuwig behoeden.
Overal draagt de Heere zorg voor Zijn Kerk en kinderen. Zelfs in het oord van de ballingschap beschikt Hij hun een profeet en roept tot deze bediening een uitgeworpen priester. Zo wordt voor Ezechiël verlies winst. Want, als profeet nadert hij dichter de Eeuwige dan als priester bij het altaar. Als profeet komt hij in het heiligdom van de hemel. Ja, zelfs verlies is winst en achteruitgang is vooruitgang, gemeten met de maat van des Heeren liefdesvoornemen.

Wat zullen wij nu van dat roepingsvisioen zeggen? Geven wij eerst een samenvattende omschrijving van hetgeen de profeet zag en hoorde. (De lezer weet zeker wel, dat de grote Rafaël dit visioen heeft vastgelegd op een doek in het paleis Pitti te Florence.) De profeet laat ons gevoelen door de keuze zijner woorden, dat hij het eigenlijk niet precies kan uitdrukken wat hij hoorde en zag. Het was zoiets als: ze hadden iets als... hij vergelijkt, gelijkheid is er echter niet. Dat zullen we goed moeten bedenken, willen we ook in de verklaring niet mistasten.
Hoe meer we deze verzen lezen, zo is terecht opgemerkt, hoe meer onze oren vervuld worden van een gedruis van raderen en een gedruis van vleugelen. Die vier bovenaardse wezens, die de profeet ziet, zijn gevleugeld, met vier aangezichten. Die aangezichten hebben veel gemeen met dat van een mens en toch ook weer anders zijn ze. Ze vertonen eigenschappen van de leeuw, de stier, die in ongebroken kracht staat, en de zich in de hoogte verheffende arend. Het zijn wezens, maar dan bovenaardse wezens, die eigenlijk niet tot deze schepping gerekend kunnen worden. Eerst bij het tweede visioen (10 vers15, 20) herkent Ezechiël ze als cherubs, dragers en bewakers van de goddelijke heerlijkheid. Levende wezens zijn het. Eigenlijk: levenden, in wie het leven van den levenden en levenwekkende God bruist gelijk de zee. Vier zijn het er, met vier aangezichten. Vier vleugels hebben ze en vier armen. Dit getal vier wijst op de alzijdigheid. Nooit wenden zij zich om. Geen kniegewricht is er in hun been, dat weer vierhoekig uitloopt op een stierenhoef. Daarbij komt, dat zij zich vrij bewegen in alle richtingen op vleugelparen, die onderling weer een eenheid vormen.
En alsof deze vleugels nog niet voldoende waren, vergezellen hen nog wielen van geweldigen omvang. Die wielen kunnen zich zonder draaien, in onverschillig welke richting voortbewegen. Is er dan toeval in die bewegingen? Volstrekt niet. Want ogen in grote getale zijn op de velgen der wielen. Die wielen zijn als het ware bezield met een groot aantal waakzame geestelijke krachten.
Dit alles vormt nu weer een afgesloten vierhoek, waarbij men van alle zijden op de voorzijde stuit. De vierhoek, zonder ooit iets den rug toe te keren, beweegt zich volkomen vrij naar alle richtingen, snel als de bliksem (vers 14).
Doch nog meer is op te merken. Binnen in den vierhoek straalt en glanst het, precies als metaal (vers 4). Neen, daar vlamt het zoals fakkels vlammen, ja, nog sterker, daar straalt het als de bliksem (vers 13). Alles vuur van binnen, reinigend en heiligend, maar ook verterend. Zoo geweldig is deze gloed, dat deze ook buiten den vierhoek treedt en alles doet fonkelen van vuur.
Doch de profeet ziet nog meer. Zie, die wezens, die vierhoek, dat vuur er in, vliegt en ijlt voort. En wat ziet de profeet daarboven, daar boven die vierhoek? Het lijkt een uitspansel en het glanst als bergkristal. En boven dat uitspansel ziet hij zoiets gelijkend op een troon. En op die troon ziet hij een gedaante. Het lijkt wel een mens. En verder? Alles vuur, schittering, uitschietende vlammen. Dit is de troonzetel van de God van Israël.

Zijn troonzetel kan in visioen worden geschouwd, maar Israëls God Zelf niet. Zie, de profeet richt zijn bijzondere aandacht op die troonzetel. Het geheel is als een vlammende wolk, die daar uit het noorden komt aansuizen als een waterstroom (vers 24). Nu heeft zijn geestesspanning haar hoogtepunt bereikt. De boven zovele duizenden begenadigde priesterzoon in ballingschap valt op zijn aangezicht in bezwijming. Doch telkens weer spreekt hij over dat gezicht, waarmede verbonden was zijn profetische roeping. De heerlijkheid des Heeren is aan hem verschenen, aan hem, aan de Chebar in Babel.

Thans gaan we nader de bijzonderheden bezien, nadat we een algemene indruk hebben gegeven van dit visioen. We kunnen gevoeglijk het visioen in drie gedeelten behandelen. En wel eerst de verzen 4-14a, die handelen over de wolk en de vier dieren
Toen zag ik en zie, een stormwind kwam uit het noorden af, een grote wolk, en een vuur daarin vervangen, en een glans was rondom die wolk; en uit het midden daarvan was de kleur van Hasmal, uit het midden des vuurs.
En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren... Daar is dus het middelpunt van de wolk, waar de vier wezens zijn. Het is een bekend verschijnsel in de Godsopenbaring, dat God vaak onder de tekenen van storm, vuur, onweer en bliksem zich openbaart. Laat ons op dit algemene verschijnsel de aandacht vestigen. Dit is van betekenis voor de verklaring van het visioen in zijn geheel.

Wijzen we eerst op het vuur. Als de Heere een verbond maakt met Abraham en hem de toekomst van zijn geslacht ontsluit, ziet Abraham, toen de zon onderging en het duister werd, een rokende oven en een vurige fakkel, die tussen de stukken van het offer doorging. Abraham neemt bij het licht der ondergaande zon de dieren waar, die hij op Gods bevel had moeten slachten. En tussen die offerdieren gaat een rokende oven en vurige fakkel. Duidelijk is hier de zinnebeeldige aanduiding der goddelijke tegenwoordigheid. Rook stijgt uit die oven op, die van boven open is en een vuurvlam slaat er doorheen. Zo ook horen wij bij de verbondssluiting bij den Sinaï van dezelfde verschijnselen. „En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de Heere op dezelve nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een smeltoven en de ganse berg beefde zeer. Zelfs de ovenvorm in hetgeen Abraham ziet, wijst heen naar den Sinaï, waar het verbond een nieuwen vorm zal ontvangen en verder worden ontplooid. Ook bij de Sinaï horen we van een wolk met stormwind, donder en bliksem. En het geschiedde op de derde dag toen het morgen was, dat er op den berg donderen en bliksemen waren, en een zware wolk, en het geluid van een zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte, dat in het leger was (Exodus 19 vers 16).
Ook Elia hoorde bij de Sinaï donder en zag vuur. En de Heere zeide: Ga uit en sta op dezen berg voor het aangezicht des Heeren. En zie: de Heere ging voorbij en een grote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen voor de Heere heen... en dan komt een aardbeving en dan vuur...! Tot Job sprak de Heere uit een onweer (Job 38: 1). Ook de dichter van Psalm 18 gewaagt van deze verschijnselen. Rook ging op van Zijn neus en een vuur uit zijnen mond verteerde: kolen werden daarvan aangestoken. En Hij boog den hemel en daalde neder en donkerheid was onder zijne voeten. En Hij voer op een cherub en vloog, ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds...

De nederdaling Gods gaat gepaard met aardbeving en storm. Bij de majesteit van Zijn verschijning schudt de aarde. De wolken vergaderen zich als rook en als een vlammend vuur verteert de bliksem en zet de wereld in vlam. Onder Gods voetstap boog het gewelf des hemels. Van uit de duisternis richtte Hij het scherpe zwaard Zijner wrake op het hart Zijner vijanden. Da Costa vertaalt een passage uit Miltons Verloren Paradijs:
Op de vleugelen van Zijn cherubs hoog gedragen,
Zet Hij Zijn gangen voort, in al Zijn heerlijkheid,
Den chaos naderend...

Het geschut van de hemel wordt gelost... God verschijnt blinkende... Wat zal het schelden van Jehovah vermogen? Hij licht de poorten der aarde uit hare hengselen. IJdel is de hoop op tegenstand, de Heere regeert met mogendheden. In Deuteronomium 4 : 24 wordt de Heere getekend als een verterend vuur en in Nahum 1 : 3 wordt gezegd, dat zijn weg is in wervelwind en storm.
En in Hebreeën 12 zegt de apostel: Onze God is een verterend vuur. Geen wonder, dat, als de Heere verschijnt in majesteit, het volk te Sion zegt: wie is er onder ons, die kan wonen bij een verterend vuur, vernachten bij een eeuwige gloed?
In al deze begeleidende verschijnselen en tekenen van Gods tegenwoordigheid schittert de vlekkeloze majesteit des Heeren. Zijn ongenaakbare heiligheid. Maar aan Abraham deed de Heere verstaan, dat Hij wandelend te midden van de stukken der offerdieren als een God des vredes in het verbond zich doet kennen.
Het vuur is verder beeld van den ijver Gods. Zijne heilige jaloersheid kan geen afgoderij gedogen. Maar ook wijst het op den ijver Zijner liefde over de Zijnen. Die liefde is als een brandende gloed, om de Zijnen te redden, in Zijn boezem. En tevens wijst het op de machtige bescherming, die echter de vijanden verslindt.

Alle natuurkrachten staan Hem ten dienste bij het uitvoeren van Zijn raad, die bestaat tot in eeuwigheid. Hij is de Hoge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont. Kent gij die ongenaakbaarheid Gods voor den onreinen zondaar? Hebt gij ooit gestaan bij den rokende Sinaï?
Kent gij den Heere in den gloed van Zijn toorn? Maar ook: de hitte van Zijn gramschap is geblust. De schuld Zijns volks heeft Hij uit Zijn Boek gedaan.
Het algemeene doel van dit visioen is om ons te laten zien de glorie Gods in het wereldbestuur. De profeet moet diep onder de indruk komen van de heerlijkheid en het alvermogen van den God van Israël, die het bondsvolk had gehoond en getergd. Hij ziet een groots geheel, en onderscheidt dan de onderdelen. Het is geen mechanisme, niet iets machinaals, maar het is een organisme, alles maakt deel uit van eenzelfde levensbeweging. Wind, vuur, levende wezens. En naast elk dier wezens, vier in getal, ziet hij een rad. Op de hoeken van het vierkant zijn raderen. Ze zijn gemaakt van kristal en zo worden de stralenbundels van de vlammende fakkels en van de bliksemschichten en van het glanzende koper vertienvoudigd. Een stormwind kwam uit het noorden, een grote wolk en vuur slingerde er zich door heen en een glans was rondom die wolk en uit het midden daarvan was als de kleur van Hasmal, uit het midden des vuurs...!

Over die wolk gaan we nu spreken, over het vuur en de levende wezens in het midden der wolk, over de raderen, die waren op de vier hoeken daarvan. Lees de tekst nog eens na, om alvast de beelden u eigen te maken. Zie ook heden in het wereldbestuur Zijne majesteit en oppermacht. En... kust den Zoon, door Wien de Vader alle dingen regeert.

Wordt DV vervolgd.
© -DIA- Laatst actief: 00-00-2024
Mannetje
Berichten: 7840
Lid geworden op: 23 mei 2014, 09:54
Locatie: Tholen

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door Mannetje »

Mijn eerste reactie: ik kijk uit naar de volgende delen! Dank voor het licht herspellen, dat maakt het lezen inderdaad wat makkelijker.
-
-DIA-
Berichten: 32793
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door -DIA- »

Mannetje schreef: 03 mei 2024, 14:35 Mijn eerste reactie: ik kijk uit naar de volgende delen! Dank voor het licht herspellen, dat maakt het lezen inderdaad wat makkelijker.
Ik denk niet dat ik hier in een hoge frequentie de artikelen plaats. Ik wil me eerst ervan vergewissen dat ik de tekst zo goed mogelijk heb herspeld. Ik begin waarschijnlijk vanavond aan deel 2.
Ik zou die dan misschien morgen kunnen plaatsen, maar ik zal maar alvast zeggen dat dit misschien iets langer kan duren.

Hopelijk is dat geen bezwaar, want in dit eerste stukje staat al wel zoveel te overdenken dat we daarin ook niet zo snel uitgeleerd zijn.
© -DIA- Laatst actief: 00-00-2024
Mannetje
Berichten: 7840
Lid geworden op: 23 mei 2014, 09:54
Locatie: Tholen

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door Mannetje »

O nee, totaal geen bezwaar, al zou het een week per stukje duren.
-
2e Hans
Berichten: 181
Lid geworden op: 12 aug 2022, 12:25

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door 2e Hans »

-DIA- schreef: 03 mei 2024, 14:47
Mannetje schreef: 03 mei 2024, 14:35 Mijn eerste reactie: ik kijk uit naar de volgende delen! Dank voor het licht herspellen, dat maakt het lezen inderdaad wat makkelijker.
Ik denk niet dat ik hier in een hoge frequentie de artikelen plaats. Ik wil me eerst ervan vergewissen dat ik de tekst zo goed mogelijk heb herspeld. Ik begin waarschijnlijk vanavond aan deel 2.
Ik zou die dan misschien morgen kunnen plaatsen, maar ik zal maar alvast zeggen dat dit misschien iets langer kan duren.

Hopelijk is dat geen bezwaar, want in dit eerste stukje staat al wel zoveel te overdenken dat we daarin ook niet zo snel uitgeleerd zijn.
Fijn dat je dit deelt, DIA.

Erg mooi.
-DIA-
Berichten: 32793
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door -DIA- »

Hierna het tweede deel uit de serie van vijf Bijbelstudies over het roepingsgezicht van Ezechiel, door wijlen ds. I. Kievit, predikant in de Nederlanse Hervormde Kerk. Net als het vorige stuk, voor de bronvermelding verijs ik naar het Gereformeerd Weekblad, na te lezen via Digibron.

Een stormwind kwam uit het noorden af, een grote wolk en vuur slingerde er zich doorheen en de glans was rondom die wolk en uit het midden daarvan was als de kleur Hasmal, uit het midden des vuurs...
Het was een aangrijpend gezicht, dat aan Ezechiël werd vertoond. De ogen van zijn ziel werden gericht op een bovenaardse werkelijkheid, vertoond in een visioen. De Geest ontsloot zijn ziel om aldus te schouwen de wondere voorzienigheid des Heeren. En in aansluiting bij dit visioen zal zijn roeping volgen tot profeet. Daarom hangt het met deze roeping ten nauwste samen, gelijk het er ook van de grootste betekenis voor is. Hij zag dus een wolk, en die wolk kwam aangesuist uit het noorden. In die wolk was als vuur. En te midden van die wolk zag hij vier wezens en op de hoeken der wolk vier raderen, vol van ogen op de velgen.

Een grote wolk met zich daar doorheen slingerende vuurvlammen, omgeven van vuurgloed. De profeet ziet die wolk komen aansuizen, voortgedreven door een stormwind. Ze komt uit het noorden. Dus vanuit Babel gezien, waar Ezechiël was, komt ze uit noordelijke richting aangestormd. Men heeft gedacht, dat hiermee werd beduid, dat de Heere was weggegaan uit den tempel te Jeruzalem; dat zijn troonwagen zich verplaatste naar elders. Doch dit kan toch niet juist zijn, want in hoofdstuk 11 wordt de troonwagen van des Heeren heerlijkheid gedacht als nog in den tempel van Jeruzalem verblijf houdend. En dan gaat deze niet naar het noorden, maar naar het oosten (vers 23). En later komt hij weer van het oosten Jeruzalem binnen (43 vers 2).

Maar zou het dan niet beter zijn dit komen uit het noorden in verband te brengen met de godsspraken van Jeremia, die ook gedurig spreekt van het noorden, als hij de gerichten aankondigt, die Jeruzalem en het heilige land zullen treffen door de komst van de Babyloniërs uit het noorden. Maar men moet niet vergeten, dat Jeremia in Jeruzalem woonde en dus inderdaad uit het noorden de vijanden verwachtte. Doch Ezechiël leefde in Babel. Wanneer hij dan ook die wolk ziet komen uit het noorden, van uit Kanaän. dan wijst ons dit op de richtende voorzienigheid Gods, op Zijn wereldbestuur vanuit Jeruzalem. De ontsluiting van Gods oordeel en heerlijkheid komt van Jeruzalem. Het oordeel begint van het Huis Gods. Want, het is de tijd dat het oordeel beginne van het Huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn?

En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? Het oordeel ter zuivering van zijn dorsvloer is daar telkens weer. Dan stormt de wind het kaf weg en zuivert het graan. De gemeente des Heeren moet worden gelouterd door het gericht van de Allerhoogste. In de eeuwigheid zal er voor hen generlei oordeel meer zijn om het lijden en verzoeningsoffer van Christus. In dit tijdelijke, aardse leven maakt de Heere hen rijp voor de schuur des hemels. Het is de tarwe van Zijn dorsvloer, die Hij van kaf zuivert, want Hij heeft ook de wan in Zijn hand. Dat die wolk van Gods troonwagen dus komt uit het noorden wijst er ons op, dat het oordeel begint, uitgaat en wordt beheerst door Jeruzalem, dat in het middelpunt ligt van Gods oordeels- en heilsgedachten.

Gods kinderen kunnen niet vrijgesteld worden van benauwing en druk, tot hun heil. Maar hoe vreselijk zal dan het oordeel zijn voor degenen, die de heilsboodschap Gods en Zijnen Christus en Diens zoenoffer verwerpen? Ternauwernood wordt de rechtvaardige zalig. Dat wil zeggen: niet zonder smartelijke, scherpe loutering door het vuur van beproeving en benauwing. Waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen? Het bondsvolk wordt door zwaarder oordeel getroffen.
De profeet moet dus verstaan, dat het richtende oordeel over de ballingen ter verdelging en ter loutering wordt beschikt van uit Jeruzalem. Het is niet de koning van Babel, die regeert, maar Israëls God. In de ballingschap heerst de God van Israël. Zie, hoe heerlijk deze God is, hoe onkreukbaar rechtvaardig Hij wezen mag, hoewel Zijn ontzagwekkende majesteit ons moge doen beven, toch mogen de geslagen kinderen Sions opzien en stamelen met eerbiedige schroom en nederige hulde aan die heerlijke God: Kastijdt ons met mate, gelijk een vader doet. Want Zijn toorn is teniet gedaan in het offer van Jezus, wiens ziel moest vergaan in de kolken van Zijn gramschap, die nu door de kracht van Zijn bloed is geblust.

Kom, zie weer op die merkwaardige wolk, welke daar komt aansuizen uit het noorden, met vuurvlammen, die er zich doorheen slingeren, omgeven van vuurgloed. De Heere wil Ezechiël onder de indruk van Zijn majesteit en heerlijkheid brengen.
Ziet men in de vlakte een wolk door de stormwind voortgedreven, dan is dat een zandwolk met donker getinte randen. Hier ziet Ezechiël precies het tegenovergestelde. Vuurvlammen slingeren er zich doorheen, vuurgloed omringt de wolk en daar midden in als glanzend metaal, midden uit het vuur. Die vuurvlammen spreken van onafgebroken bliksemflitsen. Vuur, wat den indruk geeft van een onweer. Toch is het geen onweer. Immers de kern van een onweer is donkerzwart, lichtflitsen komen er uit voort, maar de kern blijft zwart. Hier is het anders. Hier is juist het centrum lichtend. Het lijkt daar van binnen op glanzend metaal. Als Hasmal. Dit woord komt nog slechts tweemaal voor. En dan alleen bij Ezechiël (vers 27 en 8 vers 2). Wat het woord precies beduidt weten wij niet. De oude vertalingen denken aan elektron, een mengsel van goud en zilver. Anderen denken aan barnsteen. We weten het niet zeker, maar het moet in ieder geval iets zijn, dat zeldzamen glans van zich geeft.

Die glans, midden in die wolk, die schittering, moet tot uitdrukking brengen de zuiverheid en reinheid van de goddelijke heerlijkheid. Want reken er op - zo hoor ik een ontslapene weer zeggen, - want reken er op, dat God een heerlijk wezen is, vol van majesteit! Ja, zo is het. Zo leren al Gods kinderen Hem kennen. Hij bedekt zich met het licht als een gewaad. De serafs bedekken hun aangezichten en roepen: heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen.
Wij zouden allen verteerd zijn geworden door die majesteit, ware het niet, dat Immanuel zich in dat vuur had geworpen. En... als rechter van de levenden en der doden is Hij vol ontzagwekkende majesteit. Ja, vol ontzetting zullen de onbekeerden roepen in de doorluchte dag, de dag der dagen, als Hij verschijnt op de wolken des hemels en in die wolk de lichtende gestalte van den Zoon des mensen: Hij komt. Zelfs Johannes op Patmos viel als dood aan Zijn voeten, toen Hij Hem zag in zijn blinkend gewaad, zijn ogen als een vlam vuurs en zijn voeten als gloeiend koper. Maar dan legt Hij de hand op hem en spreekt: vreest niet, Ik ben de Eerste en de Laatste en zie, Ik ben dood geweest en leef tot in alle eeuwigheid. Ja, Hij leeft en wij zullen leven met Hem en met Hem heersen. Maar om die heerlijkheid te kunnen aanschouwen in al haar luister, moet ik eerst ter ruste gaan om juichend op te staan. De heerlijkheid Gods in Christus.

De heerlijkheid des Heeren is in de werken van Zijn handen. Alle schepselen zijn in de hand van de Allerhoogste. Hij is werkzaam, vergaderend en verstrooiend. God is Richter, Hij vernedert deze en verhoogt gene. Want in de hand des Heeren is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling en Hij schenkt daaruit.
De Heere prent de Zijnen een diep besef in van Zijn heerlijkheid, van de roem van Zijn deugden. Ook Christus verschijnt hun in dat bijzondere licht van de opluistering van Gods deugden. Vooral ook moet Ezechiël een diepe indruk hebben van de reinheid en vlekkeloze majesteit Gods, omdat Hij het gericht moet aankondigen over zijn zondig volk, doch niet alleen over zijn eigen volk, maar ook over de natiën van de aarde. Tegen Ammon, Edom en de Filistijnen, Tyrus en Sidon en Egypte, zal de godsspraak uitgaan.

De apostel Paulus, de rijk begenadigde gezant van Koning Jezus, zegt: Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen alom tot het geloof. Want het zal vreselijk zijn te vallen in de handen des levenden Gods. Laat die majesteit ons verschrikken en doen buigen aan de planten van Zijn voeten. De gezant kenne en eerbiedige zijn Koning. Zo leren wij een genadige God in Christus kennen, die toch heilig en heerlijk blijft, al mogen wij zeer gemeenzaam tot Hem naderen. Hij heeft Zijn eer niet verdonkerd, noch Zijne majesteit ontluisterd. Hij blijft een heerlijk, luisterrijk God. Maar is dan kennis aan deze deugden Gods zo noodzakelijk?

We moeten toch niet staan naar naarheid, maar naar klaarheid! Gaarne stemmen wij dat toe en hebben het waarachtig waar bevonden. Maar is klaarheid van velen geen louter naarheid? En de naarheid van sommigen klaarheid, zoals bij de tollenaar, die op zijn borst sloeg en uitriep: O God, wees mij, zondaar, genadig! Dat was klare naarheid, maar geen nare klaarheid. Hij ging af gerechtvaardigd naar zijn huis. Hij had iets gezien van de donkerheid en de bliksemflitsen van die wolk, die van binnen was als Hasmal! Vol van schittering. Die klaarheid van de tollenaar in uw naarheid, bidden wij u toe. Deze klaarheid in deze en gene te mogen opmerken is een verkwikking voor onze ziel. Klaarheid ook in de honger en dorst naar Immanuel. Zo komen wij tot de klaarheid, waarvan Paulus juicht: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt? Christus is het, die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor ons bidt. Ook die Paulus had een diepe blik mogen slaan in de majesteit Gods. Maar ieder van Zijn kinderen leert daarvan het nodige. Zwijg en weet dat Ik God ben!
Zie, dan leren wij buigen en bukken voor God en hebben Hem lief in Zijn heerlijkheid. Ja, laat ons tot klaarheid mogen komen over de wegen Gods in Zijn oordeel en in Zijne ontferming. Klaarheid, waardoor wij voor veel naarheid worden bewaard. Want ach, wat wordt er veel geredeneerd over Gods wegen, over het zondaar zijn, over genade, terwijl het een al even troebel is als het ander. Neen, daar kan de ziel, die met de levende God te doen kreeg, het niet bij stellen.

Wij hebben met een groot en heerlijk God te doen. Zie die wolk, in zijn glans en bliksemgloed, komende uit Jeruzalem, de stad Gods. Hoor ook eens naar een andere profeet. Als ik uwe oordelen gehoord heb, zo heb ik gevreesd, er kwam verrotting in mijn beenderen... maar dan mag hij zich opheffen tot den God der goden, mag hij inzien in het verbondswezen van Jehovah en... in geloofsroem breekt hij uit.
Wat had Habakuk dan gezien? God kwam van Teman, en de Heilige van den berg Paran. Sela. Zijn heerlijkheid bedekt de hemelen en het aardrijk was vol van Zijn lof. En daar was een glans als des lichts... voor Zijn aangezicht ging de pestilentie en de vurige kool ging voor Zijne voeten heen. Hij stond en mat het land. Hij zag toe en maakte de heidenen los en de aloude bergen zijn verstrooid geworden en de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne.

Dan tekent de profeet de gerichtsgang der Eeuwigen vol van majesteit. En in het diepe besef, dat de gangen der eeuw Godes zijn, had hij gezegd: Zie, is het niet van de Heere der heirscharen, dat de volkeren arbeiden te vure, en de lieden zich tevergeefs vermoeien? Want de aarde zal vervuld worden, vervuld met de glans des gerichts, dat zij de heerlijkheid des Heeren zal bekennen, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken.

Ja, dan tekent de profeet den gerichtsgang Gods: met gramschap traadt Gij daar het land, met toorn dorstet Gij de heidenen... Doch te midden van Gods oordelen ziet Hij de verbondstrouw van de Heere als hij laat volgen. Gij toogt uit tot verlossing van Uw volk, met Uw Gezalfde...
Wel werd de profeet eerst beroerd, doch nu herstelt hij zich en als opgenomen in de bescherming van Jehovah, beschaduwd door de wolkkolom, kan hij zeggen: Zekerlijk, ik zal rusten ten dage der benauwdheid... En dan zingt hij het triomflied des geloofs: Alhoewel de vijgenboom niet bloeien zal en geen rund in de stallingen wezen zal... zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in de God mijns heils... De Heere Heere is mijne sterkte!
O, kenden wij slechts meer van die klaarheid van Gods deugden, van de reinheid van Zijn wezen, aanbiddende Zijn oordelen... Slechts te dieper wikkelen wij ons dan in den mantel van Christus' gerechtigheid. Hier is klaarheid en... waarheid; te midden van grote naarheid!

We haalden hier reeds aan hetgeen den profeet Habakuk te beurt viel, om tevens het roepingsvisioen van Ezechiël toe te lichten. De Heere laat hem Zijn heerlijkheid zien, opdat hij zou weten, in wiens dienst hij is aangenomen. Maar ook wilde de Heere hem aldus aangorden met moed en kracht, wetende met welk een God hij van doen had. Doch, dit visioen had niet alleen betekenis voor de profeet bij zijn roeping, maar ook voor het volk. Ja, voor alle eeuwen, omdat het een stuk is der Godsopenbaring, ons in het Woord Gods geboekstaafd. We kunnen niet nalaten, zeggen Petrus en Johannes, te getuigen van de dingen, die wij gezien en gehoord hebben. Hebben wij Gods heerlijkheid gezien? Gods heerlijkheid in Zijn Eniggeborene? Dan pas kunnen we roepen: Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk!

Een stormwind, een wolk, vuur, glans! Gods wereldbestuur is een voortgaand gericht, hoewel niet het eindgericht. Toch gericht en verlossing voor de Zijnen. Een afgevallen mensheid keert zich tegen Hem. Een stoppel stelt zich in slagorde tegen het vuur. Maar de Heere regeert. Deze storm- en onweerswolk begon te waaien na den val. Deze wolk kwam aansuizen uit het noorden. Zo zag het de priester Ezechiël.

De dampen stijgen op van de aarde en vormen de wolken. Vergelijkend zou u kunnen zeggen: de pestwalm der zonde stijgt op en de wolken der zonde worden geladen met gramschap van de Almachtige. In de toorn Gods toch is het zondeoordeel. In dit wereldgericht is Gods majesteit. In de wolken is water, hagel, vuur! Gods macht verbreekt den arm der goddelozen, terwijl Zijn hand rechtvaardigen geleidt.

Alle natuurelementen staan in des Heeren macht. Storm en onweer, vuur en damp, engelen en starrenheir is gehoorzaam op Zijn wenken. Zo mogen wij heden zien het wereldgebeuren. Stormt het niet? Bliksemt het vuur niet in de wolk? Zie de gangen van mijn God en mijn Koning! Hij trekt uit als een Held. Zijn gewaad is met bloed besprengd. de Heere is een krijgsman. Laat de winden blazen, de stormen razen, de wervelwind van Gods gerichten schept de verwarring, opdat Gods orde zal schitteren. Zo ziet het geloof de majesteit Gods. Ach, dat Gods Kerk van dezen dag meer leefde bij de deugden Gods, zich meer bezig hield met de vraag: hoe zal ik Hem welbehaaglijk zijn? Hem dienen met eerbied en godvruchtigheid, want onze God is een verterend vuur. De Heere heeft recht gedaan, de goddeloze is verstrikt in het werk van zijn handen. In die wolk met zijn slingerende voorvlammen, met zijn Hasmal van binnen, toont de Heere Zijn majesteit. Gods rechterhand wordt verheerlijkt in macht.

Zo wordt van de toekomst van den Zoon des mensen gezegd, dat zij zal zijn als wanneer de bliksem schijnt van het ene einde des hemels tot aan het andere einde. Dat zal de laatste en de heerlijkste openbaring zijn van de majesteit Gods. Zal die toekomst u niet in vlam zetten, of mag u Hem kennen, die gezegd heeft: Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Zie dan in die wolk, hoe de heerlijkheid Gods het middelpunt is van Zijn regiment. Deze lijn vindt u de ganse Schrift door, tot in het laatste profetische Boek der Openbaringen. De Geest en de Bruid zeggen: komt! en die het hoort, zegge: komt!

De profeet zal tolk zijn van deze God en deze God is onze God, door tijd noch eeuwigheid te scheiden. De God der heerlijkheid, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Wiens heerlijkheid wij hebben aanschouwd, een heerlijkheid als des eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.
Daarbij spreekt ons die wervelwind van het geweldige en het plotselinge van Gods gerichten. Een stormwind zal het deel huns bekers zijn. Des Heeren weg is in wervelwind. Maar door die wervelwind stuift Hij ook het kaf van den dorsvloer weg. En die sterke wind blaast het vuur aan. Hij zal den goddeloze verdoen door de adem van Zijn mond. Gelukkig echter, dat Hij ook, omdat Christus in de wolk is, overwinningen maakt ten leven als Hij neerwerpt ten dode.

En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren…
Zo gaan we spreken over de vier levende wezens, die Ezechiël zag in die wolk te midden van het vuur. Een vuurwolk en te midden daarvan vier levende wezens. Het waren geen dieren, maar het geleek er wel wat op. Slechts bij benadering kan de profeet zeggen, wat hij heeft gezien. Het waren eigenlijk levende wezens, wezens vol van leven.
In hoofdstuk 10 zegt hij ons, dat het cherubs waren. En nu weten wij, dat de cherubs dragers en bewakers zijn van de goddelijke heerlijkheid. Als Johannes in Openbaringen 5 ons het gezicht tekent van de troon der goddelijke majesteit, spreekt hij ook van vier levende wezens. (Onze Statenvertaling spreekt van dieren.) De cherub verschijnt als drager en bewaker van Gods heiligheid en heerlijkheid al aanstonds na de val. Immers een cherub met een uitgetrokken zwaard bewaakt den toegang tot de boom des levens. De cherubs echter stonden ook boven het verzoendeksel van de ark met uitgespreide vleugelen, die elkaar raakten. Zij blikten neer op de ark, als begerig om in te zien. Want het was geen beletsel voor Gods heiligheid, dat Hij woonde te midden van een onrein volk, dat Hij aanzag in de verdiensten van Zijn Zoon. De Heere regeert: dat de volken beven; Hij zit tussen cherubs, de aarde bewege zich. De Heere is groot in Sion en Hij is hoog boven alle volken. Cherubs waren geborduurd op het voorhangsel vóór het heilige der heiligen, om hen te tekenen als wachters der Kerk, betrokken in het regiment van Christus. Hij vergadert bijeen, alles wat in de hemel en op de aarde is.

Een viertal van deze wezens wijst ons op de vier windstreken. Zo lezen we in Jeremia 49 vers 36: En Ik zal de vier winden uit de vier hoeken des hemels over Elam aanbrengen, en zal ze in alle die winden verstrooien. Maar ook van de Kerk lezen we, dat de stad Jeruzalem vierkant lag, om te beduiden, dat de Heere zegt tot het noorden: geef; en tot het zuiden: houd niet terug, breng Mijne zonen van verre en Mijne dochters van het einde der aarde. Wanneer dus in dit visioen gesproken wordt van de vier wezens als troondragers des Heeren, wil de Heere ons leren, dat Hij de enige wereldbeheerser is. En dat wereldbestuur is een gesloten eenheid. Men heeft wel eens in deze vier wezens de aartsengelen Michaël, Gabriël, Uriël en Rafaël willen zien. Ten onrechte. Want Uriël en Rafaël komen in de Schrift nooit voor als namen van cherubs, doch van mensen. Pas in de latere Joodse engelenleer worden zij daaronder opgenomen.

Verder worden nu die wezens getekend naar hun bijzondere verschijning in het visioen. Daarbij treedt allereerst weer het getal vier op den voorgrond. Vier gezichten, vier vleugels en vier handen. Verder treft onze aandacht dat zij stonden op één been. Zodoende behoefden zij zich niet om te keren, in welke richting zij ook gingen. Hoewel van oude tijden, reeds van de dagen van Ireneüs (eind 2e eeuw) deze vier aangezichten betrokken zijn op de vier evangelisten, is daarvoor toch geen enkele Schriftuurlijke grond aan te wijzen. Mattheüs wordt dan getekend als de mens. Marcus als de leeuw, Lucas als het rund en Johannes als de adelaar. De orde wisselt dan nog naar de volgorde, waarin de vier evangeliën in de handschriften voorkomen. Ook kan niet worden aanvaard, dat in het viertal gezichten goddelijke eigenschappen afgebeeld zouden zijn. Als: verstand, majesteit, kracht en snelheid of alwetendheid.

Maar de profeet onderscheidt scherp tussen God en deze wezens, daarom zullen we de oplossing wel in andere richting moeten zoeken. De levensvolheid van die wezens is zó groot, dat alléén de samenvatting enigermate die kan vertolken van de zielengrootheid van een mens, onverschrokken dapperheid van de koning der dieren, de ongebroken kracht van den stier en het opstrevend vermogen van de arend. Zij hebben vleugels, zij bewegen zich volkomen vrij. Van die vier vleugels gebruiken zij er twee om de troonzetel van de Almachtige te dragen, terwijl altijd de rechtervleugel van het ene wezen de linker van het andere raakt. Zo was dit ook het geval in de tempel van Salomo. Deze dieren, levende wezens, cherubs, hebben trekken van overeenkomst met de serafs bij Jesaja. De serafim zijn als de edelen onder de opperste engelen, de cherubs zijn de krachtigen onder de engelen, zij waken over de heiligheid Gods. De serafs bedienen het altaar. De sterke cherubs dienen God als voertuig (Psalm 18) en dragen Zijn troon. Zij bewaken de plaatsen, welke God voor de zondige mens heeft afgesloten: het paradijs, het aardse heiligdom. Zij wijzen op de tegenwoordigheid van de heilige God, tot Wie de zondige mens alleen in de weg van de verzoening kan naderen. Er is een verborgen wereld, die ingaat in deze schepping met zijn krachten en machten, veel meer dan wij vermoeden en dan de Kerk beleeft. Ezechiël wordt hier opgeleid tot de alwerkzaamheid in de majesteit van God en van Zijn werk en in de schepping tot gericht en zegen. Elisa zei eenmaal, toen zijn jongen vroeg, hoe zij toch gered zouden worden van de hen omringende legermachten: Heere, open de ogen van deze jongen, dat hij zie. En zie, de berg was vol vurige paarden en wagens.

Nu moeten wij er ook nog op letten, dat de elkaar paarsgewijze rakende vleugels weer een vierkant vormen.
Met de twee andere vleugels bedekken zij het lichaam, waarvan wij de zin aangaven bij de serafs in het roepingsvisioen van Jesaja. (De lezer zoeke het daar nog eens op.) Ook deze troongeesten moeten zich dekken voor de aldoordringende heiligheid van de Heere.
In vers 8 wordt ons verder gezegd, dat zij onder die vleugels vier menselijke handen hadden. Uit hoofdstuk 10 vers 8 blijkt, dat zij daarmee de bevelen van de Heeren volbrengen.
Nu moeten wij er ook nog op letten, dat de elkaar paarsgewijze rakende vleugels weer een vierkant vormen. Met de twee andere vleugels bedekken zij het lichaam, waarvan wij de zin aangaven bij de serafs in het roepingsvisioen van Jesaja. (De lezer zoeke het daar nog eens op.) Ook deze troongeesten moeten zich dekken voor de aldoordringende heiligheid des Heeren. In vers 8 wordt ons verder gezegd, dat zij onder die vleugels vier menselijke handen hadden. Uit hoofdstuk 10 vers 8 blijkt, dat zij daarmede de bevelen des Heeren volbrengen.

Zij hebben slechts één been. Daardoor blijkt wel duidelijk, dat het bovenaardse gestalten zijn, die een bepaalde gedachte moeten openbaren voor de ziener. Dat éne been is onbuigbaar, want het heeft geen kniegewricht en steunt op de voetzool van een kalf. Daardoor moet zeker weer de vierkante vorm worden uitgedrukt. De voetzool gaat altijd recht voor zich uit zonder zich om te wenden. En zij glanzen als gepolijst koper (vers 7). En nu is dat vierkant net die wezens, waar alles door elkaar kruist en toch rechtuit gaat voortdurend in beweging. Niemand is bij machte de gang te construeren, het is alles even ingewikkeld en toch… zonder verwarring voor Hem, Die op de troon zit en het al regeert.
De wezens zelf schoten uit als bliksemstralen, en wat tussen die wezens als gloeiende kolen geleek, bewoog weer tussen die wezens en schoot als vuurvlammen uit. De bewegelijkheid toch gaat niet naar het toeval, doch naar een orde, die door ons niet kan worden begrepen, maar voor het geloof verschijnt als het rechtvaardige wereldbestuur van de God des hemels en der aarde.
© -DIA- Laatst actief: 00-00-2024
-DIA-
Berichten: 32793
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door -DIA- »

Vanavond plaats ik de derde aflevering van een serie Bijbelstudies die ds. I. Kievit ons naliet in het Gereformeerd Weekblad.
Het is niet eenvoudig als we dat roepingsvisioen lezen. Toch zit er veel in wat tot onze lering nuttig is. Ook waar ds. Kievit de actuele toestand in de wereld van zijn tijd zo tussendoor bespreekt, kan er ook voor deze tijd veel van geleerd worden. Wat gelooft gij van de voorzienigheid Gods? Ik zou zeggen: Lees het!


Het roepingsvisioen van Ezechiël III

Ezechiël zag dat wondere gezicht in het oord van zijn ballingschap in Babel te Tel Abib aan de rivier de Chebar. Bij de vier aangezichten van de vier levende wezens, cherubs, wachters van de heerlijkheid Gods, stonden wij stil. Ook ging onze aandacht uit naar hun vier vleugels en vier handen. Nog enkele prakticale opmerkingen mogen hieraan worden toegevoegd voor we verder gaan met het onderzoek der vier raderen. Die vier aangezichten hadden verschillende gedaante.
Het aangezicht als van een leeuw wijst ons op de grote kracht van de troondragers Gods en zo op de grote kracht Gods zelf. In de Openbaringen lezen we: Ik zag een sterke engel afkomende van de hemel. En de dichter van Psalm 68 zingt: Gods wagens zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen een Sinaï in heiligheid. Zo wordt Ezechiël er op gewezen en de Kerk aller eeuwen met hem, dat de Heere groot is van kracht, vol van majesteit en heerlijkheid. Hij betoont de kracht van zijn werk aan vriend en vijand. Hij heerst eeuwiglijk door Zijn macht. Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Gods wereldbestuur wordt gesteld in het licht van Zijn opperhoogheid. Zien wij zó in onze bewogen tijden Zijn regiment? Laat Sion toch de wachttoren beklimmen en uitzien naar Zijn daden, verootmoedigd voor Zijn troon, aan de voeten van des Vaders Zoon.

De profeet ziet ook de gedaante als van een rund. Dit wijst op de bruikbaarheid in de dienst des Heeren. Het rund treedt het koren en vertreedt daarbij stro en kaf, maar het graan wordt vrij van stro. De gestalte van een arend, die hij opmerkt in het derde aangezicht van de vier wezens is bekend om zijn hoge vlucht en scherp gezicht. Zo worden wij gewezen op Gods daden in het wereldbestuur en de dienst der cherubs in wie het scheppingsleven als geconcentreerd wordt gedacht en voorgesteld.
Deze cherubs nu blikken omhoog naar den troonhemel, die zij dragen met hun vleugelen. Zij gehoorzamen op Gods wenken. Het zijn gedienstige geesten. Het lere Gods kind gehoorzaamheid, ziende op die cherubs, die opblikten naar de troon van hun Heere. Ken Hem in alle uw wegen en Hij zal uwe paden recht maken. Ze zijn met verwondering dienstbaar. En bedenken wij daarbij, dat Christus de grote Rijkskanselier is, niet door machtsusurpatie, maar door machtsschenking van de Vader. Hij heeft Hem macht gegeven óver alle dingen. Al is het dan, dat de majesteit Gods ons zou kunnen doen beven, in ieder geval ons laag aan de grond brengt, toch zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zee. Want Zijn voorzienigheid is vaderlijke voorzienigheid, te midden van de vuurvlammen, te midden van gericht en loutering ook van Zijn Kerk, mogen wij weten, dat eeuwige liefde in Zijn boezem woont. Ook blijft waar: als het goud in de smeltkroes is, de smelter in de nabijheid is. Ja, de Heere der Heeren doet ons triomferen, Hij geducht in macht. Hij slaat in liefde gade die op zijn genade in benauwdheid wacht.

De vraag klimme gedurig op: Heere, wat wilt Gij, dat wij doen zullen en... doe wat goed is in Uw ogen, want Gij hebt van die ogen gezegd: Mijn oog zal op u zijn, Ik zal raad geven. Geef ons, Heere, dat wij te midden van het rumoer der volkeren uwe oordelen mogen opmerken; óók mogen verstaan, dat het begint van het Huis Gods. Wij hebben ook in den weg Uwer gerichten, U, o Heere, verwacht, tot Uwen naam en tot Uwe gedachtenis is de begeerte onzer ziel. In Gods voorzienigheid moet geschouwd worden zijne heiligheid en heerlijkheid. Dit moet Ezechiël leren uit dit visioen. Ik hef mijn ogen naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Ik zal mij buigen op uw eis! Alle engelen Gods aanbidden Hem en zou dan onze mond zwijgen, onze knie zich niet buigen? Hoe groot zijn Uwe werken, o Heere. Gij zijt de allerhoogste, in eeuwigheid de Heere! Zonder die verootmoediging, die heilige verbaasdheid. zijn wij geen bruikbare instrumenten voor den God der ganse aarde.
Zo moeten wij van deze troongeesten ootmoed leren. Zij blikken vol eerbied naar omhoog, naar den troonhemel van Jehovah, dien zij gehoorzamen op Zijn wenken, maar Zijne daden verstaan zij niet. Zijne oordelen zijn een diepe afgrond, wat zouden wij weten? Weest met de ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat de hoovaardige, maar de nederig geeft Hij genade. De Heere is God; wij zijn mensen van gisteren en weten niets. Hoe durven wij het toch wagen om zulk een heerlijk God tegen te staan, om Zijn wegen te beoordelen, om aan onszelf zulke een brede plaats toe te kennen? Wat hebben wij toch te betekenen? Zijn de inwoners der wereld niet voor Hem als sprinkhanen? Ja, de volkeren zijn bij Hem geacht als een druppel aan den emmer en een stofje aan de weegschaal!

Verbergen wij toch onze aangezichten in het stof! Dat de Heere nu in gunst aan dezulken heeft gedacht, van eeuwigheid gedacht! Zie, zulk een God maakt ons troon- en disgenoot, om de verdiensten van Zijn Zoon, die afdaalde uit de troon van Zijn Vaders, om met Zijn bloed te kopen Zijn smartenloon. Ja, ik ben het loon Zijner smarten, straks het sieraad van Zijn kroon. Waarom mag de Heere nu niet regeren? Gewen u aan Hem en heb vrede. Hoe kunnen we toch ooit trots zijn? Erken, dat Hij ons heeft gemaakt tot schapen, die Hij voedt en weidt, een volk tot Zijn dienst bereid.
Zie de dooreen kruising van de vleugelparen der cherubs! De éne vleugel raakt de andere. We lezen in de Openbaringen van Johannes, dat de vrouw, de Bruid des Lams, vervolgd door den roden draak, twee vleugels ontving als een grote arend en dat zij wegvloog in de woestijn om zich te verbergen. Laten ten allen tijde de vleugels des gebeds en des geloofs elkaar raken bij Gods kinderen, opdat zij als duiven tot hun vensters komen gevlogen, als een wolk. Terwijl de vlammende gerichtswolk aankomt, moge de duivenwolk hare vensters, hare til, zoeken en de troon van Gods heerlijkheid omzweven, acht geven op Zijn oordelen en gerichten. Hij verbergt mij in het verborgene Zijner vleugelen ten dage des kwaads.
Staande in één Geest. Ach, wat is daar weinig van te vinden. Paulus klaagde: zij zoeken allen het hunne en niet hetgeen van Christus Jezus is.

De wezens hadden geen kniegewricht, zij liepen steeds recht uit. Zij hadden een vaste gang. Waar de Heere hen richtte, gingen zij, zonder een enkel beding. Zij begeerden Hem alleen welbehaaglijk te zijn. Hij richte onze voeten op de weg des vredes; Hij make onze gang vast in de weg van Zijn geboden. Opheffende heilige handen, de voeten geschoeid met de bereidwilligheid van het evangelie... Daar is een stem van uw wachters, zij verheffen de stem, zij juichen tezamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de Heere Sion weder brengen zal. Indien gij dan deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij dezelve doet, want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
Letten we ook nog hier op. De Heere voert Zijn raad uit op verborgen wijze. Door handen onder vleugelen bedekt. Zo is het ook in het Koninkrijk Gods. Denk maar eens aan de wegen, die de Heere met u hield, medepelgrims naar Sion, hoe wonderlijk waren Zijne wegen en onnaspeurlijk zijne paden. Handen onder vleugelen bedekt. Ongekende en wellicht niet begeerde bidders en zuchters aan de troon waren werkzaam in Gods voorzienig bestel om te worstelen voor uw eeuwig behoud. Waarlijk, de wegen des Heeren zijn volmaakt. Het is alles verwarring naar het schijnt en toch zij gingen recht uit, dragende de troon der heerlijkheid.
Het was vuur en vlam, verborgen handen, een stormwind, die een wolk voortjaagt... Voorwaar, Gij zijt een God, die U verborgen houdt, zelfs als Gij u openbaart. En... de rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak aanschouwt. Zie nogmaals in de geest die vier levende wezens met hun vier vleugels en vier handen, die slingerende vlammen door de wolk.

De gedaante van de dieren was als brandende kolen vuurs, als de gedaante der fakkels, dat vuur ging steeds tussen die dieren, en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort.
Dat alles wijst ons op de voorzienigheid Gods, zoals zij zich vooral in oordelen openbaart. Daarvan zal vooral ook Ezechiël moeten profeteren. De cherubs zijn ontvlamt in heiligen wraakijver. De troonwachters van Gods heerlijkheid begeren de wraak te aanschouwen als Hij zijnen vijanden vergelding doet. De werking van het vuur was als de bliksem. En wat is daarvan het bijzondere? Immers dit, dat de bliksem vernielt in een ogenblik. De vergelding Gods kan niet uitblijven. Zie eens naar het wereldleven van onze dagen. De volkeren jagen met koortsachtige ijver naar volmaking van hun legers en vloot en bovenal naar vliegtuigen- voorraad. Kan de gedachte aan de volgenden oorlog niet doen huiveren? Dan denken wij vooral ook aan de vliegmachines en gifbommen. Vernieling in een ogenblik. Maar is dat, gezien van de zijde des Heeren, niet de bliksem in de wolk, het vuur, dat verteert? De strijdwagens Gods maken gedruis, Gods troonwagen is vreselijk. Laat ze worden als kaf voor de wind en de Engel des Heeren drijve ze weg. Hun weg zij duister en gans slibberig en de engel des Heeren vervolge ze. De verwoesting overkome hen. De zondaars zullen van de aarde verdelgd worden en de goddelozen zullen niet meer zijn. Looft de Heere mijn ziel, hallelujah! Kom, Heere Jezus!

Doch nu gaan we weer verder met het visioen te verklaren. Aan de priester Ezechiël valt bij aandachtige beschouwing iets op, dat zijn bijzondere aandacht verkrijgt. Als ik de dieren zag, zie, zo was daar een rad op de aarde bij die dieren, naar de vier aangezichten van hetzelve (vs. 15). Van vers 15 tot 21 spreekt Ezechiël dan over die raderen.
Als hij de wezens goed heeft opgenomen, valt zijn bijzondere aandacht op die raderen. Ze staan naast de wezens, de cherubs. Dat zou den indruk kunnen geven, dat zij op zichzelf staan. Toch is dat niet het geval, want ze staan in het nauwste verband met de vier wezens. De raderen worden in hun beweging beheerst door die van de wezens. Bij ieder wezen is één rad, dus vier in het geheel. Ze zijn gemaakt van kristal, zodat zij alles weerkaatsen, wat aan licht en schittering in de wezens is. Daarom wordt gesproken van glanzend kristal. De gedaante van de raderen en derzelver maaksel was als de kleur van een turkoois, en die vier hadden enerlei gelijkenis.

Het volgende wat hem treft was, dat een rad was in het midden van een rad. De profeet zegt niet, dat dit inderdaad het geval was, maar: alsof het ware een rad in het midden van een rad. Blijkbaar is het doel om te laten uitkomen, dat zij altijd rechtuit gingen. We zullen moeten denken aan een kamrad, waarbij het ene rad in het andere ingrijpt bij de beweging.
Bij alle ingewikkelde verhoudingen, die zich voordoen, moet nu juist in het licht worden gesteld, dat de beweging altijd een recht-voorwaartse was, zodat niet gedraaid behoefde te worden. Dit blijkt uit vers 17. Als zij gingen, zij gingen op de vier zijden van het vierkant, zij keerden zich niet om als zij gingen.
Verder treft hem dat de velgen van deze wielen zeer hoog waren. Zij waren zo hoog, dat zij vreselijk waren. Dus de raderen zijn vol van datgene, wat het gehele samenstel van wezens en vlammende kolen en bliksemschichten kenmerkt. Die raderen nu zijn voor de zin van het gehele visioen van grote betekenis.
Ze zijn bovendien vol ogen, die velgen. Vol van leven en kracht. Ze zijn blijkbaar het symbool, het zinnebeeld, van de alziendheid en alwetendheid van de Heere. Zij kenmerken de aard van de goddelijke voorzienigheid in het wereldbestuur. Dezelfde geest, zo merkt de profeet op, die de wezens beheerst, is ook in de raderen. Nooit wordt hun eenheid verbroken. Alles werkt samen tot het volvoeren van een groot en groots plan, door de wijsheid Gods bepaald en door almacht uitgevoerd. De kracht Gods vervulde het geheel. Hoe alles ook wentele en kere, het geschiedt naar de altoos wijze raad des Heeren. Hierop komt het bijzonder aan, want de profeet herhaalt dit tweemaal. Waarheen de geest was om te gaan, gingen zij, en de raderen werden tegenover hen opgeheven; want de geest der dieren was in de raderen; als die gingen, gingen deze; en als die stonden, stonden deze; en als die van de aarde opgeheven werden, werden de raderen tegenover hen opgeheven, want de geest der dieren was in de raderen.

Zo heeft het rad grote betekenis in het visioen. We denken aan een voorstelling bij de oude heidenen. Sesostris, een koning van Egypte, had een gouden wagen. Vier overwonnen koningen moesten de wagen trekken. Eén van hen richt voortdurend het oog op het wentelende wiel. Sesostris vraagt hem waarom hij dit deed en dan luidt het antwoord: Ik zie in dit wiel de veranderlijkheid van de dingen. Wat nu boven is, is straks beneden en omgekeerd.
In het wereldgebeuren is grote wisseling. Der rijken weelde kan verrotten, zegt de apostel Jacobus en de Heere zet de armen bij de vorsten. Salomo klaagt, als hij zijn aandacht laat gaan over het wereldtoneel, dat alles moede en mat wordt. De Heere verhoogt deze en vernedert gene. Ook het leven van de enkeling is altijd door in beweging. Deze wereldorde staat nooit stil. De zon gaat op en gaat onder, de maan neemt af en neemt weer toe in glans. Koninkrijken worden gesticht en vergaan. De aarde bloeit op en versterft. Hosanna en Kruis hem liggen ook heden nog vlak bij elkaar. Ik denk aan de wisseling in de regeringsvormen en hoor Adolf Hitler zeggen: de voorzienigheid bracht mij op deze plaats. Maar het wiel zal wentelen. Ja, soms zien wij een grote chaos, zonder orde en lijn. De gedaante dezer wereld gaat voorbij. We lezen in de oude geschiedenis van Belisarius, een generaal van Justinianus. Hij versloeg de Perzen in het Oosten, de Vandalen in Afrika, de Gothen in Italië en... tenslotte werden zijn ogen uitgestoken. Hij moest gaan bedelen. Dan sprak hij: geef een obool (een klein muntstukje) aan Belisarius, die de deugd heeft verheven, maar de afgunst heeft blind gemaakt. (Da abolum Belisario, qeum extulit virtus, caecavit invidia.)

Deze wereldorde is veranderlijk en vergankelijk. De wereld verkeert in gestadige crisis. En allen, die op dit vergankelijke fundament bouwen, zullen ten dage van Gods toorn vergaan. Daarom vergaan de kinderen Adams van schrik, als de aarde beeft en de hemel dreigt, immers van nature hebben wij geen andere vastigheid dan die der vergankelijke dingen. Door het uitvinden van de krachten, die God in de schepping doet gelden, moge de beweging worden gewijzigd, maar het raderwerk beweegt voort. Het karakter van deze wereld is en was dat zij wankelen en veranderen kan. Aardbeving en orkaan, windhoos en onweer zijn in den dienst van de Heere opgenomen. Hij is de Heere der heirscharen. Die scheur daar in den muur predikt ons de afbraak. De schokken in het wereldbestuur worden heviger en trillen verder door, zij profeteren van het vergaan.
Daarom is ons nodig dat onbeweeglijke Koninkrijk te kennen en als burger te zijn opgenomen, opdat wij de Heere dienen met eerbied en godvruchtigheid, want... onze God is een verterend vuur. Broeders, zegt Paulus: de tijd is voorts kort. Die vrouwen hebben, mogen zijn als niet hebbende, die wenen als niet wenende, en die kopen als niet bezittende, want de gedaante der wereld gaat voorbij.
Doch, bij een wiel is bij het wentelen één punt in rust. En dat is de as, waarom het wentelt. Dit is een gedachte, die rust geeft, wanneer wij de raderen van de wagen van Gods voorzienigheid horen bolderen als de raderen der wagenen ten tijde van de oogst. Als wij letten op die as, dan horen we de sprake: Ik, de Heere, word niet veranderd. Ik beweeg wel alle dingen, maar word zelf niet bewogen. Onveranderlijk is mijn raad. Hij zal bestaan wat ook verandert of vergaat. Terwijl de Heere alles beweegt, blijft Hij onveranderd. Ik beweeg wel alle dingen, maar wordt Zelf niet bewogen. Onveranderlijk is Mijn raad. Hij zal bestaan, wat ook veranderd of vergaat. Terwijl de Heere alles beweegt blijft Hij onveranderd in het voornemen van Zijn liefde. Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. En, Hij Die nu op de troon zit en het boek met zijn zeven zegelen bezig is te ontsluiten en te volvoeren, spreekt: Ik ben gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. Is dit geen rustgevende waarheid, bij alles wat verandert, te midden van het wereldrumoer, waarin de Heere Zijn voorzienigheid voltrekt? Maar is die gedachte rustgevend voor uw ziel? Ook uw levenslot is wellicht heden zeer onzeker? U weet niet wat er van worden moet. U... maar laat ik niet voortgaan, weegt, blijft Hij onveranderd in het voornemen van Zijn liefde. Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. En, Hij die nu op den troon zit en het Boek.
Kent u de as van dat wiel van kristal, te midden van de vuurwezens? Kent u de rust, aan de boezem van de Eeuwige, aan het hart van Immanuel. De Heere zal voorzien! Weest in geen ding bezorgd, maar laat alle uw begeerten met smeking en dankzegging bekend worden bij God. Rust, rust bij de Eeuwige! Als wij niet meer zien hoe het kan of moet! Het zij ons genoeg te weten, dat Hij het weet en kan! Achteraan komen, volgen... dan zullen wij niet in de duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben, want het licht is voor den rechtvaardige gezaaid en vrolijkheid voor den oprechte van hart. Maar ik zal uitzien naar den Heere en ik zal wachten op den God mijns heils, mijn God zal mij horen.
Zie het bewegende wiel, zie de majesteit Gods in het wereldbestuur, zie het oordeel, dat begint van het huis Gods. Dat éne vaste punt de heilswil van de Almachtige over Zijn kerk doet mijn hart en zinnen rusten, want: Alle dingen moeten medewerken ten goede, namelijk degenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn. Onze staat ligt vast in de onveranderlijke liefde en trouw van een drievuldig verbondsgod. Hij zegt: bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal niet wijken en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer. Kent u die vastigheid voor uwe ziel? Wellicht zullen wij of onze kinderen een bange oorlog meemaken, armoede zal ons deel worden, vervolging, gevangenis! Gods troonwagen rijdt koninklijk voort. Maar... Zijn heilsplan kent geen vernieling der Zijnen. Daarom zie de as van dit kristallen wiel, het is geweldig van omvang, angstwekkend om te zien. God is groot en wij begrijpen Hem niet! De Heere vraagt aan Job, waar Hij was toen Hij de aarde grondde en den Orion schiep. Hij zet hem op de lage plaats, die hem past aan Zijne voeten, maar toch blijft Hij volhouden: Mijn knecht Job! Wonderlijk was Gods voorzienigheid! Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere. Zijn hart is vast, betrouwende op de Heere. Daarom gaat de vermaning van de apostel door: weest standvastig, altijd overvloedig in het werk des Heeren; als die weet, dat uw werk niet ijdel zal zijn in den Heere.

Wanneer een wiel snel ronddraait, ziet u slechts een cirkel. Zo is het met de wereldgang. Al de kleine dingen lossen zich op in het grote geheel. Gij zijt zeer druk op heden met uw kleinigheden en inderdaad zit ge er mee, gij kunt geen oplossing vinden, maar nu te weten, dat het slechts een moment is in het grote geheel van Gods bestier maakt stil. Het moet bijdragen aan Zijn luister, zoals Hij die van eeuwigheid bepaalde. Mocht gij en ik daar iets op tegen heb, die naar Zijn naam zijn genoemd. Zeg niet: ik houd het niet uit. Na eiken nacht komt weer een morgen. Hij zal zeker zorgen. En toch, al is het dat bij het snel draaiende wiel slechts één grote cirkel vol licht te zien is, toch kan geen spaak worden gemist. Ja, die voorzienigheid is toch ook weer zó, dat Jezus kon zeggen: ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Geen mus valt ter aarde zonder Gods wil. En dan is het grote geheel een machtige openbaring van Gods majesteit en heerlijkheid. Een ronde ring, gesloten als de cirkel, sprekend dat God volmaakt is in Zijn doen en recht in Zijn spreken. Wonderlijk zijn Uwe werken, o Heere, ook weet het mijne ziel zeer wel.
Deze voorzienigheid Gods nu maakt gebruik van de engelen als troonwachters van Zijn heerlijkheid. Als die dieren gingen, gingen de raderen bij hen, en als de dieren opgeheven werden, werden de raderen opgeheven.
Maar, hoe kon Ezechiël die raderen zien op de aarde, waar het visioen aan de hemel verscheen, in de lucht. Wel, omdat de aarde in dat visioen eveneens verscheen. Toch waren de vier wielen (oost, west, noord, zuid) voor de Heere één. In de hemel is de rust, de vastheid, op de aarde de beweging en verandering. Alle krachten in de schepping werken samen tot het ene grote doel, dat God heerlijk worde in en door Zijn Christus. De engelen toeven in de kabinetten van de koningen. Lees maar 1 Koningen 16 en u vindt daarvan een merkwaardig voorbeeld. In de dertien jaar, van de regering van Asa over Juda stierven in Israël Baësa, Ela, Zimri, Tibni, Omri, en kwam Achab aan de regeering. Zijn majesteit is in Zijn voorzienigheid.
Gods voorzienigheid is algemeen. Er is samenhang in Gods bestel. Nee, wij nietige, onwetende schepselen zijn niet bij machte Gods doen te overzien. Wij zijn van gisteren en weten niets. Toch is er een eenheid in Gods plan en werk. Wat Hij in Afrika doet hangt samen met hetgeen Hij in Amerika daar stelt. Zelfs het werk van de wormen in de omzetting van de aardkorst heeft betekenis voor het geheel. Doch, wij zien iets meer van de samenhang, wanneer de Heere grote dingen doet, die de wereld doen beven. Bij machtige crises in het scheppings- en volkerenleven. Daarvan levert onze tijd het bewijs.

De vier raderen bewegen zich gelijktijdig. Wij kunnen niet tegelijk op twee plaatsen arbeiden, de Heere is aan alle plaatsen van Zijn heerschappij, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde en Hij draagt alle dingen door het Woord van Zijn kracht. De raderen bewogen zich tegelijk met de vier wezens. De Heere is bezig Zijn raad te volvoeren. Hoe groot is deze God in Zijn majesteit! Die God, de Hoge en Verhevene, wil toch wonen in het hart der verslagenen, met hem handelen als bestond hij alléén in het heelal. Hebt u dat deze dag niet ondervonden en gisteren en de vorige rustdag, wat het zegt, dat de Heere ons laat gevoelen en geloven, dat Zijn oog op ons is geslagen en Hij bij ons is? Mogen wij niet tot Hem gaan in stille nachten en bekent Hij onze benauwdheid niet? Ik ben bij u en Ik zal u aanzien. Heere, ik ben slechts een onkenbaar deeltje van al Uw werken en toch Heere, U let op mij. U hebt aan mij gedacht van voor de grondlegging der wereld en daarom sla ik bewonderend het oog op die wentelende raderen. En dat alles zal nu zó gaan, dat ik U, o groot en heerlijk volzalig drie-enig Wezen, dat ik nietig Adamskind U zal grootmaken.

Het wiel had, omdat de wezens erin weerspiegelden, vier aangezichten. Het weerspiegelt zijn beeld naar alle zijden. Een goed portret kijkt u overal aan. Of dan de Kerk wordt verbannen naar de Sahara of Siberië, Zijn oog is op haar geslagen. Te midden van storm en golven is Hij toch bij haar en Hij zal haar verblijden en voeden.
Er is maar één voorzienigheid. Vier raderen en vier aangezichten, doch zij hadden enerlei gelijkenis. Het was één groot geheel. Er wordt wel eens gesproken van staatslieden van groot formaat, die een vooruitziende blik hebben en de gebeurtenissen overzien, maar... dan toch een klein stukje en... hoe is het nu in de crises van de wereld in geldwezen en staatkunde? Ze weten het niet meer, ze kunnen er geen lijn in ontdekken. Weet iemand wat er geschiedt? De Heere de God van de ganse aarde maakt zich groot. Hebben deze staatslieden niet gezegd: wij hebben het lot van Europa in handen, aan ons staat het een nieuwe toekomst daar te stellen? Die in de hemel woont zal lachen, maar zeker ook toornen op het nietig gewemel der verdoolde stervelingen. En op de wereldconferenties van allerlei slag sprak niemand, voor zover wij weten, niemand, ook niet van wie wij het zeker hadden mogen verwachten, sprak niemand van zonde en schuld tegen die God, die hemel en aarde regeert.
Maar breken we hier af, want die raderen zullen ons nog meer lessen leren. De Heere regeert!
© -DIA- Laatst actief: 00-00-2024
-DIA-
Berichten: 32793
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: De roeping van Ezechiël

Bericht door -DIA- »

We hebben soms het idee, maar meer dan dat is het ook niet, dat deze Bijbelstudie niet heel veel wordt gelezen. Ik weet niet hoe de verhouding met andere topics is, maar we zagen dat, toen we het vorige stukje postten er 507 views waren geweest. Nu heb ik een geruime tijd gewacht, en we zien nu bij het plaatsen van dit vierde deel 936 views. Het maakt dan dat dit topic, deze Bijbeloverdenking, zo'n 429 maal is geopend, en naar we hopen, maar eerlijk gezegd, niet zo zeer verwachten, ook 429 maar gelezen? Ben ik pessimistisch als we dit als moeilijk bezien en het daarom maar niet lezen? Vanzelf, we hopen dat dit wat te pessimistisch gedacht zal zijn. Vandaar dat we met blijmoedigheid het vierde deel plaatsen. Ook hier zien we weer veel bovennatuurlijke symboliek, maar we kunnen er ook veel van leren.

Het roepingsvisioen van Ezechiël IV

Daar is maar één voorzienigheid. Maar zegt u, onderscheiden wij dan niet in één algemene, bijzondere en aller-bijzonderste voorzienigheid? De voorzienigheid over alle schepselen; de voorzienigheid over de mensen en engelen en dan over Gods kinderen die Hij bewaart als de appel van Zijn ogen? Zeer zeker, doch die onderscheiding heft de eenheid van de voorzienigheid niet op. Zij is één groot ingewikkeld geheel. Het waren wel vier raderen, om het wereldomvattende aan te duiden, het waren wel vier aangezichten om de volheid van uitdrukking aan te wijzen, maar ze hadden toch enerlei gelijkenis, als een turkoois, als doorluchtig glas. De eenheid kwam daarin uit. Er moge verscheidenheid zijn, ja zelfs tegenstrijdigheid schijnen in het albestuur des Heeren, dat is slechts schijn en de verscheidenheid wordt opgelost in de eenheid van de alwerkzaamheid Gods. Hoe tegenstrijdig, om een voorbeeld te noemen, scheen de voorzienigheid in haar handelingen met Jozef. Hij zal onderkoning van Egypte worden, zijn droom zal worden vervuld van de buigende schoven. En wat geschiedt? Zijn broeders haten hem. Hij wordt verkocht naar Egypte. Hij wordt een gunsteling en... wordt in de gevangenis geworpen. Maar let nu op de droom van Farao, die alléén Jozef verklaren kan. Sta stil bij hetgeen geschiedt in het staatsbestuur van Egypte. Alles moet meewerken aan de vervulling van Gods Woord. Wij denken ook aan het Woord des Heeren tot Abraham, dat zijn zaad 430 jaar in Egypte zou verblijven. Al die feiten heeft de Heere verbonden en voert ze uit in zijn alvoorzienend bestel. Zo behoudt de Heere een groot volk in het leven en... tot de tijd toe, dat Zijn Woord kwam heeft hem de rede des Heeren doorlouterd.
De eenheid van Gods albestuur richt zich op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal. Maar, hoe zouden wij Gods doen kunnen verstaan? Letten wij slechts op de glans van de raderen en de vervaarlijke hoogte, en aanbidden de altoos wijze raad des Heeren. Zijn bevel loopt snel. Hij doet al wat Hem behaagt. De gedaante van de raderen en derzelver maaksel was als de kleur van een turkoois. De turkoois is zeegroen. De kleur van de nooit rustende zee; nooit is zij stil, altijd golft zij. Maar toch overheerst het lichtende in de raderen, het glanzende. En die glans is zo schitterend dat zij ons ons oog verblindt. Wij zijn stervelingen. Nietige stofbewoners. Geen dwaas weet wat hij ziet, zijn oordeel is verduisterd. Evenwel, wie ooit lust vond in de werken des Heeren, doorzoekt die ijverig en bestendig. Zijn doen is enkel majesteit en aanbiddelijke heerlijkheid, en Zijn gerechtigheid oneindig.

Ook schijnt Gods regering vaak tegenstrijdig. We wezen al op het leven en de lotgevallen van Jozef. De profeet zag alsof het was een rad in het midden van een rad. De raderen toch weerspiegelden door de vuurgloed heen in elkaar, zodat het scheen een rad in het midden van een rad. Het scheen dat alles vast liep, terwijl het in elkaar greep. Alles scheen elkaar te kruisen. Tegen elkaar in te gaan. Toch gaat de wolk met de wezens en wielen rechtuit, ongestoord in zijn loop. Maar des Heeren doen is wonderlijk. Het is de eer des Heeren een zaak te verbergen. Het labyrint, de doolhof, is een fraai aangelegde tuin, met sierlijke lanen, waarin God drie-enig wandelt. Indien u slechts daar mag toeven waar Hij zijn voetstap zet dan zult u ervaren dat zij druipt van vet, dat alle de wegen des Heeren goedertierenheid en waarheid zijn. Jakob legt Zijn handen kruiselings op de hoofden van Manasse en Efraïm. De Heere zegent zijn kinderen meestal door Zijn handen te kruisen. U wenst te zien, staart op de raderen, maar komt in verwarring, want alles schittert als de bliksem; weerkaatst zodat u wel verblind kunt worden bij het aanschouwen van Zijn werken. Wij kennen slechts het uiterste van Gods wegen. Zie eens op de worsteling van Saul en David de gezalfde des Heeren. David moet vluchten als een veldhoen op de bergen. Het schijnt, dat Gods Woord niet in vervulling zal gaan. Het ene jaar na het andere gaat voorbij en David blijft de vervolgde. Alles schijnt tegen elkaar in te lopen. Een rad in het midden van een rad.
De voorbeelden uit dé heilige historie zijn voor het grijpen. Hoe verward waren de toestanden zowel in Babel als Jeruzalem toen Ezechiël dit gezicht ontving. Het wiel van Nebukadnezar scheen het hunne te kruisen. Het protestantisme in Frankrijk, tijdens de koning van Navarre, zag uit naar vrede en er kwam een groot bloedbad. Als Israël de Rode Zee is overgetrokken lezen wij: Maar God leidde het volk om door de weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven uit Egypteland. U kunt des Heeren doen niet narekenen, noch minder voorrekenen. Laat nu de Heere God mogen zijn en aanbid Hem nederig al uw leven.

Het bevreemde u daarom niet, pelgrim naar de Godsstad, dat u uw eigen levensgang niet kunt verstaan. Ik ben het volg Mij...! U zult ons leiden door Uw raad, o God ons heil, onze toeverlaat en ons hiertoe door U bereid opnemen in Uw heerlijkheid, zo mocht Asaf eindigen na eerst te hebben willen indringen in Gods raad. Ja hij meende die voorzienigheid zelfs te mogen afkeuren, totdat hij inging in het heiligdom en zich een groot beest voor God leerde kennen. Toen zag hij door het geloofsoog op de raderen; een rad in het midden van een rad. Toen zei hij: ik ben onvernuftig en weet niets. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn!
Aan de voeten van Immanuel hebben wij het beste gezicht op de beweging van de wezens en van de raderen.
De voorzienigheid is altijd correct, altijd rechtvaardig en... onafwendbaar.
Zij keerden zich niet om als zij gingen. Des Heeren werk is recht. Zijn doen is altijd majesteit. Die is en die was en die komen zal. Maar de raderen gaan rechtuit, zij keerden zich niet om als zij gingen. Gods raad is onwederstandelijk. De voorzienigheid is ondoorgrondelijk.
En hun velgen die waren zó hoog. dat zij vreselijk waren en hun velgen waren vol ogen rondom aan die vier raderen.

In de daden Gods zijn ondoorgrondelijke diepten en onbeklimbare hoogten. Toen Job met zijn Formeerder had getwist liet de Heere hem iets zien van de hoogte van de velgen. Dan wordt Job gebracht in het dal van de verootmoediging en zegt: Zo heb ik dan gesproken dingen die mij te hoog en te wonderbaar zijn. De Kerk zingt van die hoogte van de velgen en haar vreselijkheid: Hoe groot, hoe vreselijk zijt Gij alom uit Uw verheven heiligdom, aanbiddelijk Opperwezen.
Van die God heeft het volk zijn sterkte. En dan weer: Gij, Gij zult vreselijke dingen ons in gerechtigheid doen horen en ons blij doen zingen van het heil voor ons bereid. Door de val heen verschijnt Christus tot meerdere openbaring van de heerlijkheid Gods. O Hoogte van deze voorzienigheid! De gedachte aan die Raad maakt verbaasd, doet buigen in het stof, de ziel die door hartvernederende genade wordt geregeerd. Daar is de zonde van de mensheid, de hovaardij van de stervelingen, oorlogen en pestilentiën om de natiën te tuchtigen, terwijl toch zomer en winter, dag en nacht niet ophouden en God ook de harten van de heidenen vervult met spijs en vrolijkheid... en nog zo oneindig veel meer... Zijn oordelen zijn een diepe afgrond. Ik kan ook niet zeggen waar de alwerkzaamheid Gods de werkzaamheid van de schepselen raakt. Van het werk der verlossing zingen wij: Wij zien het maar doorgronden 't niet. Met het werk van de schepping is het niet anders. Wij geloven, dat het getal van mensen en vliegen is bepaald en ook het getal van de haren van ons hoofd. Toch is het niet waar wat van Socrates wordt gezegd, dat hij de wijste mens was, omdat hij wist dat hij niets wist. Want Hij heeft ons het verstand gegeven, dat wij de Waarachtige kennen. Doch wij kennen slechts ten dele in deze bedeling, doch als het volmaakte zal gekomen zijn zo zullen wij kennen gelijk ook wij gekend zijn. Schepselmatig volkomen. Lezer, kent u de Waarachtige in Christus Jezus? Door Zijn Geest alleen krijgen wij verstand van God en goddelijke zaken. Want zo iemand meent iets te weten, die heeft nog niets gekend gelijk men behoort te weten. Maar zo iemand God lief heeft die is van God gekend.

Het past de mens niet te zeggen: Gij zijt rechtvaardig en te vervolgen: Ik zal nochtans van uw oordelen met U spreken. Waarom is der goddelozen weg voorspoedig? Salomo wist niet de weg van de arend naar de hemel, noch de weg van een slang op een rotssteen. Sta niet naar de hoge dingen maar voegt u tot de nederige. Vreselijk is de Heere... en Hij woont onder de lofzangen Israëls.
De voorzienigheid is evenwel vol van wijsheid. De velgen van de raderen waren vol ogen. Het noodlot is blind, de fortuin zonder verstand. Maar God is wijs en Zijn wegen zijn enkel verstand. Niet wat is behoort te zijn, maar het einde van des Heeren wegen rechtvaardigt Zijn wijsheid en deze is van haar kinderen gekend. Ach, dat wij niet menen ogen te hebben, want dan zien wij de ogen van de velgen niet. Bij het licht van de Geest alleen kan Gods kind Gods doen bewonderen en aanbidden. Dan zwijgt Aaron stil als zijn beide zonen plotseling sterven. Dan geeft Jacob bevel aan zijn huis en gaat blijmoedig sterven, wachtende op Gods zaligheid. Gelijk de Heere alle Zijn werken met wijsheid heeft gemaakt zal Hij ze ook met wijsheid regeren. Zalig in dat bestuur gesteld te zijn onder d scepter van Koning Jezus. Hij zal hun ziel van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen.

De voorzienigheid neemt haar oorsprong in de hemel.
Als nu de dieren gingen, gingen de raderen bij hen; en als de dieren van de aarde opgeheven werden, werden de raderen opgeheven.
Zo is de loop van de dieren de maat van de raderen. „Als wij zien, dat de mensen veel ondernemen, de gehele wereld in rep en roer brengen, laat ons dan bedenken, dat God in dit alles het bestuur voert, op een wijze, die ons verstand ver te boven gaat."
De loop van de dieren is de maat van de raderen, dat wil zeggen, het bestuur komt van boven, want de dieren blikken weer op tot de troonhemel, die zij dragen op hunne machtige vleugelen. En de geest van de dieren is in de raderen. „Als wij toch reeds beven door de onzekerheid, waarin wij verkeren, wat zou er van ons worden, indien wij geen rust vonden in deze leer, merkt Calvijn op. Vol ogen waren deze raderen. De ogen des Heeren doorlopen de ganse aarde, maar ook: zij zijn op de rechtvaardigen en Zijn oren tot hun geroep.
Letten wij daarom nog op de onmiddellijke oorzaak van de beweging der raderen en der dieren. Waarheen de geest was om te gaan, gingen zij, en de raderen werden tegenover hen opgeheven; want de geest der dieren was in de raderen.

De geest des levens was in de dieren en de raderen. De Heere beweegt alles door Zijn Geest. Zijn levenskracht is in Zijn regeering. De tweede oorzaken bewegen niet door zichzelf. Daarom heeft Gods Kerk van node telkens op te klimmen tot de eerste oorzaak. Het hart des konings is in de hand des Heeren als waterbeken, Hij neigt het tot al wat Hij wil. Zonder Zijn wil kan geen schepsel zich roeren noch bewegen. Met het oog op het schepsel en zijne zonde kan worden gezegd: Het gaat alles verkeerd, de wegen des Heeren worden verlaten. Zijn wet wordt geschonden. Het gaat ten verderve. De vijand hoont ons zonder oorzaak. En tegelijk mogen wij zeggen, in het licht van de voorzienigheid Gods: Het gaat naar Zijn gemaakt bestek. Naar Zijn raad waren tegen Zijn heilig Kind Jezus vergaderd beide Herodes en Pontius Pilatus.
Is er een kwaad in de stad, dat de Heere niet doet? Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning, maar in Zijn tempel geeft een iegelijk Hem eer.
En die op de troon zat, zeide: Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze dingen zijn waarachtig en getrouw.
Daarom blikken wij boven de dieren en de raderen, naar de troonwagen Gods. Hierover handelen de verzen 22-28.
Eerst geven we weer een algemeene beschrijving, om dan de onderdelen te bezien en toepassing te maken op het leven. Het leven van alle eeuwen en ook voor onzen tijd. De profeet ziet boven de wezens zoiets als een uitspansel. Of dit uitspansel op de hoofden rust, blijkt niet. Het gebruikte voorzetsel kan zowel boven als op betekenen. Maar het woord "uitspansel" doet toch wel denken aan boven en niet aan op. In Exodus 24 vers 10 lezen we van een vloer: En zij zagen de God Israëls en onder Zijn voeten als een werk van saffiersteen, en als de gestaltenis des hemels in zijn klaarheid. In Openbaringen 4 vers 6 wordt gesproken van een glazen zee.
Dit uitspansel nu dat flikkert als kristal, ziet hij boven hun hoofden uitgespreid. Blijkbaar neemt dit uitspansel een grote ruimte in. Het moet dan ook niet worden gedacht als van dezelfde omvang als de dieren, maar breder van maten. Het staat wel in verbinding met het geheel van de verschijning, doch neemt toch een bijzondere plaats in, want er is een afstand tussen de troon en de troondragers. De twee vleugelen bewegen zich met grote snelheid boven de hoofden van de cherubs en dragen zo, als het ware, de troon.
Toch is deze vleugelslag niet als die van de vogels, want het geluid door de beweging ontstaan, gelijkt op het bruisen van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedreun eens heirlegers.
Het geleek dus op een onweer, immers dat noemt de Schrift in het bijzonder de stem des Heeren. Denk maar aan Psalm 29. De stem des Heeren is met kracht, de stem des Heeren is met heerlijkheid. Het naderend wolkengevaarte maakt dus een overweldigende indruk op de profeet. Daarom gebruikt hij tal van beelden om dien indruk weer te geven.

Op eenmaal houdt echter dit geluid op, want de vleugels bewegen niet meer, doch hangen slap naast het lichaam van de dieren. De wolk is vlak bij den profeet gekomen. Wat hoort de profeet daar? Weer een ander geluid, dat komt van boven het uitspansel. Zodoende wordt zijn bijzondere aandacht gevestigd op het bovenste gedeelte. Daar boven de wolk ziet het er uit als saffier, hemelsblauw is dus de kleur, precies zoals in het kristal het blauw des hemels weerkaatst. De indruk, die hij krijgt van hetgeen hij daar boven ziet is als van een troon, gehouwen uit een saffier. Alles glanst en schittert. Zijn oog wordt geboeid door hetgeen hij ziet, en ja, een gestalte vertoont zich aan zijn verbaasde blik. Een gedaante, die er uitzag als een mens (vs. 26). Hier is de schaduw van het mysterie, dat God is geopenbaard in het vlees. Verder dan dit, verder als een mens, komt de profeet niet en hij keert terug tot het beeld van glanzend metaal en vuur. Weer wordt hij getroffen door die gelijkenis met chasmal, waarvan hij ook sprak in vers 4. Zo verschijnt God hier in het teken van de brandende oven, evenals bij Abraham. Uit die brandende oven moet straks de engel gloeiende kolen strooien over Jeruzalem (10 : 2).

Nog iets anders treft Ezechiël. Die vuurglans, welke van de Almachtige uitstraalt, ziet er uit als de boog, die in de wolken verschijnt ten dage van een stortregen. Daarmee wordt hij herinnert aan de regenboog als teken van Gods trouw. Die boog moest onderpand wezen van het verbond, waardoor het behoud van de schepping en de mensheid wordt gewaarborgd. Uit die boog straalt het licht van Gods reddende en bewarende genade. Deze boog is boog van vrede.
De heerlijkheid des Heeren bereikt hier haar hoogtepunt in die lichtende troongestalte. Daarin straalt zij ook haar grote volheid uit. Gelijk de gedaante van de boog, die in de wolken is ten dage van de plasregen, alzo was de gedaante van de glans rondom; dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heeren.

Hebben wij hiermee een algemeen overzicht gegeven van het laatste gedeelte van het roepingsvisioen van Ezechiël de priester, tot profeet, thans moeten de bijzonderheden nader onze aandacht trekken, terwijl ook toepassing niet mag ontbreken.
"En over de hoofden der dieren was de gelijkenis eens uitspansels, gelijk de kleur van het vreselijk kristal, van boven af over hunne hoofden uitgespreid."
Het oog van de profeet wordt geboeid, terwijl toch een huivering komt over zijn ziel, door hetgeen hij boven de wezens ziet. Een soort uitspansel, het geleek er tenminste op. U weet, wat het uitspansel is. Het schijnbare gewelf, dat in de vorm van een halve bol zich boven ons verheft. Overdag bij helder weer, is het uitspansel helder blauw gekleurd, ‘s avonds is het donkerder van tint en overdekt met talrijke sterren. Uitspansel of firmament. Welnu, wat hij boven die wezens zag leek wel op een uitspansel, dus een gewelf, dat glansde. In het uitspansel schittert Gods glorie op bijzondere wijze. De hemelbogen bevatten veel schoons en heerlijks. Hoe dichter we de woonstede van God naderen, hoe luisterrijker de omgeving wordt. De sterren, die fonkelen aan de hemel in het nachtelijk duister, zijn als de voorportaallichten van het Vaderhuis met zijn vele woningen. De Heere bewoont een ontoegankelijk licht, maar Hij heeft zich een woonstede geschapen, waar Hij op schepselmatige wijze Zijn heerlijkheid openbaart zoals nergens elders.

De Heere klimt geleidelijk op met de balling Ezechiël van beneden naar boven. Hij leidt hem op naar Zijn troonzalen, dicht bij het eeuwige licht... We wezen er al op, dat het niet blijkt of dat uitspansel was op of boven de hoofden van de dieren, van de cherubs. Het schijnt van niet, doch het doet er verder ook niet toe. In Openbaringen 4 vers 6 lezen we van de glazen zee vóór de troon. Ook onder den troon strekte zich deze zee uit en bij die glazen zee stonden de citerspelers. Wij kennen van nature de luister en de majesteit Gods niet, daarom weten wij ook niet wat eerbied is voor het heilige en de Heilige. De mens strekt zijn schennige hand uit naar de heiligenheden Gods. Hij is een aanrander van Gods heerlijkheid en een rover van zijn eer. Dat moeten wij leren en wie bode zal zijn van deze heerlijke God mag het wel zeer in het bijzonder hebben geleerd, dat God vol majesteit en heerlijkheid is. Dan alleen ook kan het werk van Christus op de juiste wijze worden verkondigd. Te midden van die heerlijkheid... als vuur, als chasmal, die gestalte van Immanuel, die bevredigd met een God, die te rein van ogen is dan dat Hij het kwade zou kunnen zien.

Toen Saulus van Tarsen werd gegrepen op de weg naar Damascus zag hij een licht boven de glans der zon, dus een licht, dat in kracht en heerlijkheid dat van de zon te boven ging. De man werd blind van de glans. Vergeten we toch nooit, dat Sion door recht wordt verlost, laten we nimmer met onze alledaagse opvattingen naderen tot deze God, die de hemel heeft tot Zijn troon en de aarde tot een voetbank van Zijn voeten. Heerlijk God en toch... zonder verschrikking mogen wij tot Hem naderen, omdat Zijn Geest ons wees de weg van het bloed; Zijn troon is de troon der genade, genade heerst tot het eeuwige leven. Nee, wij halen God niet neer van Zijn troon en maken Hem niet tot een toegeeflijk mens, maar Zijn Geest leert de Waarachtige kennen. Ja, zo voegt Paulus toe: wij zijn in de Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Onze ziel wordt opgeleid tot Zijn majesteit, omgang met God. De heiligheid is de begonnen heerlijkheid en de heerlijkheid is de voltooide heiligheid van Zijn volk. De schittering Gods maakt het firmament vreselijk, waarop Jehovah's voeten stonden. Want de aarde is wel de voetbank Zijner voeten, maar ook het uitspansel in al zijn heerlijkheid is toch maar als de bovenzijde van Zijn voetbank. Maar, o eeuwig wonder Hij heeft de plaats Zijner voeten heerlijk gemaakt in de nederdaling van Zijn Zoon, die op deze aarde rondwandelde in ons vlees. Daarom, al is Zijn troon vol hemelse klaarheid en schittert alles als vuur, alléén omdat de Zoon, die vlees werd, in de wolk was boven de troon in het vuur, alleen daarom vliegt alles niet in brand, wordt het zondige Adamsgeslacht niet verteerd. Hij is vreselijk boven het heir, dat rondom Hem is en toch is Hij voor Israël een vriendelijk Beschermer. Goedertierenheid en waarheid gaan voor Zijn aanschijn henen.

Dieren en raderen, de ganse levensvolheid van de schepping, worden door de Heere beheerst. En hoe dieper in die hemelen hoe schoner. Ik denk aan een zwaar onweder in de diepte van de nacht. Dan verlichten de bliksemen de wereld, de felheid van het licht kan ons verblinden... Schijnsel van Gods heerlijkheid. Wat zal dan de lichtstad alles overtreffen, wat wij aan heerlijkheid hebben gezien door het geloof als het wordt verwisseld met aanschouwen. Maar, dan zullen Gods gekenden zelf verheerlijkt zijn. Zij zullen passen bij hun omgeving. Dan zijn de dingen hierboven niet dreigend heerlijk, zoals het was voor Gideon, die klaagde: Ach Heere, Heere, daarom dat ik een Engel des Heeren gezien heb van aangezicht tot aangezicht! Doch de Heere zeide tot hem: vrees niet, gij zult niet sterven. In dat licht der schepping zijn stralen, die voor ons niet zichtbaar zijn, zoals de ultraviolette stralen en die er toch zijn, maar ons oog kan ze niet zien, niet waarnemen als licht. Zo is er ook een aanschouwing van Gods heerlijkheid in de openbaring van Zijn wezen, die wacht tot over dood en graf. Uw wandel zij in de hemelen, vanwaar wij ook de Zaligmaker verwachten.

Het firmament was doorzichtig. De Heere schouwt uit de hemel en ziet alle mensenkinderen. Hij formeert hun aller hart en let op al hun werken. Wat krijgt de hemel al niet te horen van de aarde? Maar... de troonzetel suist voorbij, de raderen bewegen ongehinderd. Dat zich de aarde bewege, Hij is Isrels zege. Elihu vraagt aan Job: Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast is als een gegoten spiegel? Zeg toch niet: zou God het weten, zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste? Want de nacht licht als de dag en de duisternis bedekt voor Hem niet. Alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen desgenen met welke wij te doen hebben. Daarom zegge ook Jakob nooit: mijn weg is voor de Heere verborgen en mijn recht gaat van mijn God voorbij. Zijn troonhemel is doorzichtig, vreselijk als kristal. De Heere ziet het toch, Hij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Zijn hand geve. Hij weet de smaad, waarmee Zijn haters ons beladen.
De apostel leidt uit deze waarheid, die ons werkelijkheid moet zijn, een vermaning af als hij zegt: dat wij God zullen dienen met eerbied en godvruchtigheid.

De vleugels waren dus naar elkaar toegespreid. Dus ook als zij vlogen, bleven de vleugels het lichaam bedekken, vanwege de majesteit van God. Ootmoed sierde de troonwachters van Jehovah. Mozes bedekte zijn aangezicht voor de kinderen Israëls, maar sprak met de Heere van aangezicht tot aangezicht. Maar wij, met ongedekte aangezicht aanschouwen de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel en worden van gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid van des Heeren Geest.
Toch neemt dit de eerbied en de ootmoed niet weg in het naderen tot die God. Want wie mag in de hemel tegen de Heere geschat worden, wie is de Heere gelijk onder de kinderen der sterken? God is vreselijk geducht in den raad der heiligen en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn.
O Heere, God der heirscharen, wie is als Gij, grootmachtig o Heere, en Uwe getrouwheid is rondom U.
Deze God is onze God!

Zoals in voorgaande al vermeld, zijn deze Bijbelstudies van wijlen ds. I. Kievit ook na te lezen via digibron.nl. Deze verschenen in het Gereformeerd Weekblad tussen augustus en november 1936.
© -DIA- Laatst actief: 00-00-2024
Plaats reactie