ds. L. Vroegindeweij schreef:
In Handelingen 8 lezen we van Filippus, dat hij het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de Naam van Jezus Christus verkondigde. Wanneer het ons veroorloofd is om bij het evengelie des Koninkrijks te denken aan de prediking van Jezus: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen", Matt. 4:17, dan gaat ook in deze woorden de bekering voorop. Meer overweging vraagt echter de geschiedenis van de Moorman. Bij hem lezen we immers niets van bekering en kennis van zonde en van dergelijke eisen? Inderdaad, doch heeft Filippus hem dat niet gepredikt? Wie is deze Moorman. Iemand die met de wet Gods in aanraking gekomen is en toen dit zo langzamerhand heeft geleerd, dat de zaligheid voor hem uitgesloten was. Hij was immers een gesnedene en wat daarvan de Schrift zegt, kan men lezen in Deut. 23 : 1. In de tempel had hij ondervonden, dat hem geen verdere toegang werd verleend, dan tot in de voorhof der heidenen. En toch hoopte hij op hope tegen hope, dat er ook voor hem nog een weg was tot God. In Jesaja 56 : 3 werd ook voor hem een deur der hope geopend in de nieuwe tijd, die God zou brengen. In zijn hart lag een betrekking op die God van Israël en dat dreef hem naar het huis Gods.
Doch hij vond daar niet wat hij zocht. Ware dit zo geweest, zo was hij onvatbaar gebleken voor de prediking van Filippus. Onvoldaan keerde hij huiswaarts. Jeruzalem is hem tegengevallen. Mismoedig zit hij nu nu hardop te lezen uit Jesaja 53, over die straf die ons de vrede aanbrengt en over de Man van smarten. Men kan moeilijk zeggen, dat de Moorman iemand was, zo maar midden uit de wereld, die op een goeden dag in de kerk verdwaalt en dan begint met in Jezus te geloven. Die man had een toeleidende weg, heeft veel en ernstig gezocht en wordt nu door Filippus onderricht. De diaken en evangelist verkondigt hem Jezus. Hand. 8 : 35 begint zo: En Filippus deed zijnen mond open". Dat is ook het begin van Matth. 5 : 2. Het is een plechtige mededeling, omdat er een groot en omstandig verhaal gaat beginnen, waarin Filippus alles heeft kunnen vertellen van de prediking van Jezus over de bekering, van Zijn kruisdood en wat die kruisdood betekende en van het geloof in Christus, waarin de behoudenis van zondaren ligt. Het is ook niet waarschijnlijk, dat de kamerling nooit eens wat er tussen door gevraagd of gezegd heeft. Hier is dus een mens, die een reis maakt om vrede voor zijn ziel te vinden en die niet vindt. Een mens die het O. T. kent en de geboden Gods en de beloften en de bedreigingen, hoewel te voren een heiden. Hij kent ze niet alleen, hij gelooft ze ook. En aan die mens wordt Jezus verkondigd. Zeg nu maar, dat hier geen omkering eerst is en dat die man nergens aan dacht en zomaar ineens, toen hij water zag, begon te geloven. Uit het feit, dat hij de Doop begeert is ook duidelijk, dat de evangelist over de Doop had gesproken, gelijk de leer van de Doop ook in Hebr. 6 : 2 tot de beginselen der prediking behoort.
We zien ook in de geschiedenis van de kamerling bevestigd, dat er aan het geloof in Christus een toeleidende weg voorafgaat: eerst heiden, dan Joodsgezind, dan een Christen, waarin ook deze mens niets overhield, dan dat hij het Woord Gods niet begreep. De toeleidende weg is geen weg van trappen, waarin men van trap tot trap vromer, bekeerder en in de weg der zaligheid geleerder wordt. Integendeel, als er trappen in zijn, dan zijn het trappen naar beneden. Al wat wij proberen mislukt. Wij kunnen niet willen, niet geloven, ons niet bekeren, niet het goede werken, niets. En tenslotte verstaan we er niets meer van ook, omdat we Jezus niet kennen. Maar God werkt het willen en het werken in de tijd des welbehagens en in de persoon des welbehagens. Als het met ons niets meer is, brengt Jezus alles. Dst is ook duidelijk in de geschiedenis van de kamerling. Maar wie zegt nu nog, dat er bij hem geen toeleidende weg, geen kennis van zonde, geen weten van de eis der bekering was?