Vertel mij!
wat is er gevaarlijk aan om het met Jezus te wagen? Ja, het kost je jezelf.
Weet je, ik vind hoe jij spreekt veel gevaarlijker. Je slaat de blik naar binnen en daar is niks goeds te vinden en brengt tot vertwijfeling. Laten we de blik slaan op gods beloften en Zijn obfeilbaar Woord; De genade die god schenkt. is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heere (Rom 6:23).
Maargoed, wat is de gevaarlijke tendens bij degenen die zo spreken als ik?
Miscanthus, je moet geen retorische vragen stellen die een valse tegenstelling suggereren!
Natuurlijk is er niets tegen om het met Jezus te wagen. Het is gevaarlijk om het met een verstandsgeloof te wagen en te DENKEN dat je het met Jezus waagt.
De verloren zoon sloeg ook de blik naar binnen, en dat was maar goed ook. De tollenaar sloeg ook de blik naar binnen, maar hij ging af,
gerechtvaardigd in zijn huis. Nee, niet zonder zich op Gods genade te verlaten, maar dat zeg ik ook niet.
Wat hieronder staat, is mij uit het hart gegrepen.
Het is kenmerkend voor de tijd der hervorming, dat het zondebesef zich ver¬diepte tot een geweldig schuldbesef, waardoor de vraag naar Gods genade en vergeving allerwege doorbrak en een honger en dorst naar het Evangelie werd geboren, die door geen maatregelen van overheid en kerk konden worden on¬derdrukt.
Wat wordt er weinig geworsteld in de binnenkamer met God; wat wordt er wei¬nig uit de diepte geroepen om vergeving en genade, om het herstel van die in¬nige gemeenschap met God, die toch in het verbond begrepen is. Men is vaak vreemd aan dat heimwee en verlangen, dat in Ps. 42 zo treffend spreekt: Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God!
Het is mede daardoor, dat men zo vreemd is aan die geloofszekerheid, met welke David in Ps. 32 zegt: en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Wonderlijke taal! Hoe wist hij dat, dat zijn zonden vergeven waren, dat God hem in genade had aangenomen? Hij verklaart het ons niet. Hij heeft het be¬paald niet nodig gevonden om daarvan een verklaring te geven. Maar hij was er gans zeker van blijkens zijn woord. En dan niet door het maken van een z.g. sluitrede, gebaseerd op dit of dat, waaruit hij tot de slotsom en conclusie kwam, dat zijn zonden vergeven waren; neen, hij wist gans zeker, dat God de HEERE hem zijn zonden vergeven had; hij wist zich thans weer opgenomen in Gods gemeenschap; de liefde en genade Gods waren uitgestort in zijn hart.
(…)
Daarom hebben we (…) ’t woord van David aangehaald, waarin hij niet alleen van de belijdenis der zonde gewaagt, maar nadrukkelijk van die Godsdaad in zijn leven spreekt, waardoor God hem zijn zonde vergaf. Dat hij tegen God had gezondigd was geen verbeelding; dat wist hij maar al te goed, maar dat God zijn zonde hem vergeven had, was evenmin verbeelding; het was geen auto-suggestie, waardoor hij zichzelf deze gedachte van de vergeving der zonden had opgedrongen; neen, God zelf had hem zijn zonde vergeven; de stemme Gods had duidelijk weerklonken in zijn hart en leven; hij wist het even zeker, dat hij van zonder de toorn Gods was overgegaan in de liefde Gods, als hij des mor¬gens er zeker van was, dat de nacht voorbij was en de morgenstond aangebro¬ken. (Uit: J.G. Woelderink, ‘Van den Heiligen Geest en van Zijn werk’