Pagina 1 van 3

Uitleg van (onder andere) Psalm 40

Geplaatst: 18 sep 2010, 10:10
door Erasmiaan
Het viel mij zo op, toen ik pas de Bijbel las, dat psalm 40, een wending kent. Eerst is het de dichter die van zichzelf spreekt, en ineens wordt Christus sprekende ingevoerd (in de GBS-bijbels te zien aan de hoofdletters die gebruikt worden). Vervolgens is het de dichter weer, die van zichzelf spreekt. Ik zou zeggen, in het licht van deze discussie en allerlei 'exegese-regels' die door die en gene worden gedebiteerd, dat we op deze manier Christus niet meer mogen zien in de Schrift. Immers, eigenlijk spreekt de dichter in heel deze psalm van zichzelf, en enkele verklaarders hebben toen in enkele zinnen een profetisch getuigenis over Christus gelezen (ik neem nu als voorbeeld psalm 40, maar er zouden meerdere psalmen te noemen zijn), maar dat hadden ze op grond van moderne exegese-regels natuurlijk nooit mogen doen.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 12:48
door memento
Erasmiaan schreef:Het viel mij zo op, toen ik pas de Bijbel las, dat psalm 40, een wending kent. Eerst is het de dichter die van zichzelf spreekt, en ineens wordt Christus sprekende ingevoerd (in de GBS-bijbels te zien aan de hoofdletters die gebruikt worden). Vervolgens is het de dichter weer, die van zichzelf spreekt. Ik zou zeggen, in het licht van deze discussie en allerlei 'exegese-regels' die door die en gene worden gedebiteerd, dat we op deze manier Christus niet meer mogen zien in de Schrift. Immers, eigenlijk spreekt de dichter in heel deze psalm van zichzelf, en enkele verklaarders hebben toen in enkele zinnen een profetisch getuigenis over Christus gelezen (ik neem nu als voorbeeld psalm 40, maar er zouden meerdere psalmen te noemen zijn), maar dat hadden ze op grond van moderne exegese-regels natuurlijk nooit mogen doen.
Ten eerste: Heel goed dat je de wending hebt opgemerkt. Letten op wendingen is een belangrijk onderdeel in goede exegese.

Je conclusie deel ik niet. Niet alleen op grond van moderne exegese-regels mag je niet zomaar Christus inlezen, op grond van de klassiek-gereformeerde exegese-regels ook niet! Ik verwijs maar weer eens naar Calvijn, die zegt dat deze psalm gaat over de psalmist, OOK het gedeelte ná de wending (werd Calvijn maar meer gelezen...)

Zelf zie ik veel OT gedeelten zo:
1. De primaire, eerste betekenis is de letterlijke betekenis. In dit geval dus betrekking hebbend op de psalmist.
2. Waar veel beelden slechts ten dele door mensen vervuld kunnen worden, is het Christus die ze volledig vervuld heeft. Die onvolmaaktheid van de psalmist vinden we o.a. in het laatste vers van psalm 40. Na alle mooie, hoge dingen die gesproken zijn, komt de psalmist weer terug, en moet concluderen: Ik ben ellendig en nooddruftig. Ik breng er niets van terecht. Terwijl in Christus wél de volmaakte vervulling der wet is.

M.i. wordt zo het meeste recht gedaan aan de tekst, ook wanneer zij gelezen wordt met de kennis van het NT. Zo draagt de letterlijke betekenis bij aan de Christo-centrische boodschap. Daarbij is zulke exegese ook vertroostend: Waar een mens, hoewel het soms zo mag zijn dat hij zich van harte voorneemt (bv na een rijke avondmaalsviering) voortaan te leven naar Gods wet, toch weer in de zonde en ellende uitkomt, wordt dat in de preek benoemt, maar mag vanuit die diepte ook gewezen worden op Christus, die in de plaats van zondige mensen de wet vervuld heeft, en Gods verdiende straf gedragen heeft.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 13:00
door huisman
memento schreef:
Erasmiaan schreef:Het viel mij zo op, toen ik pas de Bijbel las, dat psalm 40, een wending kent. Eerst is het de dichter die van zichzelf spreekt, en ineens wordt Christus sprekende ingevoerd (in de GBS-bijbels te zien aan de hoofdletters die gebruikt worden). Vervolgens is het de dichter weer, die van zichzelf spreekt. Ik zou zeggen, in het licht van deze discussie en allerlei 'exegese-regels' die door die en gene worden gedebiteerd, dat we op deze manier Christus niet meer mogen zien in de Schrift. Immers, eigenlijk spreekt de dichter in heel deze psalm van zichzelf, en enkele verklaarders hebben toen in enkele zinnen een profetisch getuigenis over Christus gelezen (ik neem nu als voorbeeld psalm 40, maar er zouden meerdere psalmen te noemen zijn), maar dat hadden ze op grond van moderne exegese-regels natuurlijk nooit mogen doen.
Ten eerste: Heel goed dat je de wending hebt opgemerkt. Letten op wendingen is een belangrijk onderdeel in goede exegese.

Je conclusie deel ik niet. Niet alleen op grond van moderne exegese-regels mag je niet zomaar Christus inlezen, op grond van de klassiek-gereformeerde exegese-regels ook niet! Ik verwijs maar weer eens naar Calvijn, die zegt dat deze psalm gaat over de psalmist, OOK het gedeelte ná de wending (werd Calvijn maar meer gelezen...)

Zelf zie ik veel OT gedeelten zo:
1. De primaire, eerste betekenis is de letterlijke betekenis. In dit geval dus betrekking hebbend op de psalmist.
2. Waar veel beelden slechts ten dele door mensen vervuld kunnen worden, is het Christus die ze volledig vervuld heeft. Die onvolmaaktheid van de psalmist vinden we o.a. in het laatste vers van psalm 40. Na alle mooie, hoge dingen die gesproken zijn, komt de psalmist weer terug, en moet concluderen: Ik ben ellendig en nooddruftig. Ik breng er niets van terecht. Terwijl in Christus wél de volmaakte vervulling der wet is.

M.i. wordt zo het meeste recht gedaan aan de tekst, ook wanneer zij gelezen wordt met de kennis van het NT. Zo draagt de letterlijke betekenis bij aan de Christo-centrische boodschap. Daarbij is zulke exegese ook vertroostend: Waar een mens, hoewel het soms zo mag zijn dat hij zich van harte voorneemt (bv na een rijke avondmaalsviering) voortaan te leven naar Gods wet, toch weer in de zonde en ellende uitkomt, wordt dat in de preek benoemt, maar mag vanuit die diepte ook gewezen worden op Christus, die in de plaats van zondige mensen de wet vervuld heeft, en Gods verdiende straf gedragen heeft.
Het N.T. geeft toch vaak uitleg over zulke problemen? De Hebreeen schrijver laat Christus de woorden van Psalm 40 leterlijk zeggen dan mogen wij toch Psalm 40 op Christus toepassen?
Hebr 10:5-7
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 ¶ Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
Psalm 40 : 6-8
6 ¶ (-) Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geeist.
7 (-) Toen zeide ik: Zie, ik kom ; in de rol des boeks is van mij geschreven .
8 (-) Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 13:15
door Afgewezen
memento schreef:M.i. wordt zo het meeste recht gedaan aan de tekst, ook wanneer zij gelezen wordt met de kennis van het NT. Zo draagt de letterlijke betekenis bij aan de Christo-centrische boodschap. Daarbij is zulke exegese ook vertroostend: Waar een mens, hoewel het soms zo mag zijn dat hij zich van harte voorneemt (bv na een rijke avondmaalsviering) voortaan te leven naar Gods wet, toch weer in de zonde en ellende uitkomt, wordt dat in de preek benoemt, maar mag vanuit die diepte ook gewezen worden op Christus, die in de plaats van zondige mensen de wet vervuld heeft, en Gods verdiende straf gedragen heeft.
Jaja, maar als je nu leest hoe Psalm 16 wordt aangehaald in Handelingen 2 (dat God niet zou toelaten dat Zijn Heilige verderving zou zien). Daar krijg je toch sterk de indruk dat het zelfs in eerste instantie niet over David gaat, want David is wel gestorven en begraven en zijn graf is onder ons tot op deze dag, aldus Petrus. Met andere woorden: het gaat hier niet over David, maar over Christus, over Wie David in deze psalm profeteert.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 13:32
door memento
@huisman: Het NT geeft zeker licht over OT teksten. Maar wanneer het NT iets op Christus toepast, sluit dit niet automatisch uit dat de woorden ook betrekking had op de psalmist. Met Calvijn hou ik het erop dat de primaire betekenis de letterlijke betekenis van de tekst is. En juist vanuit die letterlijke betekenis verstaan we waarom die woorden zo geheel van toepassing zijn op Christus.
Afgewezen schreef:Jaja, maar als je nu leest hoe Psalm 16 wordt aangehaald in Handelingen 2 (dat God niet zou toelaten dat Zijn Heilige verderving zou zien). Daar krijg je toch sterk de indruk dat het zelfs in eerste instantie niet over David gaat, want David is wel gestorven en begraven en zijn graf is onder ons tot op deze dag, aldus Petrus. Met andere woorden: het gaat hier niet over David, maar over Christus, over Wie David in deze psalm profeteert.
Met Calvijn stel ik dat dit in de eerste plaats gaat over de psalmist. Vanuit de uitleg van de situatie van de psalmist, zijn worsteling en zijn vertrouwen, kan de stap gemaakt worden naar Christus.

Lees Calvijns commentaren op de Psalmen, waar hij ook het NT gebruik uitgebreid van commentaar en uitleg voorziet.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 14:02
door Ander
memento schreef:@huisman: Het NT geeft zeker licht over OT teksten. Maar wanneer het NT iets op Christus toepast, sluit dit niet automatisch uit dat de woorden ook betrekking had op de psalmist. Met Calvijn hou ik het erop dat de primaire betekenis de letterlijke betekenis van de tekst is. En juist vanuit die letterlijke betekenis verstaan we waarom die woorden zo geheel van toepassing zijn op Christus.
Afgewezen schreef:Jaja, maar als je nu leest hoe Psalm 16 wordt aangehaald in Handelingen 2 (dat God niet zou toelaten dat Zijn Heilige verderving zou zien). Daar krijg je toch sterk de indruk dat het zelfs in eerste instantie niet over David gaat, want David is wel gestorven en begraven en zijn graf is onder ons tot op deze dag, aldus Petrus. Met andere woorden: het gaat hier niet over David, maar over Christus, over Wie David in deze psalm profeteert.
Met Calvijn stel ik dat dit in de eerste plaats gaat over de psalmist. Vanuit de uitleg van de situatie van de psalmist, zijn worsteling en zijn vertrouwen, kan de stap gemaakt worden naar Christus.

Lees Calvijns commentaren op de Psalmen, waar hij ook het NT gebruik uitgebreid van commentaar en uitleg voorziet.
Maar concreet. Er wordt gepreekt over Psalm 40. Wordt er dan over de worsteling en en het vertrouwen van David gepreekt of over Christus, waarover geprofeteerd wordt. Ik denk beiden, waarbij de profetie toch duidelijk de nadruk moet krijgen en de kern van de prediking is. Begrijp ik dat goed?

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 14:11
door memento
Ander schreef:
memento schreef:@huisman: Het NT geeft zeker licht over OT teksten. Maar wanneer het NT iets op Christus toepast, sluit dit niet automatisch uit dat de woorden ook betrekking had op de psalmist. Met Calvijn hou ik het erop dat de primaire betekenis de letterlijke betekenis van de tekst is. En juist vanuit die letterlijke betekenis verstaan we waarom die woorden zo geheel van toepassing zijn op Christus.
Afgewezen schreef:Jaja, maar als je nu leest hoe Psalm 16 wordt aangehaald in Handelingen 2 (dat God niet zou toelaten dat Zijn Heilige verderving zou zien). Daar krijg je toch sterk de indruk dat het zelfs in eerste instantie niet over David gaat, want David is wel gestorven en begraven en zijn graf is onder ons tot op deze dag, aldus Petrus. Met andere woorden: het gaat hier niet over David, maar over Christus, over Wie David in deze psalm profeteert.
Met Calvijn stel ik dat dit in de eerste plaats gaat over de psalmist. Vanuit de uitleg van de situatie van de psalmist, zijn worsteling en zijn vertrouwen, kan de stap gemaakt worden naar Christus.

Lees Calvijns commentaren op de Psalmen, waar hij ook het NT gebruik uitgebreid van commentaar en uitleg voorziet.
Maar concreet. Er wordt gepreekt over Psalm 40. Wordt er dan over de worsteling en en het vertrouwen van David gepreekt of over Christus, waarover geprofeteerd wordt. Ik denk beiden, waarbij de profetie toch duidelijk de nadruk moet krijgen en de kern van de prediking is. Begrijp ik dat goed?
Eerst wordt de worsteling van David bepreekt (daaruit zijn ook geestelijke lessen te trekken). Vervolgens wordt erop gewezen dat David, als gevallen zondaar, de mooie woorden die hij spreekt niet waar maken kan. David zelf eindigt in de ellende. Van daaruit kan gegaan worden naar de Man die wél Gods wet vervulde, Hij die wél volmaakt is.

Ik zou daar geen al te zwart-wit scheiding tussen aanbrengen, maar als globale opzet is dit denk ik de beste manier om zo'n tekst te bepreken. Zo wordt recht gedaan aan de tekst en de daarin vervatte geestelijke lessen, en zo komt ook vanuit de tekst Christus in het volle licht te staan.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 14:17
door Ander
memento schreef:
Ander schreef:
memento schreef:@huisman: Het NT geeft zeker licht over OT teksten. Maar wanneer het NT iets op Christus toepast, sluit dit niet automatisch uit dat de woorden ook betrekking had op de psalmist. Met Calvijn hou ik het erop dat de primaire betekenis de letterlijke betekenis van de tekst is. En juist vanuit die letterlijke betekenis verstaan we waarom die woorden zo geheel van toepassing zijn op Christus.
Afgewezen schreef:Jaja, maar als je nu leest hoe Psalm 16 wordt aangehaald in Handelingen 2 (dat God niet zou toelaten dat Zijn Heilige verderving zou zien). Daar krijg je toch sterk de indruk dat het zelfs in eerste instantie niet over David gaat, want David is wel gestorven en begraven en zijn graf is onder ons tot op deze dag, aldus Petrus. Met andere woorden: het gaat hier niet over David, maar over Christus, over Wie David in deze psalm profeteert.
Met Calvijn stel ik dat dit in de eerste plaats gaat over de psalmist. Vanuit de uitleg van de situatie van de psalmist, zijn worsteling en zijn vertrouwen, kan de stap gemaakt worden naar Christus.

Lees Calvijns commentaren op de Psalmen, waar hij ook het NT gebruik uitgebreid van commentaar en uitleg voorziet.
Maar concreet. Er wordt gepreekt over Psalm 40. Wordt er dan over de worsteling en en het vertrouwen van David gepreekt of over Christus, waarover geprofeteerd wordt. Ik denk beiden, waarbij de profetie toch duidelijk de nadruk moet krijgen en de kern van de prediking is. Begrijp ik dat goed?
Eerst wordt de worsteling van David bepreekt (daaruit zijn ook geestelijke lessen te trekken). Vervolgens wordt erop gewezen dat David, als gevallen zondaar, de mooie woorden die hij spreekt niet waar maken kan. David zelf eindigt in de ellende. Van daaruit kan gegaan worden naar de Man die wél Gods wet vervulde, Hij die wél volmaakt is.

Ik zou daar geen al te zwart-wit scheiding tussen aanbrengen, maar als globale opzet is dit denk ik de beste manier om zo'n tekst te bepreken. Zo wordt recht gedaan aan de tekst en de daarin vervatte geestelijke lessen, en zo komt ook vanuit de tekst Christus in het volle licht te staan.
Maar kunnen vers 7,8 en 9 wel over David zelf gaan? De rest, daar ben ik het mee eens. Zo zeggen de kanttekenaren het ook.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 14:27
door huisman
memento schreef:@huisman: Het NT geeft zeker licht over OT teksten. Maar wanneer het NT iets op Christus toepast, sluit dit niet automatisch uit dat de woorden ook betrekking had op de psalmist. Met Calvijn hou ik het erop dat de primaire betekenis de letterlijke betekenis van de tekst is. En juist vanuit die letterlijke betekenis verstaan we waarom die woorden zo geheel van toepassing zijn op Christus.
Afgewezen schreef:Jaja, maar als je nu leest hoe Psalm 16 wordt aangehaald in Handelingen 2 (dat God niet zou toelaten dat Zijn Heilige verderving zou zien). Daar krijg je toch sterk de indruk dat het zelfs in eerste instantie niet over David gaat, want David is wel gestorven en begraven en zijn graf is onder ons tot op deze dag, aldus Petrus. Met andere woorden: het gaat hier niet over David, maar over Christus, over Wie David in deze psalm profeteert.
Met Calvijn stel ik dat dit in de eerste plaats gaat over de psalmist. Vanuit de uitleg van de situatie van de psalmist, zijn worsteling en zijn vertrouwen, kan de stap gemaakt worden naar Christus.

Lees Calvijns commentaren op de Psalmen, waar hij ook het NT gebruik uitgebreid van commentaar en uitleg voorziet.
Dat ben ik dan oneens met jou en Calvijn , wij zijn nieuwtestamentische christenen als, zoals in Psalm 40, de Bijbeltekst in het N.T. op Christus wordt toegepast moeten wij dit als primaire uitleg zien. Nog sterker de Heilige Geest laat de Hebreeenschrijver deze woorden van Psalm 40 door Christus zeggen.
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 ¶ Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
De leesregel voor het O.T. heeft Jezus toch zelf gegeven ? " Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen. "

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 14:35
door memento
Ander schreef:Maar kunnen vers 7,8 en 9 wel over David zelf gaan? De rest, daar ben ik het mee eens. Zo zeggen de kanttekenaren het ook.
Waarom niet? In Psalm 119 (en vele andere plaatsen) gebeurt het zelfde: ik zal Uw inzettingen betrachten (Ps 119:48)

Psalm 40:7-9:

7 Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geeist.
8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven.
9 Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands.

Wat staat hier nu precies?
Vs. 7: God heeft geen lust aan offers. Tegen de achtergrond van de rest van het OT (bv Ps 119) mag en moet je dit aanvullen met: Maar aan een oprecht hart, wat Gods wet houdt en naar God vraagt.
Vs. 8: De psalmist wijst erop, dat de Schriften beschrijven hoe God wil dat een mens leeft. Hij zegt: Dat is nu ook van mij geschreven, dat is nu ook op mij van toepassing.
Vs. 9: Hier vult hij in, waar vers 7 en 8 het over hadden. Hoe behaag ik God? Door te leven naar Gods wil (vertaald door de SV met welbehagen), dat is: te leven naar Gods wet.

Kan dit op een mens van toepassing zijn? Wij zouden misschien zeggen: Nee. In het OT kom je zulke uitspraken echter wél tegen. Ook in gedeelten die niet profetisch uit te leggen zijn.

Ik haast me er bij te zeggen: Wie zulke tekst preekt, moet ook op de rest van de psalm wijzen, waarin David zijn ellende belijdt. David kon deze mooie woorden niet volmaakt waarmaken, ook al was het de begeerte van zijn hart. Maar Christus kon dat wel, en Hij heeft het gedaan. Volmaakt!

huisman schreef:Dat ben ik dan oneens met jou en Calvijn , wij zijn nieuwtestamentische christenen als, zoals in Psalm 40, de Bijbeltekst in het N.T. op Christus wordt toegepast moeten wij dit als primaire uitleg zien. Nog sterker de Heilige Geest laat de Hebreeenschrijver deze woorden van Psalm 40 door Christus zeggen.
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 ¶ Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
De leesregel voor het O.T. heeft Jezus toch zelf gegeven ? " Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen. "
1. Let op wat er staat: Daarom zegt Hij. Als Christus psalmwoorden zegt, zijn ze dan alleen op Hem van toepassing?
2. Lees heel Hebreeën 10 eens. Is het punt van Paulus hier dat het in de Psalm om Christus gaat? Neen! Paulus is bezig het onderscheid tussen wet en evangelie duidelijk te maken. De wet is slechts een schaduw van het toekomende (Heb 10:1). Vervolgens legt hij uit, dat offers de zonden niet konden verzoenen. Om vervolgens Ps 40 aan te halen, die ook zegt dat offers geen verzoening brengen. Psalm 40 geeft een andere oplossing: niet offers, maar het doen van Gods wil, het houden van Gods wet. Paulus legt vervolgens uit, dat Christus door Zijn offer de wil van God volkomen gehouden heeft. Paulus gebruikt dus Psalm 40 als Bijbels argument om te bewijzen dat Jezus de Christus is, door Wie de zonden weggenomen zijn.

Kortom, Paulus gebruik van Ps 40 komt prima overeen met de letterlijke betekenis. Eerst gebruikt hij het als ondersteuning voor zijn stelling dat offers de zonden niet wegnemen konden, vervolgens stelt hij dat Christus de woorden van Psalm 40 volkomen waargemaakt heeft.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 14:48
door Afgewezen
huisman schreef:Dat ben ik dan oneens met jou en Calvijn , wij zijn nieuwtestamentische christenen als, zoals in Psalm 40, de Bijbeltekst in het N.T. op Christus wordt toegepast moeten wij dit als primaire uitleg zien. Nog sterker de Heilige Geest laat de Hebreeenschrijver deze woorden van Psalm 40 door Christus zeggen.
Toch is het wel lastig. Want in het OT staat ook "een dorsende os zult gij niet muilbanden". Dat was toch wel degelijk bedoeld voor die dorsende ossen. Toch zegt Paulus later dat het God helemaal niet om die ossen te doen is, maar om Zijn dienaars. Hoe leg je dat dan uit?

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 15:03
door huisman
memento schreef:
Ander schreef:Maar kunnen vers 7,8 en 9 wel over David zelf gaan? De rest, daar ben ik het mee eens. Zo zeggen de kanttekenaren het ook.
Waarom niet? In Psalm 119 (en vele andere plaatsen) gebeurt het zelfde: ik zal Uw inzettingen betrachten (Ps 119:48)

Psalm 40:7-9:

7 Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geeist.
8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven.
9 Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands.

Wat staat hier nu precies?
Vs. 7: God heeft geen lust aan offers. Tegen de achtergrond van de rest van het OT (bv Ps 119) mag en moet je dit aanvullen met: Maar aan een oprecht hart, wat Gods wet houdt en naar God vraagt.
Vs. 8: De psalmist wijst erop, dat de Schriften beschrijven hoe God wil dat een mens leeft. Hij zegt: Dat is nu ook van mij geschreven, dat is nu ook op mij van toepassing.
Vs. 9: Hier vult hij in, waar vers 7 en 8 het over hadden. Hoe behaag ik God? Door te leven naar Gods wil (vertaald door de SV met welbehagen), dat is: te leven naar Gods wet.

Kan dit op een mens van toepassing zijn? Wij zouden misschien zeggen: Nee. In het OT kom je zulke uitspraken echter wél tegen. Ook in gedeelten die niet profetisch uit te leggen zijn.

Ik haast me er bij te zeggen: Wie zulke tekst preekt, moet ook op de rest van de psalm wijzen, waarin David zijn ellende belijdt. David kon deze mooie woorden niet volmaakt waarmaken, ook al was het de begeerte van zijn hart. Maar Christus kon dat wel, en Hij heeft het gedaan. Volmaakt!

huisman schreef:Dat ben ik dan oneens met jou en Calvijn , wij zijn nieuwtestamentische christenen als, zoals in Psalm 40, de Bijbeltekst in het N.T. op Christus wordt toegepast moeten wij dit als primaire uitleg zien. Nog sterker de Heilige Geest laat de Hebreeenschrijver deze woorden van Psalm 40 door Christus zeggen.
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 ¶ Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
De leesregel voor het O.T. heeft Jezus toch zelf gegeven ? " Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen. "
1. Let op wat er staat: Daarom zegt Hij. Als Christus psalmwoorden zegt, zijn ze dan alleen op Hem van toepassing?
2. Lees heel Hebreeën 10 eens. Is het punt van Paulus hier dat het in de Psalm om Christus gaat? Neen! Paulus is bezig het onderscheid tussen wet en evangelie duidelijk te maken. De wet is slechts een schaduw van het toekomende (Heb 10:1). Vervolgens legt hij uit, dat offers de zonden niet konden verzoenen. Om vervolgens Ps 40 aan te halen, die ook zegt dat offers geen verzoening brengen. Psalm 40 geeft een andere oplossing: niet offers, maar het doen van Gods wil, het houden van Gods wet. Paulus legt vervolgens uit, dat Christus door Zijn offer de wil van God volkomen gehouden heeft. Paulus gebruikt dus Psalm 40 als Bijbels argument om te bewijzen dat Jezus de Christus is, door Wie de zonden weggenomen zijn.

Kortom, Paulus gebruik van Ps 40 komt prima overeen met de letterlijke betekenis. Eerst gebruikt hij het als ondersteuning voor zijn stelling dat offers de zonden niet wegnemen konden, vervolgens stelt hij dat Christus de woorden van Psalm 40 volkomen waargemaakt heeft.
Nog geen inhoudelijke reactie ('K moet naar een verjaardag) kom er zeker op terug. Interessant dat jij de Hebreeenschrijver steeds Paulus noemt .

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 18 sep 2010, 15:13
door memento
huisman schreef:Interessant dat jij de Hebreeenschrijver steeds Paulus noemt .
Ik hou het er inderdaad op dat Paulus waarschijnlijk de auteur van de Hebreeënbrief is (met als grote voordeel, dat Paulus makkelijker te typen is dan steeds de onbekende auteur van de Hebreeënbrief te gebruiken). Het belangrijkste argument is dat Hebreeënbrief inhoudelijk sterk Paulinisch is. Ook is - vanaf het oudste manuscript van het NT wat wij kennen - de Hebreeënbrief tussen de Paulinische brieven geplaatst.

Er zijn, traditioneel gezien, 3 visies (voor degenen die Engels kunnen):

A. External Evidence A survey of the early Christian approach to the book of Hebrews shows that no firm tradition existed regarding its authorship, at least in the earliest period. It is certain that Clement of Rome knew it, although he cites it without acknowledgment (cf. He. 11:7 and 1Clem 9:4; He. 1:3f and 1Clem 36:1f). In the passages cited from Hebrews in 1 Clement, the sequence of thought is so closely reproduced that there can be no doubt that Clement wrote with this work before him. This shows that Hebrews possessed authority in Rome at an early date. There are a few similarities of expression with the Shepherd of Hermas. The possible marks of its influence on the works of Polycarp and Justin Martyr are very uncertain, while Marcion did not include it in his canon — although this omission may have been for dogmatic reasons, since he would have found the theme of Hebrews unpalatable. Its omission from the Muratorian Canon is more significant, but this could possibly be accounted for by the fragmentary character of the canon. In any case, Paul’s church Epistles are said to be seven in number, which would exclude Hebrews.
When the book emerges into the clear light of history toward the end of the 2nd cent, the tradition as to its authorship is divided into three different streams.

1. Pauline Tradition The idea that Hebrews was the work of Paul first appeared in Alexandria. Clement tells how his teacher, apparently Pantaenus, explained why Paul did not in this letter, as in others, address his readers under his own name. He supposed that Paul refrained from putting his own name to a work addressed to Hebrew people out of reverence for the Lord, who Himself had been their Apostle. Clement accepted this explanation and in addition supposed that the original had been written in Hebrew and that Luke had translated it into Greek. This latter speculation was probably not based on any genuine tradition but was rather an inference drawn by Clement himself from the title, from the dissimilarity of the Greek from that of Paul’s Epistles, and from the similarities observed between Hebrews and Acts.
Origen noted the differences in style between Hebrews and Paul’s Epistles but was impressed by the Pauline character of the thoughts. His own suggestion was that some disciple had written down what he had heard from Paul. He knew of traditions that held Luke or Clement of Rome to be the author, but he himself was not prepared to venture upon any identification. He declared that “God alone knows.” Origen’s caution was not heeded by his successors in Alexandria, who assumed without question the Pauline authorship, an assumption which by the 4th cent had spread throughout the Eastern churches.

2. Barnabas Tradition The only other tradition that can claim ancient attestation is that of Barnabas, and even this seems to have been held in only a restricted area, for its sole authority is Tertullian, who, when introducing a quotation from He. 6:1, 4–6, writes: “There is also an Epistle to the Hebrews under the name of Barnabas … and the Epistle of Barnabas is more generally received among the churches than that apocryphal ‘Shepherd’ of adulterers” (De pudicitia 20). Tertullian is not expressing his mere personal opinion but quoting a tradition that had so far established itself as to appear in the MS title of the book; and he betrays no consciousness of the existence of any other tradition. Vernon Bartlet (Expos 6th ser., 5 [1885], 423) considered that Tertullian was here magnifying Hebrews at Hermas’s expense. In any case, he does not appear to regard it very highly, for the quotation referred to is the only one he makes from Hebrews, whereas he has copious citations from Paul’s Epistles. Moffatt (intro, p. 437) thought that behind this view of authorship was some Roman tradition, but the evidence is too slight to be certain. Later, the African Church, whose opinion Tertullian appears to be representing, embraced the Alexandrian view, for at the councils of Hippo (393) and Carthage (419) Hebrews was included among the Epistles of Paul.

3. Tradition of Anonymity No tradition of authorship appears elsewhere in the West until the 4th century. The earliest definite evidence in support of the Pauline authorship of this book is found in the works of Jerome and Augustine. Yet neither of these seems convinced of Pauline authorship, even though they cite it as Paul’s. Since Hebrews was known as early as Clement in Rome, but without mention of author, it seems most probable that the book circulated in the West anonymously until through Jerome and Augustine the Eastern view was mediated to the West.
The theory of anonymity finds support in the fact that the earliest evidence for the Pauline tradition seems to have arisen in an attempt to explain the absence of Paul’s name, i.e., the anonymity. But how did the strong Pauline tradition arise? It is highly probable that the superficial similarities of doctrinal presentation struck the early Alexandrians. To Origen the Pauline flavor of the thoughts was apparent. Since the work so clearly possessed apostolic authority, it is not difficult to see why the assumption arose that Paul was the author. There is no certain evidence that the Pauline ascription was added to make Hebrews acceptable from a canonical point of view. It is more probable that its canonicity was accepted before its apostolic authorship and not vice versa. In other words, its own spiritual authority and value made it impossible to exclude it from the canon, and the same cause led it to be classed with that other body of theological writings, the Pauline Epistles.
Until the time of the Reformers the Pauline tradition remained unchallenged. But Erasmus, Luther, and Calvin all questioned it. Luther suggested Apollos as author, but he seems to have been the first to do so. Later, Grotius returned to the theory of Lukan authorship, which had been current in Origen’s time. Since Grotius many different views have been held and these will be considered next.

B. Internal Evidence The failure of the external tradition to solve the problem of authorship throws the onus on the internal evidence, which is so sparse that the solution remains a matter of conjecture. The absence of the author’s name is further complicated by the paucity of hints about his personality. But a few details may be inferred. He was probably a Hellenist, a Greek-speaking Jew. He was familiar with the OT Scriptures and with the religious ideas of the Jews. He claims the inheritance of their sacred history, traditions, and institutions (1:1) and dwells on these with an intimate knowledge and enthusiasm that would have been improbable, though not impossible, in a proselyte, and even more so in a Christian convert from heathenism. But he apparently knew the OT only in the LXX, which he follows even where it deviates from the Hebrew. He writes Greek with a purity of style and vocabulary to which the writings of Luke alone in the NT can be compared. Like Philo, his mind is imbued with a combination of Hebrew and Greek thought. His general typological mode of thinking, his use of the allegorical method, as well as his use of many terms that are most familiar in Alexandrian thought, all reveal the Hellenistic mind. Yet his fundamental conceptions are in full accord with the teaching of Paul and of the Johannine writings.
The central position assigned to Christ, the high estimate of His person, the saving significance of His death, the general trend of the ethical teaching, the writer’s opposition to asceticism, and his esteem for the rulers and teachers of the Church all bear out the inference that he belonged to a Christian circle dominated by Pauline ideas. Neither the author nor the readers appear to have been personal disciples of Jesus; rather, they had received the gospel from those who had heard the Lord (2:3). By the time of writing some of these may have been dead (13:7). The writer had probably lived among those whom he addressed and had probably been their teacher. He is anticipating visiting them again soon (13:18). Although the foregoing data are not inconsiderable, they are hardly conclusive enough to be attached to any specific person. Yet many attempts have been made.

C. Various Suggestions Since much tradition points to Paul, he must be considered first. There are a number of reasons why scholars are almost unanimous in rejecting Pauline authorship. (1) Paul makes no claim to be the author. This contrasts strikingly with his practice as we know it from his acknowledged Epistles. If he had been the author, it is difficult, if not impossible, to suggest a reason why he would have omitted his name. Pantaenus’s view that it was from reverence for the Lord, the true Apostle to the Hebrews, is quite unconvincing. Moreover, the author nowhere shows any consciousness of apostolic authority, which was of concern to Paul. (2) The style of Hebrews differs in many respects from that of Paul. As mentioned above, it is nearer to the classical Greek style, and it lacks digressions so frequent in Paul. Its theme is also more carefully worked out according to a definite pattern. All this does not automatically exclude Pauline authorship, since the different occasion and subject matter may have had some bearing on these matters. (3) The author does not show evidence of the same spiritual experience so characteristic of Paul. There is no allusion to the great crisis on the Damascus road. (4) The writer quotes the OT in a different way from Paul. Instead of “It is written” or “The scripture says,” he has “God says,” or “The Holy Spirit says,” or “One somewhere says.” The writer also keeps closer to the LXX (5) The doctrinal emphases are also somewhat different, although not in conflict, with those of Paul. The dominant theme of Hebrews, the high-priesthood of Christ, finds no direct allusion in Paul’s Epistles (although O. Moe, TLZ, 72 [1947], 335–38, finds a few hints of it). The author’s view of the work of Christ also differs in emphasis, being less concerned with the redemptive aspect and more with the cleansing and purifying work. Unlike Paul, there is no reference to the tension between flesh and spirit. It must not, of course, be supposed that any author is obliged to reproduce all his doctrinal positions in every letter he writes, and to this extent care must be taken not to overstress the differences. (6) The historical situation seems much more conclusive in excluding Paul, for that apostle could hardly have written He. 2:3, where the author states that he had received instruction from those who had heard the Lord. Paul was constantly stressing that he was taught through supernatural revelation (cf. Gal. 1:12). The writer of Hebrews quite definitely seems to class himself with his readers among those who had received the tradition secondhand. In view of these considerations and the uncertainty of the external tradition, it is reasonable to conclude that Paul is not likely to have been the author.
Is there any more to be said for Barnabas? The African tradition that Tertullian mentions was probably a conjecture, but there are a few considerations that might support it. As a Levite, Barnabas would certainly have been acquainted with the temple ritual, but this consideration carries little weight, inasmuch as the author of Hebrews is more interested in the biblical cultus than in the current ritual. At the same time, a converted Levite would certainly have been deeply concerned about the issues raised in this book. It has been maintained that the author’s knowledge of Jewish ritual is derived from Jewish tradition rather than from his acquaintance with the temple worship (cf. Moffatt, intro, p. 438). Whatever the source of his knowledge, there is nothing in the author’s arguments that would make it impossible for Barnabas to have written it. The Hellenistic background might have made its mark upon him in Cyprus. On the other hand, it is difficult to suppose that Barnabas would have written He. 2:3, although the absence of any data regarding the way in which he became a Christian makes it impossible to be certain. The impression given by Acts is that Barnabas was closely linked with the Jerusalem church, although no indication is given of the length of his residence there.
Luke has found various supporters, who have mainly based their contentions on certain verbal similarities between Hebrews and Acts, particularly some affinities with Stephen’s speech (cf. F. D. V. Narborough, p. 11; Manson, comm, p. 36, for details of the latter). The argument rests on the assumption that the speech of Stephen is Luke’s own composition, but if Luke is reproducing the genuine ideas of Stephen himself the evidence would not necessarily point in the direction of the Lukan authorship of Hebrews. Moreover, it is evident that the predominantly Jewish background of Hebrews is not shared by the Lukan writings.
There is some slight tradition favoring Clement as author, but a careful comparison of 1 Clement with Hebrews does not lead to the conviction that they were both written by the same author. The parallels are well accounted for on the supposition that Clement was acquainted with Hebrews.
Silvanus (or Silas) has been proposed as author, and there are things to be said in his favor. He was known at Rome and at Jerusalem. He knew Timothy and had worked with him. He may have become acquainted with the temple cultus during his stay in Jerusalem. And if he were the virtual writer of 1 Peter as some scholars believe, it is clear that he was versed in the LXX (cf. G. Wohlenberg, Neue Kirchliche Zeitschrift, 24 [1913], 742–762; and Hewitt, pp. 26–32). This is a conjecture that can neither be confirmed nor rejected. There are inadequate data for determining whether Silvanus possessed the necessary background to write Hebrews.
There would seem to be more to be said for Apollos, for according to Acts 18 he was an Alexandrian and therefore could have been well versed in the type of thought current there. Acts mentions his great biblical knowledge and his oratorical gifts, both of which would support the claim of his authorship of Hebrews. Moreover, he also knew Timothy and had had close association with Paul. This theory, first suggested by Luther, is a plausible conjecture, although it is no more than a conjecture. If a name must be attached, that of Apollos would be as good as any.
The suggestion of Harnack that the author was Priscilla, aided by her husband, is based on a number of questionable suppositions. It was argued that Priscilla was the more important of the two because she is so often mentioned first in the NT, that she must have possessed high intelligence to instruct Apollos, that she uses the plural in 13:18 to include her husband, and that her name was omitted owing to prejudice against women teachers. But while these suppositions may be true, the evidence does not in fact require them. Apollos was in need more of spiritual than intellectual instruction; and there is nothing in Acts to show that Priscilla was equipped for the task of writing Hebrews.
This list has not exhausted all the proposals that have been made, but enough has been said to show that the only reasonable course is to maintain an open verdict. If we reject Pauline authorship, attaching the letter to any other person will not materially affect our understanding of the background.

Bron: Bromiley, G. W. (1988; 2002). The International Standard Bible Encyclopedia, Revised (Vol. 2, blz 665–667). Wm. B. Eerdmans.

Maargoed, dit alles terzijde.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 20 sep 2010, 08:27
door Tiberius
memento schreef:Met Calvijn stel ik dat dit in de eerste plaats gaat over de psalmist. Vanuit de uitleg van de situatie van de psalmist, zijn worsteling en zijn vertrouwen, kan de stap gemaakt worden naar Christus.
Niet kan, maar moet de stap gemaakt worden naar Christus.
Een kleine, waarschijnlijk overbodige correctie, maar anders doe je Calvijn geen recht.

Re: Ruth de Moabietische.

Geplaatst: 20 sep 2010, 09:06
door Tiberius
Afgewezen schreef:
huisman schreef:Dat ben ik dan oneens met jou en Calvijn , wij zijn nieuwtestamentische christenen als, zoals in Psalm 40, de Bijbeltekst in het N.T. op Christus wordt toegepast moeten wij dit als primaire uitleg zien. Nog sterker de Heilige Geest laat de Hebreeenschrijver deze woorden van Psalm 40 door Christus zeggen.
Toch is het wel lastig. Want in het OT staat ook "een dorsende os zult gij niet muilbanden". Dat was toch wel degelijk bedoeld voor die dorsende ossen. Toch zegt Paulus later dat het God helemaal niet om die ossen te doen is, maar om Zijn dienaars. Hoe leg je dat dan uit?
Ter uitleg merken de kanttekenaren hierbij op:
Namelijk voornamelijk, of meer dan voor de mensen, als Hij deze wet gesteld heeft. Want anderszins is er zelfs niet een musje vergeten voor den Heere. Zie Matth. 10:29. Zodat dit te verstaan is bij vergelijking, dat God deze wet gesteld heeft meer om de mensen dan om de ossen, om te kennen te geven, indien God wil dat men den arbeidenden os zijn voedsel niet zal onthouden, dat men hetzelve veel minder den mensen die arbeiden, onthouden moet.