Meditatie

Gebruikersavatar
Terri
Berichten: 3984
Lid geworden op: 21 nov 2009, 20:53

Re: Meditatie

Bericht door Terri »

Mij raakt de positieve toon v.w.b. de aanstaande komst van de Heere Jezus. Dat is iets om met groot verlangen naar uit te zien.
En de overeenkomst met de wolk op Hemelvaartsdag en de Wederkomst, maar dan in heerlijkheid.

Wel valt het mij op dat er veel herhaald wordt.
-DIA-
Berichten: 32752
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Een gedeelte uit de preek van zondagmorgen over wat de engel tot Zacharias zegt:
(na te luisteren via Kerkdienstgemist.nl en dan Wierden).
Ik dacht dat het een heel actueel onderwerp was, ook iets waar velen zich nu aan stoten. Maar toch wellicht nuttig om het ook eens eerlijk van de andere kant te horen.

LUKAS 1 : 12-17
12 En Zacharías hem ziende, werd ontroerd, en vreze is op hem gevallen.
13 Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes.
14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden.
15 Want hij zal groot zijn voor den Heere; noch wijn noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan.
16 En hij zal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God.
17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk.


Om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk.

Het optreden van Johannes zal onder Israël herinneringen wakker roepen aan het verre verleden. Aan een boetgezant uit een ver verleden, Elia, de Thisbiet.
Hij zal voor hen heengaan in de geest en in de kracht van Elia.
Nee, dit heeft niets te maken met de leer van een zielsverhuizing, zoals een zeker Pythagoras dat geleerd heeft, waarin de ziel van Elia zou overgegaan zijn in het lichaam van Johannes. Dat niet, maar als er staat: Hij zal voor hen heen gaan in de geest en de kracht van Elia, dan betekent dat, dat de bediening van Johannes dezelfde kracht zal vertonen, en dezelfde invloed zal hebben, en ook dezelfde doorwerking zal hebben als de dienst van Elia heeft gehad. En dat zou vooral daarin uitkomen, zo beschrijft de engel, dat hij de harten der vaderen zou bekeren tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen,

Het zijn wat wonderlijke woorden, gemeente, Wat betekenen ze nu eigenlijk?
Opnieuw Calvijn: Hij zegt ‘de dienst van Johannes zal een einde maken aan de verdeeldheid waaraan Israël ten prooi was geworden. Er lag een grote kloof tussen de vrome voorvaderen en de godsdienst van het late nageslacht.

We gaven het in het begin al aan, dat ook het godsdienstige leven onder Israël verbasterd was. Weg gegroeid was van de tere Godsvreze van de oude vromen. De vrijzinnigheid voerde, zeker in de tempel, hoogtij. Het beeld is eigenlijk als volgt: Het is een figuurlijke manier van spreken, maar als dus die vrome voorvaderen zouden kunnen zien hoe dat hun nageslacht, die hier de ongehoorzamen worden genoemd, hun godsdienst zouden uitleven, dan zouden ze zich van hen áfkeren. Wij kennen ook een soortgelijke wijze van spreken wel. Er wordt wel eens gezegd: als die man, die Godvrezende man, zijn ogen nog eens open zou kunnen doen en zou kunnen zien hoe zijn nageslacht leeft, hij zou zich in zijn graf omkeren. Een soortgelijke wijze van spreken is hier aan de orde. Er was zó’n kloof gevallen tussen de vrome voorvaderen en hun godsvreze en godsdienst van het late nageslacht, dat die vaderen zich als het ware van die kinderen zouden afkeren. Vol teleurstelling. Vol schaamte.
En nu zal het de bediening van Johannes zijn om die ongehoorzame nakomelingen te gaan brengen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, tot de godsvrucht van die oude vromen, en zo zullen de harten van de vaderen weer bekeerd worden tot de kinderen, en zullen ze één zijn in het werk des Heeren.

Gemeente, ik heb vanmorgen in X. gezegd: wat zou er gebeuren als de oude vromen, die ook onder ons geleefd hebben, die vele leesbare brieven, ook uit X. en omgeving, als zij hun ogen nog eens zouden kunnen openen en vandaag de dag eens zouden rondgaan in de gemeente, in de plaats waar we wonen, maar ook in ons kerkverband, laat ik het breder trekken, als de mannen van het eerste uur, denk aan ds. Kersten, ds. van Reenen en anderen, als die mannen van het eerste uur, nu, in onze tijd, de synodale vergaderingen eens zouden bezoeken, de gemeenten eens zouden bezoeken… Hoe zou het gaan? Zou het dan ook in veel opzichten niet kunnen zijn, dat ze met ontzetting zien: is dát ervan geworden? Zeker, er mag nog veel goeds zijn, ook in de kring van onze gemeenten, er zijn er nog, gelukkig, en dat zijn er ook niet weinigen, die van harte begeren te blijven bij de aloude Waarheid, die geen andere grondslag begeren, dan die in 1907 voor onze gemeenten is gelegd. Maar er zijn ook anderen. Als hier en daar openlijk gezegd wordt dat men niets meer heeft met de prediking uit de eerste jaren van onze gemeenten, en dat niet meer van harte wil onderschrijven, en een andere geloofsbeleving najagen, en men afwijkt van de voorzichtigheid der rechtvaardigen. Ongehoorzaam wordt aan de oude paden, nieuwe wetten zoekt, nieuwe wegen zoekt, en ten diepste een andere geloofsbeleving zoekt in dragen. O, zouden de harten van de vaderen zich dan niet áfkeren van de kinderen?
En weet u, gemeente, als hier gesproken wordt over het werk van Elia, dan gaat het over bekerend werk. Weet u wat nu bekering in de vrucht is? Niet dat je bréékt met de historie, maar dat je juist waarde gaat zien in de historie. Niet dat je andere wegen inslaat, maar dat je gehoorzaam blijft aan het werk des Heeren: Staat op de wegen, en ziet toe. En vraagt naar de oude paden.

Er is nog een les te trekken. En die is aangrijpend. Waar gaat Christus Zich openbaren? Dáár waar de ongehoorzamen gebracht zijn tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen,
Met eerbied gesproken, gemeente, maar Christus komt dáár waar het oude spoor niet verlaten is. Waarom niet? Omdat de weg des Heeren nooit veranderd. En de Heere Jezus heeft Zelf gezegd dat er dagen zullen komen, voorafgaande aan het einde van deze wereld, dat ze zullen zeggen: híer is de Christus, dáár is de Christus, en dáár! En Hij zal zeggen: Gelooft ze niet! Dan kunnen we met de mond in Christus roemen, dan kunnen we een hele andere geloofsbeleving najagen en een hele andere godsdienstige cultuur zoeken, en zeggen: ja, maar dáár wordt Christus ook gepredikt, daar zijn óók mensen die in Jezus geloven… Maar is het de Christus der Schriften? De Heere heeft als het ware, voorafgaande van de openbaring van Zijn Zoon in deze wereld, Johannes vooruit gestuurd om orde op zaken te stellen. En ook die ongehoorzamen, die ver afgeweken Joden weer terug te brengen in het oude spoor. , en in díe weg heeft Hij heil gegeven. Want dat is uiteindelijk wat er staat: Om de Heere toe te bereiden, een toegerust volk. Pasklaar gemaakt. Wat leert ons dat, gemeente? Wel, dat er altijd plaats gemaakt moet worden voor Christus.

U zegt: Is de nodiging tot Christus dan met algemeen en onbepaald? O, zeker! Zeker! Onbepaald en algemeen gaat de nodiging van het Evangelie uit. Er wordt wel eens gezegd: Er worden allerlei belemmeringen en allerlei beletselen opgeworpen op de weg naar Jezus, maar dat is niet wat het is! Er is geen zondaar die uitgesloten wordt van: Wendt u naar Mij toe, en wordt behouden! Maar weet u wat de praktijk is? Dat heeft de Heere Jezus Zelf gezegd: Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet van node,
Waarom wordt Christus de Zaligmaker der wereld genoemd, in de brieven van Johannes? Omdat Hij de hele wereld zalig maakt? Nee, maar wel omdat Hi voor de hele wereld beschikbaar is…

https://kerkdienstgemist.nl/stations/19 ... 1170001986
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Ad Anker
Moderator
Berichten: 10609
Lid geworden op: 28 feb 2012, 11:11

Re: Meditatie

Bericht door Ad Anker »

En als ds. v.d. Groe, ds. Comrie of ds. Schortinghuis ds. Kersten had bezig gezien; zou het dan ook in veel opzichten niet kunnen zijn, dat ze met ontzetting zien: is dát ervan geworden? 

Het is een zucht van alle tijden. En daarom wat vermoeiend.

En Christus komt dáár waar het oude spoor niet verlaten is? En Lukas 15:1 en 2 dan?
Gebruikersavatar
pierre27
Berichten: 5403
Lid geworden op: 10 sep 2005, 12:00
Locatie: Eemvallei

Re: Meditatie

Bericht door pierre27 »

Ad Anker schreef: 05 dec 2023, 20:47 En als ds. v.d. Groe, ds. Comrie of ds. Schortinghuis ds. Kersten had bezig gezien; zou het dan ook in veel opzichten niet kunnen zijn, dat ze met ontzetting zien: is dát ervan geworden? 

Het is een zucht van alle tijden. En daarom wat vermoeiend.

En Christus komt dáár waar het oude spoor niet verlaten is? En Lukas 15:1 en 2 dan?
Ik volg je Ad, maar ik kan ook goed DIA en die predikant in dezen begrijpen.
Zalig is de mens, welken de Heere de zonden niet toerekent.
Geytenbeekje
Berichten: 8297
Lid geworden op: 26 jun 2018, 21:37

Re: Meditatie

Bericht door Geytenbeekje »

Als Hij komt
Doch de Zoon des mensen, àls Hij komt... Luc. 18:8
5 minuten leestijd Arcering uitzetten
We zijn er nog! Misschien had u niet anders verwacht, maar er zijn vast een aantal zusters en broeders die de afgelopen dagen met enige teleurstelling hebben zien komen en gaan. Ze hadden gehoopt, verwacht en gebeden dat dit millennium zich zou ontplooien of zou opgaan in de komst van de Here Jezus Christus. Het is er niet van gekomen. Teleurstelling!
Het geeft troost te mogen weten dat de HERE alle dingen doet medewerken ten goede voor hen die Hem liefhebben, dus óók deze teleurstelling.
Maar misschien was u wel helemaal niet teleurgesteld. Sterker nog, misschien moet u er wel niet aan denken dat het zover had kunnen zijn. Stel je voor! Wat moet ik met mijn plannen, m'n hele toekomst zou in duigen vallen!. Heb ik al die jaren voor niets zorg besteed aan ....

De tekst
De Here Jezus verzucht: "Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?". Het is voor de meesten van ons geen onbekende tekst. Dat wil zeggen, we horen deze tekst nogal eens wanneer er gesproken wordt over het einde der tijden. In de zin van: hoe het zal zijn in de maatschappij? De liefde van de meesten zal verkillen, recht wordt gebogen en wat zonde is wordt gerechtvaardigd. Wat overblijft is een kille, koude, niet-sociale tijd. Mensonvriendelijk. In het bijzonder voor hen die vast willen houden aan het geloof zoals dat de eeuwen door in de (eigen) kerk beleden is.
De vraag is alleen of de Here Jezus óók aan al deze dingen denkt wanneer Hij deze uitspraak doet.

De context
De context van dit Schriftwoord is sterk bepaald door het roepen van de uitverkorenen (wier uitverkiezing blijkt uit het geloof) om recht, vs. 7. Dit roepen wordt in vs. 1 omschreven als doorgaand gebed en vervolgens geïllustreerd met een gelijkenis waarin de onrechtvaardig behandelde weduwe niet stopt recht te eisen tot haar recht gedaan is. Maar wat is dan het recht waar de uitverkorenen dag en nacht om roepen? Vs. 8 laat de komst van dit recht samenvallen met de komst van de Zoon des mensen. Van de Zoon des mensen is eerder sprake. In het vorige hoofdstuk - direct hiervoor vanaf vs. 20(!) - heeft de Here Jezus het over de dag van (de komst van) de Zoon des mensen. Het heeft er alles van dat het bij het roepen om recht door de uitverkorenen niet gaat om recht in het algemeen, maar dat recht gedaan wordt aan Jezus' werk! Dus om de totale doorwerking van het heil dat de Here Jezus door Zijn werk verworven heeft! Inderdaad, bij Zijn komst.

Onze tekst
Onze tekst zegt daarom - in navolging van de Griekse: "als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?" Het kleine woordje 'het' - dat overigens mist in de Statenvertaling - wijst erop dat het gaat om bepaald geloof. Namelijk het geloof dat zich kenmerkt door datgene wat in de directe context beschreven staat. Een geloof dat zich doet kennen in een onophoudelijk roepen om recht. Dat recht dat zichtbaar wordt wanneer de Zoon des mensen komt. Eenvoudiger: het geloof dat zich doet kennen in een voortdurend bidden om de wederkomst van de Here Jezus Christus. Omwille van Hem! Niet dat Hij niet met ons kan meevoelen wanneer wij voor onszelf roepen om Zijn komst. Hij heeft daar alle begrip voor. Maar bij dit roepen gaat het om Hem! Hij verdient het dat Zijn werk recht gedaan wordt! Dat Zijn verlosten totaal vrij zullen zijn van de zondemacht!

Onze context
Wanneer de HERE het geeft mogen u en ik die dag meemaken, de dag van Jezus' komst. Mogelijk zelfs spoedig. We kunnen dus gewoon naar onze eigen praktijk kijken om het antwoord op deze vraag van de Here Jezus te weten. Hoe beantwoordt onze praktijk - persoonlijk en als kerk - op dit moment aan deze vraag van de Heiland? Vindt Hij dit geloof, het geloof dat zich biddend uitstrekt naar de Vader om de volle doorwerking van het door Jezus verworven heil, toegespitst op Zijn komst? Vindt de Heiland dit geloof bij u en mij, bij ons? Hoe dankbaar kunnen wij zijn voor de werkelijkheid van ons geloven wanneer we het toetsen aan de vraag van de Here Jezus? Gelukkig is het ook voor ons nog genadetijd!
Vervolgens: waar dit geloof functioneert komt ook die andere context binnen beeld. Want hoe zouden zij, die zo volhardend bidden om recht, hoe zou bij hen de liefde verkillen? Hoe zou onder hen die zo bidden recht gebogen en zonde gerechtvaardigd worden? Zij leven nota bene in de levende verwachting van Jezus' komst! Is dan niet eerder het tegendeel te verwachten? Een vooruitgrijpen op wat komen gaat wanneer de Here Jezus teruggekomen is? Een ook zichzelf in eigen leven uitstrekken naar recht doen aan Jezus' werk?
De HERE geve u en mij, de HERE geve ons als kerk in het jaar dat voor ons ligt het geloof dat zich in voortdurend gebed uitstrekt naar de volledige doorwerking van Jezus' werk! Ik wens u dit heil en deze zegen van harte voor alle dagen die wij mee zullen maken van dit millennium!

J. Markus ( oa predikant geweest van CGK Zaamslag)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 99ecb348fe
Geytenbeekje
Berichten: 8297
Lid geworden op: 26 jun 2018, 21:37

Re: Meditatie

Bericht door Geytenbeekje »

Wiens competentie?
6 minuten leestijd Arcering uitzetten
'Wie is waardig het boek te openen, en zijn zegels open te breken?' (Openbaring 5 : 2)

Het ligt in Gods hand

Johannes zag Hem zitten op Zijn troon. God in al Zijn heerlijkheid en luister. Het zal vast imponerend zijn geweest dat er rondom die troon vier bijzondere wezens als cherub stonden, vierentwintig ouderlingen Hem omringen. Het feit dat God op de troon zit is het belangrijkst. Er wordt geregeerd. En door Wie! Zo kan ik wel het derde millennium in.
Nadat dat als opening van het boek Openbaring - na de voorafgaande drie hoofdstukken - aan Johannes is getoond, wordt in hoofdstuk 5 een nieuw visioen gezien. God op Zijn troon heeft in Zijn rechterhand een boek, een boekrol. Beschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegels. Een boek van God over hoe het verder zal gaan in het verloop van de geschiedenis. Hoe de eindtijd zich naar het einde zal spoeden. Als zelfs de engelen al begerig mogen zijn om dat in te zien, dan Johannes ook wel. En wij met hem. Nieuwsgierig zou je het in willen kijken. Wat staat er te gebeuren? Op welke pagina zou het derde millennium beschreven staan? Aan wie kan de verdere loop van de geschiedenis.in handen worden gegeven? Groot is wat inmiddels is gebeurd. Een Kind lag in de kribbe, een Man liefde zich dood aan het kruis, een Koning stond op uit het graf. Maar dat is toch nog niet alles. Groot wat Hij gedaan heeft, maar Zijn werk is nog niet af. Volbracht is het wel, maar nog (lang) niet voltooid. God steekt Zijn rechterhand naar voren. Op Zijn geopende handpalm ligt dat boek. Rondkijkend vraagt Hij wie dat boek zou willen/kunnen nemen. Aan wie kan het opgedragen worden om dat boek te openen?

Het Lam als executeur-testamentair

Het schijnt dat in de Romeinse tijd testamenten er op deze wijze hebben uitgezien. Beschreven en - uiteraard - verzegeld. Niet iedereen mocht zomaar zo'n verzegeld document openen. Ieder diende met zijn vingers van de zegels af te blijven. Tot het moment van het overlijden van de erflater en een wettige erfgenaam zich meldde. In onze tijd zijn in de meeste gevallen kinderen wettig erfgenaam. Het kan zijn dat iemand zonder kinderen sterft. Bij het leven heeft hij of zij een bepaalde persoon aangewezen die na het sterven zijn belangen zal behartigen en het testament ten uitvoer zal brengen. Een executeur-testamentair. Bewust uitgekozen en aangewezen. Je vertrouwt tenslotte niet aan de eerste de beste de uitvoering van je laatste wilsbeschikkingen toe.
Het boek Openbaring als Gods laatste wilsbeschikkingen. Verwachting wil gewekt worden, heilige nieuwsgierigheid naar alles wat God nog in petto heeft. Hoe Hij tot het laatste toe Zijn heilsplannen zal volvoeren. Enig reikhalzen misstaat ons niet. Terugkijkend was het al verbazingwekkend wat Hij aan Heilsplannen al niet ontvouwde en vervulde in het zenden van Zijn Zoon. En verder? De grote toekomst. En de weg naar die grote toekomst. Hoe zal het gaan door de barensweeën heen naar de dag van Christus' heerlijkheid. Aan het Lam wordt het toevertrouwd om al Gods raad - Zijn laatste wilsbeschikkingen aangaande de tijd tussen hemelvaart en wederkomst - te volvoeren. Dat komt wel goed.
Gods laatste wilsbeschikkingen. Die bevatten ook de erfenis. Onderdeel van een testament waar doorgaans de meeste interesse voor is. God zal er wel niet van houden dat wij zo hebberig zijn; maar Hij, Hij deelt maar al te graag uit. Een eeuwige en onvergankelijke erfenis. Weggelegd en bewaard voor al Zijn kinderen. In Romeinen 8 wordt heel wat geroemd en gezongen; onder andere dit: erfgenamen van God, mede-erfgenamen van Christus mogen gelovigen zijn. Straks een volkomen verlossing. Een eeuwige en ongestoorde gelukzaligheid.
Er zal nog heel wat gebeuren voor we bij Openbaring 22 zijn, maar de executeur-testamentair is reeds benoemd. Hij staat ook niet met lege handen; heel Gods testament wordt Hem overhandigd. Deze Heiland zal zijn werk afmaken! Tot het laatste toe. Tot aan de verkrijging van de eeuwige erfenis, de volkomen verlossing. Zo kan ik met een gerust hart het derde millennium in.

Het Lam als Goël

Het Oude Testament leert ons ook deze tekst lezen. Israël kende de instelling van het jubeljaar. Het kon onverhoopt gebeuren dat iemand in Israël tot armoede verviel. De dag kon komen dat je van je bezittingen moest verkopen. Bezittingen van bijzondere waarde. Dat zeggen wij nog al gauw van ons geld en goed. Israël had het echter allemaal verkregen van God als erfelijke bezitting in het beloofde land. Zo'n erfdeel mocht niet zomaar verloren gaan. Moest het bij armoede toch verkocht worden, dan was er de wet op het losserschap. Een naaste (bloed-)verwante had het recht om die bezittingen voor zijn armlastig familielid terug te kopen zolang liet jubeljaar nog niet was aangebroken. Werd vanwege armoede een bepaald bezit verkocht dan werd er een tweeledige koopakte opgemaakt. Eén exemplaar was open, bestemd voor de koper, de nieuwe eigenaar. De tweede was gesloten en verzegeld. Die moest zorgvuldig bewaard worden. Meldde zich bij deze nieuwe eigenaar een familielid van de tot armoe vervallen Israëliet als losser, dan werd hem die verzegelde koopakte overhandigd. Weliswaar moest hij zich wel als losser legitimeren! Dan opende hij die verzegelde akte en las de condities waaronder hij het bezit kon terugkopen. Hij had het recht om zijn taak als losser uit te voeren.
Wie is waardig?, luidt de vraag aan Johannes. Zou Hij zich willen legitimeren. Dat kan Hij. Het is de overwinnaar van Golgotha. Bovendien naaste verwant van de eerste Eigenaar. Gods eigen Zoon. Hij is het Die zich meldt. Om het Verloren gegane van Vader terug te verwerven. Om ons verloren gegane erfdeel van Vader terug te kopen. We verloren het leven. De liefde. De reinheid. De hartelijke en zuivere gemeenschap met God. De aarde kwam onder de vloek. De schepping ging zuchten en kreunen. Maar straks zal heel de schepping weer één bron van vreugde en blijdschap zijn voor de eerste Eigenaar, Schepper is Zijn Naam. Het Lam zal Zich een bruid verwerven. Eeuwige vreugde voor de Vader, eeuwige zaligheid voor Zijn kerk. Laat deze Goël Zijn gang maar gaan, Zijn werk maar afmaken. Ook voor mijzelf, heel persoonlijk. Hij zal niet rusten totdat Hij het alles zal hebben volbracht, zo getuigde moeder Naomi ooit van haar Goël. Deze zeker niet. Zo kan ik met een gerust hart het derde millennium in.

Zijderveld F. Maaijen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 91d7b6f71c
Geytenbeekje
Berichten: 8297
Lid geworden op: 26 jun 2018, 21:37

Re: Meditatie

Bericht door Geytenbeekje »

Wij zullen de HEERE dienen
5 minuten leestijd Arcering uitzetten
… maar aangaande mij en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen. Jozua 24:15b

Onze plicht

Geliefde lezer, wilt u de HEERE dienen? ‘Wie heeft lust den HEERE te vrezen? ’t Allerhoogst en eeuwig Goed?’ (ps. 25:6)

Dat dienen van de HEERE is de dure plicht voor Israël. Ze hebben zovele weldaden ontvangen. Daar wijst Jozua hen op in Jozua 24. Na het noemen van al die weldaden zegt Jozua: Er zijn zoveel weldaden aan u gedaan. De HEERE heeft recht op u. Het is daarom uw plicht om Hem te eren en te dienen! Hij spoort hen aan: En nu, vreest den HEERE en dient Hem in oprechtheid en in waarheid; en doet weg de goden die uw vaders gediend hebben aan gene zijde der rivier en in Egypte, en dient den HEERE (vers 14).

Die plicht geldt ook voor ons! Ook wij hebben zovele weldaden ontvangen, die wij niet verdienen.

God is onze Schepper. Hij heeft ons goed, volmaakt en naar Zijn beeld geschapen, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Hij heeft ons geschapen om Hem lief te hebben, te loven en te dienen. Daar ligt de oorsprong van onze verplichting om de HEERE te dienen. De HEERE heeft als Schepper recht op ons. God sloot met ons een verbond, het werkverbond. Het verbond is verbroken. Toch blijft de eis van het werkverbond gelden: liefde!

Hoeveel tijdelijke weldaden heeft de HEERE ons geschonken. We hebben niets verdiend dan de dood. En nu hebben we zoveel algemene genade ontvangen. Vanwege al die zegeningen zijn we alles verplicht aan de HEERE.

We hebben Gods Woord. We horen de weg der zaligheid verkondigen; de verlossing door de ene Naam Die onder de hemel gegeven is tot zaligheid, Jezus Christus, de Zaligmaker. Welk een verantwoordelijkheid rust op ons! Wij bidden van Christus’ wege, laat u met God verzoenen!

Onmogelijk

Het volk Israël denkt dat ze de HEERE wel kunnen en wel willen dienen. Ze antwoorden in vers 18b: Wij zullen ook den HEERE dienen, want Hij is onze God. Maar ze weten niet dat het onmogelijk is om God te dienen. We lezen in vers 19: Toen zeide Jozua tot het volk: Gij zult den HEERE niet kunnen dienen, want Hij is een heilig God; Hij is een ijverig God, Hij zal uw overtreding en uw zonden niet vergeven. U kunt de HEERE niet dienen. Het is onmogelijk! God eist dat ze Hem alléén lief hebben; dat ze Hem volkómen liefhebben. Dat wil het volk Israël niet. Dat kan het niet. Ze kiezen liever hun eigen weg.

Ook al zeggen ze dat ze God wel willen en zullen dienen, al hebben ze wel goede voornemens. Maar ze kennen God niet; ze denken te hoog van zichzelf; ze kennen hun eigen hart niet. Ze denken dat de HEERE met onvolmaakte werken en een half hart tevreden is.

Nu schrikt Jozua hen niet af; hij wil hen niet van de dienst van God afhouden. Maar hij houdt hen de spiegel voor: hij laat hen zien hoe weerspannig en ongehoorzaam ze zijn. Opdat ze zouden wanhopen aan zichzelf en de HEERE nodig zouden hebben.

Onmogelijk! Maar dat gold niet alleen voor Israël. Voor ons allemaal is het onmogelijk om de HEERE te dienen. Ook al leeft u netjes, ook al hebt u zoveel goede werken, ook al hebt u goede voornemens, ook al kiest u zelf voor Jezus.

U kent God niet. God is een heilig God; Die met de zonden geen gemeenschap kan hebben; Die de zonden haat en straft. God is een ijverig God, een jaloers God op Zijn eer; Die geen mededingers kan dulden. Hij eist dat we Hem alleen liefhebben; en dat we Hem volkomen liefhebben.

Onmogelijk! En toch we zijn verplicht om de HEERE te dienen. De HEERE eist het van ons. Mocht de eis en de onmogelijkheid ons klem zetten door de werking van Gods Geest.

Het is onmogelijk om de HEERE te dienen. Hebt u dat weleens inge-leefd? Door het ontdekkende licht van de Heilige Geest? Zonder God te leven, met een hemelhoge schuld. De toorn van God te gevoelen, de vloek van de wet in te leven, Adam voor God te worden.

Onmogelijk om God te dienen, onmogelijk dat mijn zonden vergeven worden, onmogelijk om met God verzoend te worden. Wat geeft dat een diepe droefheid in de ziel. Voor zulk een doodschuldige opstandeling is er maar één mogelijkheid: Gods eeuwige straf en toorn. Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, HEERE!

Genade

En toch zegt Jozua: … maar aangaande mij en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen. Dus het onmogelijke is mogelijk? Ja, alleen door vrije en soevereine genade. Alleen op grond van Christus’ verdienste! Jozua had het nieuwe leven uit God mogen ontvangen. Dat is niet uit ons, zoals Paulus schreef in Éfeze 2:8: Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave. Door genade, door het geloof mocht Jozua de HEERE dienen. Maar er is geen roem in Jozua; het was 100% Gods werk.

Dat geldt ook voor ons! Hoe kan het onmogelijke mogelijk geworden? Alleen door het Goddelijke werk van een Drie-enig God. Wanneer Gods Geest de Weg tot zaligheid openbaart. Christus is de Borg en de Zaligmaker, Hij is het Hoofd en de Middelaar van Zijn Kerk. Dan kunnen en willen we God dienen, om Christus’ wil. Christus is de meerdere Jozua, Die de wil Zijns Vaders volkomen gedaan heeft. Christus was de Knecht des Vaders (Jes. 42:1).

God recht dienen is genade. Wanneer u uit uw ellendigheid verlost wordt, zonder enige verdienste van u, uit loutere genade, door de verdienste van Christus, dan is het wonder van zalig worden zo groot! Dan wilt u God en Christus eren; niet alleen met uw mond, maar ook met uw hart en uw daden.

Dan geeft Gods Geest de ware dankbaarheid in uw ziel. Dan komt er een afsterven van de oude mens en een opstanding van de nieuwe mens. Dan mag u de HEERE dienen in waarheid en oprechtheid. ‘Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten!’

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl
Meditatie voor de zondag
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 001_CID001
Geytenbeekje
Berichten: 8297
Lid geworden op: 26 jun 2018, 21:37

Re: Meditatie

Bericht door Geytenbeekje »

Mirjam sprak - samen met Aäron - tégen Mozes. Tégen de man Mozes, de leidsman van Israël, de profeet die zijns gelijke voor en na hem niet had (Deut. 34:10-12).
5 minuten leestijd Arcering uitzetten
Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op den aardbodem waren. Daarom zeide Aäron tot Mozes: Och, mijn heer, leg toch niet op ons de zonde waarmede wij zottelijk gedaan en waarmede wij gezondigd hebben. Mozes dan riep tot den HEERE, zeggende: O God, heel haar toch. Numeri 12:3,11,13

Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen: hij ging er niet tegen in. Niet dat het een kleine zaak was, integendeel: de tegensprekers waren Mirjam en de hogepriester Aäron. Niet Mozes’ vijanden, niet zijn haters, maar zijn eigen zus en broer, kinderen van God, sieraden in Gods Kerk. Diep heeft Mozes de pijn gevoeld, hij werd kwalijk behandeld, niet met Gods volk maar door Gods volk, ja, door Mirjam en Aäron.

Doch Mozes zweeg - zeer ootmoedig, zeer nederig. Hij kon maar niet begrijpen dat de Heere hem verkoren had om Zijn volk uit Egypte en door de woestijn te leiden. Dat wonder kreeg hij niet klein, diep leefde hij zijn onwaarde in. Het was alles genade, gewerkt door Gods Geest. De vrucht was dat Mozes het niet voor zichzelf ging opnemen. Hij wist dat de Heere alles hoorde (vers 2b) en mocht het aan Hem overlaten.

Zo werd een verterende brand van twist voorkomen, juist tussen Mozes, Mirjam en de hogepriester Aäron. De hel probeerde te wroeten in de ingewanden van Gods gemeente, maar greep mis. Genade is onmisbaar. Mirjam en Aäron waren begenadigde mensen en toch… Genade in oefening is onmisbaar, dán is er de genadevrucht, zoals bij Mozes. Is het niet om jaloers op te worden? Of wordt zelfs dát niet bij mij gevonden?

Salomo was wijzer en rijker, meer dan alle mensen (1 Kon. 4:30; 10:23). Nebukadnezar was in zijn dagen machtiger, meer dan alle mensen. Maar wie werd meer verne- derd dan hij die gras at gelijk de ossen? (Dan. 4:33).

In Adam zijn alle mensen gelijk. Voor Gods wet en de dood zijn ook alle mensen gelijk. Toch wil ons bestaan meer zijn dan een ander en het liefst meer dan alle mensen. Het hitst en woelt, zelfs bij de allerheilig- sten in dit leven.

Volmaakt zachtmoedig

Mozes was zachtmoedig, meer dan iemand in zijn dagen. Wie zou dat nú zijn? U misschien? Of zou u op de tweede of derde plaats staan? Zou u wel zachtmoe- dig wíllen zijn, meer dan een ander?

Christus is de volmaakt Zachtmoedige, gisteren en heden en eeuwig door.

Hij leert Zijn volk dat ze de voornaamste der zondaren zijn en buiten Hem de ellen- digste van alle mensen. Hij leert hen ook het Evangeliewonder: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen (Matth. 11:28, 29). Wordt dat doorleefd, dan is de ziel, o wonder, de zachtmoedigste van alle mensen. Zolang als het duurt.

‘Ontwaak, Noordenwind, en kom, Gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten!’ (Hoogl. 4:16).

Zottelijk gedaan

Nadat de Heere Mirjam en Aäron gedag- vaard heeft, opende Hij de schuldbrief: ‘Waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes te spre- ken? (…) En zie, Mirjam was melaats, [wit] als de sneeuw’ (vers 4-10).

Aäron had zich laten meeslepen in de zonde van tegenspreken. Zegt hij nu: Je kunt wel aan Mirjam zien dat ze de hoofdoorzaak is? Nee, in het zondigen waren zij één en ook nu vormen zij een eenheid: in Mirjam kwam de straf der zonde openbaar, in Aäron de belijdenis van zonde.

‘Och, mijn heer,’ zei hij tegen Mozes - dít is geen tegenspreken maar smeken - ‘leg toch niet op ons de zonde waarmee wij zottelijk gedaan en waarmee wij gezon- digd hebben’. Dat is: reken het ons niet toe en wil onze voorspraak zijn.

Aäron kwam in de schuld. Evenals David na de volkstelling: ‘… ik heb zeer zotte- lijk gehandeld’ (1 Kron. 21:8). Zó beleden de allerheiligsten in dit leven door de genade van Gods Geest. En het was niets teveel gezegd.

God ziet Zijn volk zo graag in de schuld. Niet slechts één keertje maar telkens weer. Het is de kortste weg tot de oplos- sing. Om het wonder te leren, voor het eerst en opnieuw: het is Jezus alleen en anders geen.

O God, heel haar toch

Aärons spraak maakte hem openbaar: hij was een rechteloze, het zal op genade aankomen. Samen met Mirjam had hij gezegd: ‘Heeft dan de HEERE maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken?’ Maar nu was dat ‘ook door ons’ er af. Nu was het werkelijk: Mozes alléén; een andere voor- spraak is er niet. Och, mijn heer, buiten u is het verloren.

Mozes heeft zich in de bres gesteld om Gods grimmigheid af te keren (Ps. 106:23). Hij had gehoord wat de Heere over hem gezegd had (vers 6-8). Hoe meer de Heere het voor hem opnam, hoe schuldiger Mirjam en Aäron werden. En hoe groter het wonder voor Mozes werd: ‘Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben’ (1 Kor. 15:10a).

Het was er ver vandaan dat hij boven zijn broer en zus stond. Wat had hij hen lief. Met innerlijke ontferming bewogen riep hij dat vurige, korte gebed: ‘O God, heel haar toch’ Schenk haar léven, geef vergeving en genezing.

Mozes was wel een middelaar van voor- spraak, maar Christus is Middelaar van voorspraak én verzoening. De Herder stelde Zijn leven voor Zijn schapen. Hij is met Zijn bloed altijd voor het aangezicht van de Vader, Hij is hun Pleitbezorger én hun Pleitbeslechter. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!

Nog steeds geeft Hij bekering om het ‘ook door ons’ af te leren. Nog steeds treedt Hij tussen, maar alleen voor schuldige tegen- sprekers en melaatsen.

Jezus leeft. Zult u sterven?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder
https://www.digibron.nl/viewer/collecti ... 001_CID001
-DIA-
Berichten: 32752
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Donkere tijden
Uit: Gereformeerd Weekblad, 15 januari 1938

Heere, als ik Uwe rede gehoord heb, heb ik gevreesd; uw werk, o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens.
Habakuk 3 vers 2

Donker zijn de tijden, waarin wij leven. Als het onderaards gerommel van een vulkaan dringt tot onze oren door, dat wij te luisteren leggen aan de poort van het pas begonnen jaar. Onheilspellend zijn de wolken, die zich samenpakken aan het zwerk van de hemel der voorzienigheid. De diepten beneden en de hoogten boven spellen onheil, oordeel en gericht. Dan mogen wij ons in het bijzonder laten leren door de profetieën van oude dagen om de gang Gods te zien in de historie der volkeren en het leven der aarde. Heere, leer ons beven voor Uw Woord, doe het ons verstaan en onderwerp ons aan Uw hoog gezag.
Daarbij zullen wij goed doen nooit te vergeten, dat het oordeel begint van het Huis Gods. De profetie, het Godswoord van Habakuk moge ons leiden en onderrichten, bij het naspeuren van de gangen des Heeren in het volvoeren van Zijn raad.

Habakuk leefde in een zeer droeve tijd. De ware verering en aanbidding van Jehovah was zeer schaars in zijn dagen; de afgoderij zeer in trek. De natie van het bondsvolk Juda, dat nog in zijn land woonde, had zich grotendeels afgekeerd van den God van Israël. Het zustervolk was omstreeks een eeuw reeds in ballingschap weggevoerd naar Assyrië. Degenen, die God nog vreesden, waren weinigen in getal, ook al had de Heere ook toen nog Zijn zeven duizend, die de knie voor Baäl niet hadden gebogen. Maar de Kerk was als een nachthutje in de komkommerhof. Het fijne goud was verdonkerd. Gods oordelen moet de profeet aanzeggen. Een huivering vaart over zijn ziel, als hij gedenkt welke bange gerichten te wachten zijn. De Chaldeeën zullen komen om Gods oordelen ten uitvoer te leggen, hoewel zij dit niet doen om de God van Israël te dienen, doch om eigen grootheid te bewerken en hun macht te vergroten. Maar te midden van het geweld zal de rechtvaardige door zijn geloof leven en gelouterd worden door het lijden. De onderdrukkers zullen Gods erve toch niet kunnen vernietigen, al spannen zij al hunne krachten in. Neen, ook toen gold het woord van de Bewaarder Israëls: De poorten der hel zullen Mijne gemeente niet overweldigen. De profeet kan niet anders dan de oordelen Gods aanvaarden. Ja, ze inroepen vanwege de heiligheid en majesteit Gods, die zijne ziel heeft gegrepen.

Habakuk, "de omhelsde" betekent zijn naam. De bijzonder geliefde van Jehovah. Wel zijn al Gods gekenden bemind, maar de profeet is een uitgelezene onder de verkorenen, daarom ook is hij een lijder bij uitnemendheid. Verder weten wij van de afkomst en levensomstandigheden van deze profeet niets. Maar dit is ook genoeg.

Hij leefde in een zware tijd, zo merkten wij reeds op, ook al was er betrekkelijk rust en vrede, die echter wreed zou worden verstoord! Maar, hoe is dit toch te begrijpen? De reformatie van de vrome koning Josia, met wie Juda's laatste grote koning in het graf zal dalen, lag nog maar kort achter hem, wanneer Habakuk optreedt. Het hoogtepunt van die reformatie valt in 621 voor Christus, wanneer het wetboek in den tempel wordt hervonden. Uit de tempel zijn de vreemde cultusvoorwerpen verwijderd en de vreemde goden. Aan hun officiële verering wordt dus een einde gemaakt. De hoogten worden weggedaan, het tofet in het dal van Hinnon, het teken en bewijs van de band met de Assyrische afgoderij, wordt verwijderd.

Maar de reformatie van Josia had het hart van het volk zo goed als niet geraakt. Ongelofelijk snel kwam de afgoderij weer in ere, omdat zij leefde in het hart van het volk. Het geestelijk en zedelijk leven was er niet door veranderd. Cultisch hervormd en zedelijk-geestelijk misvormd, dat was het volk van Juda, na en zelfs in de dagen van Josia en Habakuk. Daarom wordt de wet krachteloos.

Door de geweldpleging en door allerlei onrecht, dat werd gepleegd en al de verdrukking van de goddelozen wordt heel de reformatie van de goed bedoelende koning krachteloos en waardeloos. We behoeven slechts de profetieën van Jeremia op te slaan om dit te bewijzen. Treffen moet ons dan de sombere eentonigheid, waarmee aldoor geklaagd wordt over de uitbrekende ongerechtigheid, ook weer onder Josia. Stelen, echtbreken, doden, vals zweren, aan Baäl offeren en andere goden dienen (Jeremia 3 vers 6, 7 vers 9).
En onder de bedrijven door ging men naar de tempel, het enige wettige heiligdom, met de jubel op de lippen: wij zijn verlost. Zeker om al deze gruwelen te doen, vraagt de profeet schamper. De afgoderij was officieel afgeschaft, maar clandestien werd zij er niet minder druk om beoefend (Jeremia 5 vers 26-28, 11 vers 9 en volgende).

De profeet wist wel, dat zijn volk terug verlangde naar het heidendom onder Manasse. Diens goddeloze regering, toen het bloed der vromen in Jeruzalem vloeide, behaagde hun veel meer. Maar ze meenden, dat zij al zeer vroom waren nu zij zich uitwendig hadden laten reformeren. Het was voor de profeten steeds een zware taak geweest te arbeiden onder een volk, dat de eis van zijn wettige religie verwierp. De arbeid werd dubbel zwaar, nu het ging menen, dat zij vroom waren bovendien. Zo is het toch nog!

Tot zulk een zware arbeid was ook Habakuk geroepen door zijn God. Als hij sprak van rechtvaardigen en goddelozen, meenden ze zeer goed te weten, wat hij bedoelde en vonden aanstonds die goddelozen terug in de heidenen en de rechtvaardigen in zichzelf. Over hen zou de zegen komen en over de heidenen de vloek. Maar de profeet trekt de scheidslijn geheel anders. Dat éne Judese volk was in meerderheid goddeloos, leefde naar het goeddunken van eigen verdwaasde hart en bekommerde zich niet om Gods heilige eis, die zij gaarne stelde aan de heidenen. Slechts een kleine minderheid vroeg ook toen naar de Heere en Zijn heilige wet.

De profeet ziet de verwoesting van Jeruzalem in gezicht. In machtig profetisch visioen schouwt Habakuk heel het wereldgebeuren zijner dagen als de gang van de God des gerichts. In onze dagen is het niet anders. De geschiedenis is een openbaring van de grimmigheid Gods, ook al zal de Heere bij al de gloed van Zijn verbolgenheid Zijn ontfermen niet vergeten.

Indien wij zó de geschiedenis zagen, wij zouden er minder door verbijsterd en versaagd worden. Bij de profeten ontmoeten wij een geweldige Godskennis, die beantwoordt aan de onloochenbare werkelijkheid van de gang der wereldhistorie, bovenal ook in onze bange tijden. De zoetelijke ideeën, waaruit de mensen hun godsvoorstelling opbouwen, zijn geheel in strijd met de werkelijkheid. Daarom buigen de mensen voor hun afgoden. Die heiligheid en wrekende gerechtigheid Gods is niet in strijd met het Evangelie, want dat die geweldige God de God en Vader van Zijn kinderen is, maakt juist de kracht van het Evangelie uit. Een ander Evangelie is er niet.

Wat Habakuk ziet, grijpt hem machtig aan en doet hem beven en sidderen. God nadert in triomftocht en Zijn zegewagen is omstuwd door Zijn gevolg. Vóór Hem uit gaat de pest en op den voet volgt Hem het verderf. Als Hij stilstaat wankelt de aarde: sidderen de volken; worden de bergen verbrijzeld, en zinken overoude heuvelen ineen. De aarde splijt op, de hemelen ontlasten zich, de oceaan buldert, in grimmigheid betreedt Hij de aarde. In toorn dorst Hij de volken.

Zo is er in deze profetieën een toekomstelement van de grote en dorluchtige dag des Heeren. Van nu aan zult gij den Zoon des mensen zien, zittende ter rechterhand Gods, en komende op de wolken des hemels, zal Immanuël profeteren. Hij komt.
Die God is de God zijns heils, zegt de profeet. Mogen wij dit ook zeggen? Hebben wij iets van dat profetische in onze ziel te midden van het wereldwee, te midden van het wee van de Kerk Gods? Hebben wij de scheidslijn tussen goddelozen en rechtvaardigen niet Farizees bepaald, maar is zij door God dwars door onze ziel heengetrokken? Dan alleen zullen wij iets verstaan van hetgeen de profeet hier leert, want hier is onderwijs voor alle eeuwen, voor degenen, die de Heere vrezen en op Zijn goedertierenheid hopen.
Habakuk ziet de dreiging Gods, de staat van land en volk, de dreiging van de natiën, de afval die tot gerichten dwingt, omdat God heilig is.

Is onze tijd niet nog veel geweldiger en alle einden der aarde omvattend? De volkenzee is in beroering, het hart der aarde jaagt en de hemelen zijn getuige van Zijn recht. De oorlogen zijn er en dreigen nog van alle zijden. Ons volk moet zich bewapenen om wellicht onverwacht land en volk te verdedigen tegen vreemde indringers. De natiën jachten om zich tot de tanden te wapenen, schuilplaatsen worden gebouwd en maskers aangemaakt om althans iets te vermogen tegen de vreselijke vernielingen, die de oorlog zal aanrichten. De revolutiekoorts woelt in de aderen der volkeren, het communisme bouwt zijn cellen overal, waar het slechts kan doordringen en indringen, om de wereldrevolutie voor te bereiden. De moderne cultuur zal haar uitvinders vernielen en de natiën zichzelf doen verteren. Het Oosten ontwaakt en het afvallige Westen, de christennatiën, zinken weg in een poel van goddeloosheid en Godverzaking. Wij leven als op een vulkaan.
En de volkeren gaan voort, óók ons volk, met God te tergen en de eindtijd wordt ingeluid met het herhaalde: en zij bekeerden zich niet.
Het geestelijk ontbindingsproces zet zich door met ongekende snelheid; de zedelijke verrotting vreet voort als de kanker en het koud vuur van vijandschap tegen God graaft zich in in de innerlijkste vezelen van de volkslichamen.

En de Kerken? Daar is Rome met zijn macht, vol van afgoderij. Rome met zijn antichristelijke trekken, het schepsel erend boven den Schepper.
Daar zijn de Kerken der reformatie tot onherkenbaar wordens toe ontaard, vervreemd van Gods Woord en Wet. Daar zijn sekten en kringen ook onder ons volk, waar ongeloof en bijgeloof met elkander wedijveren. Gods Kerk ligt verscheurd, uiteengereten, ontkracht, de wijze maagden zijn met de dwazen in slaap gevallen.

Wij denken ook aan de Kerk der Vaderen. Droevig, om bij te wenen is haar verval. En men zal haar reorganiseren naar de mode dezer wereld, Gods gerichten zijn op aarde, óók over de Kerk. Een oordeel is de onkerkelijkheid, een oordeel de verscheurdheid, ook al laat de Heere zich nog niet onbetuigd en gedenkt Hij in den toorn des ontfermens. Een prediking, die Schrift en belijdenis losliet of in dode vormelijkheid haar kracht zoekt, breekt zich alom baan. Waar is het reformatorisch leven van onze vaderen? Het is er niet! Ontbreken niet zowel de genade als de gaven?

Moeten wij niet met reden Gods oordelen ook verder verwachten? Wij hebben het verdiend, verdiend ten volle, wij en onze vaderen verzuimden trouw en plicht, lieten toe, dat de heidenen in Gods heiligdom kwamen, wat wij niet kunnen teniet doen door afscheiding op afscheiding, en een geroep: zie, hier is de Christus, zie, daar is de Christus. Indien wij niet wederkeren en buigen onder Hem, die ons slaat, zullen wij geen dageraad hebben.
Habakuk zegt onvervaard het oordeel aan, doch... met heilig beven, delend in het lot van zijn volk. Hij was een man met een machtig geloof; een kostelijk bezit vooral in zulke tijden. Indien gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het maken in de verheffing van den Jordaan? Wij zijn een revolutionair volk, tuchteloos en bandeloos, in alle kerken en kringen zonder onderscheid, al mag de mate verschillen. Zeker, wij raken hier een wondplek, waar velen liever de pleister niet aftrekken. En toch, dat moet! Is hier getrouwheid bij de broederen. Ook elders?

Nergens wordt de tucht gehandhaafd, nergens! De een maakt het bovendien de ander onmogelijk. Men verblijdt zich in eigen aanwas en bekommert zich - misschien wel met de lippen - niet om de verbreking Jozefs. Te klagen over de ellende is ook nog iets geheel anders, dan in het geloof te staan midden in de ellende aan de zijde Gods met smart in de ziel.

Dit alles zal ons nog nader kunnen blijken, wanneer wij onzen tekst nu op de voet gaan volgen en handelen over:
1e. De vreze van de profeet;
2e. Het gebed van de profeet;
3e. De pleitgrond van zijn gebed.


1e. De vreze van de profeet.
Als ik uwe rede gehoord heb, zoo heb ik gevreesd.
Habakuk heeft de rede, het gerucht, des Heeren gehoord. Waarop moet dit slaan? Op de gezichten Gods. Hij ontving een goddelijke boodschap bij inzicht in de gang van het wereldleven en het naderende gericht.
Maar, past het dan een Godsman te vrezen, te beven? Hebt u ooit de majesteit Gods gezien, heeft Hij u ooit "harde woorden" doen horen? Dan stelt u zulk een vraag niet meer. Bovendien moet u er op letten, dat niet allereerst de vreze voor de oordelen hem overvalt. Want ter wille van Gods heiligheid bidt hij erom, is hij ermee verenigd. Maar vergeet niet, dat het vlees beeft voor gerichten, omdat het erbij vergaan moet. Als de oordelen losbarsten, honger en oorlog komt, dan deelt ook Gods Kerk daarin met haar zaad. Dat grijpt aan. Doch bovenal is in dit vrezen ontzag voor de goddelijke heerlijkheid bij de wetenschap van eigen zwakheid en de zonde van het volk. Als ik hoorde, zo werd mijn buik beroerd; voor de stem hebben mijne lippen gebeefd en ik werd beroerd in mijne plaats. Zekerlijk, ik zal rusten ten dage der benauwdheid als Hij optrekken zal tegen het volk, dat Hij het met benden aanvalle...

Ja, de HEERE Heere is mijn sterkte en Hij zal mijne voeten vast maken als der hinden, en Hij zal mij doen treden op mijne hoogten.
De profeet stond dus na die nieuwe openbaring te beven op zijn benen. Dit was de uitwerking van zijn lichaam, die deze ontzaglijke openbaring maakte in zijn ziel. Zo is het toch ook, als de Heere met ons handelt in Zijn majesteit? Ik beefde, ik sidderde. Maar zalig, als wij mogen weten: ik zal rusten ten dage des strijds en der benauwdheid. De Heere is mijn sterkte. Daarom heeft hij toch innerlijke rust en ziet hij gelovig uit naar hetgeen gebeuren gaat. Het geloof nu is nooit hoog gevoelend, maar betrouwend en doet ons bukken voor de hoge God.

Wij ontmoeten hier niet de vreze van de ontzetting, die steeds leidt tot afbidding van het gericht, maar niet tot aanvaarding veel minder tot verlangen naar het gericht. Ik heb verlangd naar Uwe oordelen. Doch de haren rezen ten berge. Ook in onze tijd is er vrees, die niet is uit God, noch voert tot aanbidding van Gods heiligheid. Zij staat niet zo ver van de spot van de wereld als wij misschien wel denken en wensen. Verneder u dan onder Gods krachtige hand, dat is de sprake, die tot ons komt.

Velen ook vrezen niet en leven voort als ware er geen gevaar. Velen denken, sommigen ook zeggen: het is vroeg genoeg als het zover is. Zou er dan geen versmadende roede zijn? spreekt de Heere.
Het is waar, óók Gods kind kan ongelovig vrezen en doen alsof de Heere niet regeert en vergeten, dat Hij zal zorgen in dure tijd en hongersnood. Zalig als in de grootste smarten onze harten in de Heere gerust blijven. Maar, dat zal alléén kunnen wanneer wij waarachtig verootmoedigd op Hem neerzinken, op wien zich de arme verlaat en die geen helper heeft. Rust in de Heere en Zijn Gezalfde, vrede door het bloed des kruises. Wees te allen dage in de vreze des Heeren.

Als ik Uw rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.
In Jesaja 53 wordt het woord reden vertaald door prediking. Er ging profetisch licht op voor Habakuk over Gods daden in de historie en bovendien had de Heere tot hem gesproken. Hij had het ruisen van Gods voetstappen gehoord. Hij verstond, dat de Heere, hoewel Hij Zijn volk zo uitnemend lief heeft, ja, mede daardoor Zijn gericht over hen niet kon uitstellen. De natiën staan tegen Hem op zou Hij dan kunnen toezien? Wel is Hij traag tot toorn en groot van lankmoedigheid, maar Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwig den toorn behouden. Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning! Hij gordt zich aan ten strijde. Hij had Israël neergeworpen in de woestijn, in Kanaän de roede Zijner verbolgenheid dikwijls op hen doen neerkomen, maar zij hadden hun nek verhard. Het zustervolk Israël was reeds een eeuw in ballingschap, maar de trouweloze Juda bekeerde zich niet.

Luister eens naar Zijn wondere spraak: U alleen heb Ik gekend uit alle volkeren der aarde, daarom zal Ik uw ongerechtigheden straffen. Daarom, daarom, omdat zij Zijn bondsvolk waren, zal Hij hen straffen. Verbondswraak moet hen treffen. De Chaldeeën zullen komen, lichter dan luipaarden en sneller dan avondwolven. De profeet ziet in de geest reeds het land vertreden onder de hoeven der paarden, volk en vorst weggevoerd.

En de leidslieden van het volk? Hun wachters zijn allen blind. Zou Ik mij niet wreken aan zulk een volk als dit is? Wat staat ons te wachten als volk van Nederland, indien de Heere handelen zal naar recht en gerechtigheid? Zullen de volkeren van het Westen niet worden verdaan met hunne beschaving. Waar zijn de vroegere wereldrijken gebleven? De Heere regeert, Hij is met hoogheid bekleed.

Als ik Uw rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.
De vrees van de profeet vertoont drieërlei trek. De tegenwoordigheid Gods grijpt hem aan. Het verleden is hem spiegel van de toekomst en de bedreigingen Gods voor die toekomst zijn angstwekkend. Hij wil zich niet groot houden en doen alsof hij boven de bevingen van onze zwakke, vreesachtige natuur verheven was. Neen, de profeten zijn wel groot en sterk in de Heere, maar niet in zichzelf. De hoogmoedige kent de Heere van verre, mar de nederige geeft Hij genade.
Doch hoe was het gesteld met het geestelijk leven van het volk? Heere, zo bidt hij, Uw werk houdt dat in het leven in het midden der jaren.

Habakuk leefde niet in de gouden eeuw van Jozua. De dagen der jeugd waren lang voorbij. Het lied der jeugd was verstomd en meer klacht dan lofzang werd vernomen.
Mogen wij niet aan het begin van het jaar u bepalen bij den ernst der tijden en het gewicht van de eeuwigheid? Luister, wij hebben een boodschap. De rede des Woords.
Ik hoorde een spraak: roep, wat zal ik roepen? alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem van het gras; voorwaar het volk is gras, als de Geest des Heeren daarin blaast. Daar kwam een maaier met zijn zeis. Ik vreesde voor het gras en dacht aan de oven. Dit jaar zult u sterven. Zie, uw sterfelijkheid, uw onbekeerlijkheid, zij mogen u schrik aanjagen en uw ziel met vreze vervullen en u doen haasten om des levens wil. Als ik Uwe reden gehoord heb... zo heb ik gevreesd...!

Zeg het den rechtvaardige, dat het hem wèl zal gaan, wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan. Ik hoorde zijn stem en zag een gapende afgrond met vuur gevuld en gij stondt aan de rand... een brede weg zag ik en u daarop wandelen. Ik vreesde... Gij zijt rechtvaardig o Heere en elkeen uwer oordelen is recht! De mensen haastten zich om elkander voorbij te snellen. Breed is de weg, die tot het verderf leidt en velen zijn er, die dezelve bewandelen.

Als ik Uwe rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.
De Kerk verscheen mij in haar verscheurdheid en dorheid. Weinigen werden in Sion geboren, anderen doolden af in wereldgelijkvormigheid. Een brede schare zag ik en ik hoorde: velen zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen.
Daar is nog veel meer. Ons land is overdekt met afgodstempels, bioscopen, theaters, danszalen en nog zoveel meer, waar men zijn vermaak zoekt. Ook vele kerkmensen zochten daar hun genoegen. De drukpersen zweten en leveren een stroom van vuil. Zelfs mensen van gereformeerde huize, zo las ik in een kerkelijk blad, hebben geen christelijke lectuur meer nodig en plunderen de openbare leeszalen.

Daar zijn overheden en vorsten... Waarom bleven hun plaatsen in Gods huis zo dikwijls leeg? Waarom toonden zij met woord en daad tot in hun liedekens toe, dat zij van de waarheid, die naar de godzaligheid is, niet zijn gediend. Als ik hunne werken zag en Gods rede hoorde, zo heb ik gevreesd en las in Jeremia: Gaat om door de wijken van Jeruzalem en ziet nu toe en verneemt en zoekt op zijn straten of gij iemand vindt, of er één is, die recht doet, die waarheid zoekt: zo zal Ik het genadig zijn.
O Heere, zien Uwe ogen niet naar waarheid, Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt ze verteerd maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezicht harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. Doch ik zeide: Zekerlijk, dezen zijn arm, zij handelen zottelijk, omdat zij de weg des Heeren, het recht huns Gods niet weten; ik zal gaan tot de groten, en met hen spreken, want die weten de weg des Heeren, het recht huns Gods... maar... zij hadden tezamen het juk verbroken en de banden verscheurd.
Ja, de Heere getuigt: Mijn volk, mijn volk heeft twee boosheden gedaan. Mij, de springader der levende wateren hebben zij verlaten en zij hebben zichzelven gebroken bakken uitgehouwen, bakken, die geen water houden. Dat deed Zijn volk!
De Heere zei verder, en als ik deze rede hoorde, zo heb ik gevreesd: Zij zullen in hunne ongerechtigheid sterven, maar hun bloed zal Ik van de herders en leidslieden eisen.
Ik vreesde voor Zijn versmadende roede en moest toch zeggen: Uw oordelen zijn gans rechtvaardig en elkeen Uwer gerichten is recht. Maar ook werd gehoord de rede van de Almachtige: uw arbeid zal niet ijdel zijn in den Heere.

Als ik Uwe rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.
Er is toch wel oorzaak! Neen, de reeks van ongerechtigheden is allerminst volledig. Wij zouden ons kunnen begeven naar de hogescholen en daar met ontzetting vernemen, dat Gods Woord in verachting is, dat stelsels worden opgetrokken, waarin voor God en Zijn Woord geen plaats is. En nog oneindig veel meer... maar waar is het einde?
Land, land, hoort des Heeren Woord!
Als ik Uwe rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.

Zo is dan de weg van het gebed voor de profeet gebaand in diepe vernedering des harten, in buigen voor de hoge God.

2e. Het gebed van de profeet
Luisteren wij nu naar dat hartontroerende gebed van Habakuk: Uw werk o Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren.
Steeds was boete voorafgaand aan bede, met zuchting voortgebracht. Op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor mijn Woord geeft.
De majesteit van den Spreker en de stof van het gesprek maken het hart verbroken. Zo alleen kan de gevreesde gerichtsaankondiging ten zegen worden, ook al zou het onheil niet meer worden afgewend of gestuit.
Heere, als ik Uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd; uw werk, o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens.
De profeet staat voor het aangezicht des Heeren en heft zijn ogen op tot God. Hij spreekt de Heere toe: Heere, als ik Uw rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.
Wel was de majesteit Gods, die tot hem had gesproken en wiens „gezicht" hij had gezien, op hem gevallen, wel had beving hem bevangen, maar er was geen wegvluchten van die God. De profeet is niet weggevlucht, gelijk de zondaar wil beproeven, die getroffen wordt door een straal van Gods heiligheid.
Neen, zo vergaat het de profeet niet, want hoewel die God zo ontzaglijk is, dat zelfs de hemelen wegvluchten als Hij Zijn stem geeft, hij mag weten, dat deze geweldige God zijn heil is. Hij wordt als geboeid door de strengen van Gods heerlijkheid. Geboeid ook bij de blik op Zijn reine deugden, door de liefde, die zijn ziel omvat. Wanneer wij hiervan iets kennen, iets van dat geboeid worden door de grootheid van God en de macht van Zijn liefde en dan die God tot ons deel te hebben, vluchten wij niet weg maar, al is het met diepe eerbied, heffen wij ons aangezicht tot Hem op om Hem aan te roepen met kinderlijk vertrouwen en zekere verwachting, dat Hij, al werd de aarde veranderd uit haar plaats en de bergen verzet in het hart der zee, ons niet zal begeven noch verlaten. Habakuk mag de Heere toespreken niet als een gevreesde, maar beminde Heere en God des verbonds, die Zijn oor neigt, hoewel Hij de hoge en verhevene is.
Heere, als ik uwe rede gehoord heb, zo heb ik gevreesd.

Hij mag de Heere vertellen wat hem wedervoer. Zo gaat het al Gods kinderen. Hij heeft zelf gezegd: doe Mij uw stem horen, toon mij uw gedaante. Diepe indruk had de ontmoeting met de Heere op zijn ziel gemaakt. Zijn lichaam was geschokt, zijn geest ontsteld, maar zijn hart was niet versaagd, doch vervuld met vrede.
Van Daniël lezen we, dat hij enige dagen krank was na een van de gezichten, die de Heere hem deed zien. Toen werd ik Daniël zwak, en was enige dagen krank: daarna stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over dit gezicht, maar niemand merkte het.

3e. De pleitgrond van zijn gebed
De profeet Habakuk nadert tot God met kinderlijke vrijmoedigheid om het pleit te voeren voor Zijn volk, dat Hij in eeuwige liefde had gekend. Hij sprak in die zelfde tijden tot Jeremia: Ik heb u lief gehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Diep vernederd voor Zijn aangezicht, mag Habakuk toch vrijmoedigheid verkrijgen om te pleiten op Gods ontfermen.
Het lot van Sion gaat ook hem ter harte, als Gods profeet en daarom treedt hij in, stelt zich in de bres, voor een volk, dat wel verwerpelijk was, maar bemind.
U moet weten, dat de Heere zich gaarne hoort herinneren aan Zijn liefde tot het volk Zijner keuze, Zijne aandacht wil laten bepalen bij Zijn trouw en verbond. Hier is omgang met de Heere, die wel zeer hoog woont, maar nochtans laag wil afdalen en Zijn oor wil neigen om te luisteren naar een mensenkind, dat een made is, nietige stofbewoner. Hoor nu het innig gebed van den Godsman.
Uw werk o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren. Hij gewaagt van het midden der jaren en bidt om in het leven houden en bekend maken van Zijn werk. Welke jaren zou de profeet bedoelen als hij zegt: uw werk, o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren. Ongetwijfeld de gerichtsjaren. Dan zou de Kerk het zwaar hebben te verantwoorden, gevaar lopen te worden vernield en over hoop geworpen. Nooit gaat het pad van de rechtvaardigen op rozen. Toch is de weg niet steeds hobbelachtig en leidt niet immer door ravijnen of over bergen. Maar de gerichtstijd zal zeer zwaar zijn.

Bang zal het leven zijn, daarom nadert de profeet tot de Heere om Hem te herinneren aan Zijn eigen werk. Wij zeiden het reeds: dat heeft de Heere gaarne. Kom, tracht eens Hem voor te houden wat Hij deed, Hem te zeggen wie Hij is, en luister dan, luister met ingehouden adem naar het antwoord des Heeren. Hij spreekt toch gewis tot elk, die voor Hem leeft. Toen Daniël in later eeuw biddende was om de Heere Zijn beloften voor te houden, om te pleiten op Zijn verbond, daalde de engel Gabriël uit de hemel en sprak, dat Daniëls gebed was opgeklommen tot God en Gabriël zegt: Daniël, gij zeer gewenste man. Onze profeet nadert niet in eigen naam, maar door de Heilige Geest vrijmoedig gemaakt, heft hij het oog omhoog en zijn hart legt hij aan den boezem van de Eeuwige. Zalig, wie het daar mag brengen; daar kan het uitrusten onder zware arbeid. Hij bidt, dat in het midden der jaren, de jaren van gericht en oordeel, de Heere Zijn volk mag bewaren, in het leven houden, bekend maken Zijn werk.

Hij zegt: uw werk, o Heere. Het is toch duidelijk, dat hij daarmede in dit verband het volk van Gods keuze bedoelt. Zeker, hemel en aarde zijn het werk van Gods handen, Hij heeft ze met wijsheid gemaakt. En niet minder waar is wat de dichter zong: De werken des Heeren zijn zeer groot. Maar Zijn volk is een bijzonder werk van Zijn handen. Dat formeerde Hij zich om Zijn lof te vertellen. Uw volk, o Heere! De profeet nadert de Heere als de God des verbonds en toont Hem als het ware zijn volk, zijn werk bij uitnemendheid. Uw werk, o Heere! Dat werk staat gegrift met onuitwisbaar schrift in de palmen van Zijn handen. In dat werk stelt Hij zijn hoogste eer en welgevallen. Zie hem in de geest en volg hem daarin. De Heere zijn eigen werk voorhouden, pleiten bij de Heere, dat Hij in het leven behoudt wat Hij levend maakte en niet late versterven wat aan de dood was ontrukt. Zalig, als wij met eigen nood en die van degenen die ons op het hart zijn gebonden, ja, als wij met de nood der Kerk als Gods eigen werk tot Hem mogen naderen om te pleiten op Zijn onwankelbare trouw.
Alle confereren met de mensen zal ijdel zijn, indien wij niet in de audiëntiekamer Gods werden gevonden om Zijn eigen zaak bij Hem te bepleiten. Weet het toch, dat er op de deur van Zijn raadkamer geen uur wordt vermeld, waarop Hij alleen maar zou kunnen worden ontmoet. Bij dagen en bij nachten, in vreugde en smart, altijd, ja altijd staat de deur van Zijn paleis open. De Wachter Israëls zal niet sluimeren noch slapen. Nimmer is Hij vermoeid, noch Zijn oor zwaar om te horen. O Heere, uw werk. Uw werk!

Voor Gods Kerk is God nodig. Gods Kerk kan Zijn arm en alvermogen niet ontberen. Hoe zullen wij in den nood der tijden bestaan als Gods gerichten losbarsten als een vuurspuwende berg alles dreigen te verteren, wat er door wordt getroffen of zelfs maar in de verre nabijheid komt. Hoe zullen wij staande blijven te midden van het lijden. O, als ik de Heere maar niet ga verdenken van hardheid, als ik maar staande mag blijven, als zijn volk Hem maar niet de rug toekeert. Ons hart roept tot Hem: O Heere, uw werk, behoud dat in het leven in het midden der jaren.

Donkere wolken pakken zich samen, onweerskoppen vertonen zich. Zware tijden zijn aanstaande, en zijn er reeds. Ja, Gods oordeel is begonnen bij Gods Huis. Zeg niet allereerst en allermeest: de wereld is zo verkeerd, maar versta dat het oordeel begint van het Huis Gods. In dat oordeel zitten wij midden in. En wie doorleeft het, wie buigt en bukt? Wij horen en lezen daar zeer weinig van. Zien wij de breuk der dochter Sions wel genoeg?

Baarn, ds. I. Kievit
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32752
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Profijtelijke lessen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Wanneer wij jong zijn, is het de tijd om te leren. Dat houdt vanzelf niet in, dat als wij ouder worden, dat wij dan geen onderwijs meer nodig hebben. Het is verre van dat. Wij komen hier nooit uitgeleerd. Het is een voorrecht wanneer wij maar nooit een standpunt innemen, dat wij denken dat wij het weten. Onze blindheid en dwaasheid wordt meer en meer openbaar. Ik heb wel eens gehoord dat wijlen Ds. Ledeboer elke dag zong, ja zelfs tot het einde van zijn leven:
„Heer wijs mij toch Uwe wegen
Die Gij wilt dat ik zal gaan.
Tot dezelve maakt genegen
Mij en doe mij die verstaan."


Ik ben wel eens jaloers op die godzalige man geweest, toen ik dat hoorde, en inzonderheid op David, die de vijfentwintigste psalm gedicht heeft, geïnspireerd door God de Heilige Geest. In mijn studententijd heb ik vaak gesproken in een gemeente in Gelderland, waar in die dagen verschillende van Gods geoefende kinderen waren. Waar ook ouderlingen waren die bevindelijke kennis van de zaken hadden. Waarover ik nu ga schrijven, dat is ongeveer 45 jaar geleden. Vaak ben ik op verzoek van wijlen Ds. H. Kieviet daar op zondag voorgegaan. En in de tijd toen na het overlijden van die geliefde leraar de gemeente vacant was, heb ik er vele malen Gods Woord mogen brengen. Uren en dagen hebben we toen met Gods volk mogen verkeren en vele lessen mogen ontvangen, die de Heere heeft willen zegenen. Maar nu de zaak waarover ik iets wilde schrijven.

Na afloop van de dienst was er altijd een ouderling, die je meenam naar de kerkenraadskamer. De overige kerkenraadsleden bleven dan in de kerk totdat al de mensen de kerk verlaten hadden. Je was dan een ogenblik alleen met die ouderling. Op een zondagmiddag had ik gesproken over zondag 50: „Geef ons heden ons dagelijks brood". In die gemeente was er altijd tweemaal dienst op zondag en de diensten duurden dan gewoonlijk twee uren. Ik dacht werkelijk die middag, dat het nogal gemakkelijk ging. Het ontbrak me niet aan woorden. Ik had zoveel vuur, dat ik nog wel langer had kunnen spreken, en er was nogal gevoel in hetgeen dat ik uitdragen mocht, dus het een met het ander was oorzaak dat ik nogal met vrijmoedigheid met die ouderling meeging. De meeste tijd was het zo anders: vooral als er van die geoefende mensen onder zaten. Van binnen zo al afgekeurd en zo bestreden, dat ik niet veel te vertellen had. Ik ben in mijn leven in mijn waarneming al wat keren vermoord, (al was het dan met geen zwaard) dat ik nu nog vaak denk, wat een wonder dat ik nog leef. Huntington schreef, dat hij elke keer sterven moest, als hij de preekstoel opging. Wat een moeilijk leven! Doch die middag was ik nogal opgewekt. Doch wat gebeurde? Toen we daar samen in de consistoriekamer zaten, zei die ouderling: Als je nog eens over die zondag spreekt, dan moet je toch die zondag eens beter lezen. Hij zei: Je hebt wel veel gezegd over het eerste woordje 'ons', maar van het tweede hebt ge veel té weinig gezegd. Voor mij was die opmerking als een donderslag uit een heldere hemel.

Niet uit de hoogte, maar uit liefde ging die man er iets van zeggen. Het is vanzelf een groot verschil wie er wat zegt, en in welke geest dat er iets gezegd wordt. Voor een ogenblik viel het niet mee, maar toch moest ik het toestemmen, dat die man de waarheid sprak. Na die tijd heb ik vanzelf vele malen die catechismus moeten behandelen, en het is me altijd bijgebleven. Dat tweede "ons", in de bede van het allervolmaakste gebed, wijst vanzelf op het kinderrecht, dat Christus voor Zijn volk verworven heeft, op dat dagelijks brood. Het is ook de belofte aan de Kerk gedaan: Uw brood zal zeker, en uw water zal gewis zijn. Soms kan de Heere eenvoudige mensen gebruiken om je lessen te geven, die profijtelijk zijn voor je zelf, maar waar ook anderen nog van mogen genieten, en wat voor anderen tot een zegen mag strekken. Wij moeten ons maar nergens boven verheffen. Van nature zijn wij zo hoogmoedig en denken wij veel aan onszelf, maar het is zo noodzakelijk en profijtelijk dat die "reus" hoogmoed, tegen de grond geslagen wordt. Mijn eerste leermeester had meer dan twintig jaar in diezelfde gemeente gediend, (het was de gemeente van Veenendaal waar de Heere in die jaren velen van Zijn volk had) en hij was een Schriftgeleerde, die in het Koninkrijk Gods onderwezen was, en die uit de schat van zijn hart vooral de laatste jaren oude en nieuwe dingen mocht voortbrengen.

Als jongen werd ik naar hem gezonden om enige opleiding van hem te ontvangen. Op een keer vroeg die wijze man, wat mijn gedachten waren over het komen tot hem. In mijn onnozelheid zei ik tegen hem: „Om leraar te worden". Hij glimlachte even, en toen was zijn antwoord: Mijn doel met u is alleen, om je te onderwijzen, hoe je leren moet. En verder: als ik het voleindigen mag om je te overtuigen, dat je je leven lang moet blijven leren. Denk maar nooit dat je het zult kunnen, want het gedurig onderzoek zal je leren hoe weinig je weet. Eén van onze godzalige oudvaders schreef aan een student: „Ik hoop dat je maar student mag blijven". Ons vlees begeert een makkelijk leven, liever in een stoel , zitten, dan gedurig op je knieën te moeten. Gelukkig dat „de Eeuwige Wijsheid" het beter weet, dan dat wij het weten, wat profijtelijk is, ja onmisbaar is. En nu hoe ouder ik word, hoe meer dat ik terug moet denken aan de wijze lessen die ik in die dagen heb ontvangen. O, het is zo nodig, dat er op onze tenen getrapt wordt. Wij hebben genoeg in ons krachtens onze diepe val om opgeblazen te worden.

Doch waar ik eigenlijk iets over wilde schrijven en de nadruk op wilde leggen is dit, dat als het zuiver ligt, Gods volk elkaar niet missen kan. De hand kan tot de voet niet zeggen: "Ik heb u niet van node." Och ja, dat is ook al een punt waarvan we in de war kunnen raken. Als we letten op de levensopenbaring in onze dagen, dan zouden we haast geneigd zijn om verschillende gedeelten uit Gods woord te schrappen. Maar dat kan uiteraard niet. Dit alles openbaart slechts hoe ver we van God en de praktijk der godzaligheid af zijn.

Doch bedenk steeds dat om anderen te onderwijzen we eerst zelf onderwezen moeten zijn. Persoonlijk en ambtelijk is het zeer profijtelijk om aan ons gemis ontdekt te worden. Het is zo onprofijtelijk als we schik met onszelf hebben en denken dat wij alles weten. O, die zelfvoldaanheid is een gruwel in Gods ogen en het doet ons persoonlijk in het dorre wonen. Helaas, er zijn niet veel "vaders" meer en niet veel geoefende onderwijzers. Jakob wordt zo dun. Zeker, er zullen tot aan het eind der eeuwen uit kracht van Gods verkiezende liefde "Jakobs" blijven, die naar God zullen vragen en die Zijn aangezicht zullen zoeken. (Ps. 24:6).

Maar Jakobs die een Bethel en Pniël achter de rug hebben, zijn er niet zo veel meer. Er is over het algemeen veel meer een leven uit hetgeen er wel eens geweest is dan dat er een dadelijke bediening uit Christus is. Er is weinig bezoek van boven, weinig praktijk, weinig leven, en dat is de oorzaak dat Gods volk zoveel met een zwijgende mond rondloopt.

De bestraffende man in de poort wordt zo gemist. En ook dat is één van de redenen dat alles zomaar voortgaat. Er is zo'n onkunde aangaande de orde des heils en de weg der zaligheid. Daarom is er ook zoveel doorvloeiing en doordrijving van eigen ideeën. Voor Apollos was het een zegen dat Priscilla en Aquila hem eens meenamen naar hun huis en de weg Gods bescheidenlijker uitlegden.

Och, hetgeen er ontbreekt kan niet geteld worden. En omdat de mens een dief is, daarom steelt hij. Dat gevaar is heel niet denkbeeldig. Er zijn zielen die wat krijgen maar er ook wat bijnemen en die, als God het niet verhoedt, dat ook nog vasthouden ook. Daarom is het zulk een zegen als Christus ons maar net als Zacheüs uit de boom roept. Als wij dan met hem op de grond komen, dan bekennen ook wij eerlijk: "En indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder." Als wij hoog in de bomen blijven zitten, dan houden we alles vast. Doch in de waarachtige zielsvernedering worden wij door God eerlijk gemaakt.

Ook is het een zegen als er in de kerk begenadigde mensen gevonden worden met onderscheidend licht, die met ootmoedige vrijmoedigheid anderen mogen onderwijzen in de geest der zachtmoedigheid. Het is maar een droevig teken als wij onszelf maar overal boven plaatsen en niet meer vatbaar zijn voor leringen en onderwijzingen. Het is een verwoesting voor de kerk en een bedroeven van Gods Geest. En als er een beginsel van waarachtige genade in het hart mag zijn, dan zal dat tot grote schade zijn voor ons geestelijk leven, als wij niet meer voor onderwijs van anderen vatbaar zijn. Dan geven wij oorzaak dat Gods Geest in Zijn onderwijzende bedieningen van ons gaat wijken.

Christus heeft in Zijn omwandeling op aarde Zijn discipelen ook niet ontzien. Hij heeft hen getrouw behandeld en als dat nodig was scherp bestraft. Dat heeft geen verwijdering gebracht maar hen des te inniger en nauwer aan Hem verbonden. Ook te dien opzichte is het waar hetgeen wij lezen in Spreuken 27:5-"Openbare bestraffing is beter dan verborgen liefde." Augustinus schreef: "Beter is met strengheid lief te hebben dan met zachtheid te misleiden.", De bestraffing na te laten is de liefde verloochenen.

Er zijn mensen die altijd kritiek uitoefenen en daarvan leven; mensen die er vermaak in hebben alles af te keuren. Dat vloeit uiteraard niet voort uit de Geest Die uit God is. Afbrekende kritiek is te veroordelen, maar opbouwende kritiek is als een medicijn. Laten wij maar steeds bedenken dat niemand volmaakt is. Jacobus schreef: "Die in woorden niet struikelt is een volmaakt man".

Er is geen reden om ons boven anderen te verheffen alsof wij alleen alles maar weten. Ook te dien opzichte is het een voorrecht om en ander uitnemender te achten dan onszelf. Maria zat aan de voeten van de Heere Jezus om Zijn Woord te horen. Saulus van Tarden zat aan de voeten van Gamaliël en daar heeft hij uitwendig veel profijt van gehad.

Voor ons hoogmoedig bestaan is het wel niet strelend wanneer er gedurig opmerkingen gemaakt worden en wanneer ons gemis opengelegd wordt. Maar toch is het zo profijtelijk voor ons zelf, maar ook voor degenen die ons horen praten of preken. Voor studenten en jonge leraren is het zulk een zegen als zij getrouwe leermeesters mogen hebben die bekwaam zijn (zulks van boven gemaakt) om anderen te leren. Ja. het is een voorrecht als zij ambtsdragers mogen hebben, die luisteren kunnen en die de eer Gods liever hebben dan de eer van mensen.

Ook de gezelschappen van Gods beproefde volk kunnen zulk een rijke vrucht afwerpen voor het latere leven. Helaas, wat is het gemis groot in onze dagen. David, de koning van Israël, had vele helden, maar er staat van geschreven: "Zij kwamen niet tot de eerste drie." Dat heeft ook voor de tijd waarin we nu leven veel te zeggen.

En als wij ouder worden, dan moeten wij ons maar niet inbeelden dat wij alles beter weten. Het verstand komt niet altijd met de jaren. Door de ontdekking van de Heilige Geest zullen wij veel meer gaan beseffen en inleven hoe onvatbaar en onvruchtbaar wij zijn. Dan wordt het wonder ook steeds groter als wij nog eens lessen van boven mogen ontvangen, en ook van het volk dat oefeningen heeft ontvangen in de Waarheid en in de Wegen des Heeren. Met een enkel woord kunnen zij soms iets zeggen, dat onder de zegen des Heeren tot zoveel profijt kan zijn.

Ik zal het niet verder uitbreiden, doch dat het ons maar geschonken mocht worden veel te overdenken, hetgeen de Prediker schreef in hoofdstuk 4 : 13: "Beter is en arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden."

Ds. W.C. Lamain, uit De Saambinder, 8 en 22 november 1984
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Adagio
Berichten: 911
Lid geworden op: 22 feb 2018, 15:06

Re: Meditatie

Bericht door Adagio »

Toen ik dit las:
-DIA- schreef: 16 apr 2024, 13:19 David, de koning van Israël, had vele helden, maar er staat van geschreven: "Zij kwamen niet tot de eerste drie." Dat heeft ook voor de tijd waarin we nu leven veel te zeggen.
dacht ik er aan, wat de koning van Egypte deed tijdens de regering van Salomo's zoon:
"En hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg die Sálomo gemaakt had.
En de koning Rehábeam maakte in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.
En het geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten dezelve droegen, en die wederbrachten in der trawanten wachtkamer."
-DIA-
Berichten: 32752
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

De reactie hierboven deed me even zoeken naar het aangehaalde stukje Bijbelse geschiedenis. Ik kwam dan bij een "Antwoord per brief" van wijlen ds. F. Mallan, in De Wachter Sions van 22 september 2008.
De aangehaalde tekstwoorden zijn dus:
...en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Sálomo gemaakt had.
Ik geloof dat dit ons inderdaad wel veel te zeggen heeft. We laten hier de brief in zijn geheel volgen als meditatie:

Antwoord per brief

Geachte heer N.N. te X.*,

U hebt me geschreven dat u graag zou willen dat ik eens zou schrijven over wat we lezen in 2 Kronieken 12:9 en 10. Daar lezen we het volgende: Zo toog Sisak, de koning van Egypte op tegen Jeruzalem, en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Sálomo gemaakt had. En de koning Rehábeam maakte in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.” U hebt me laten weten hoe u er toe gekomen bent om me te vragen om hierover te schrijven. U gelooft dat die woorden ons voor deze tijd ook veel te zeggen hebben.

Met u geloof ik ook dat wat ons daar medegedeeld wordt, ons voor deze tijd veel te zeggen heeft. Maar ik moet die woorden toch voor de lezers eerst even in het licht van de geschiedenis plaatsen. En dan moet ik bij Sálomo beginnen. We weten dat Sálomo die van God niet alleen wijsheid, maar ook rijkdom en eer had verkregen, nog zo ver van de rechte weg is afgeweken. Hij kreeg veel vreemde vrouwen lief, wat voor hem met zich meebracht dat ze zijn hart achter andere goden neigden. Dus hij verviel van het ene kwaad in het andere. De gevolgen daarvan konden niet uitblijven. Jeróbeam hief zijn hand op tegen de koning. Sálomo heeft hem eerst nog eer aangedaan. We lezen echter dat de profeet Ahía hem op het veld vond en het nieuwe kleed dat hij aangedaan had, in twaalf stukken heeft gescheurd en hem heeft doen weten dat de Heere het koninkrijk van Sálomo in stukken zou scheuren en Jeróbeam tien stammen zou geven. Sálomo schijnt dat gehoord te hebben en zocht daarom Jeróbeam te doden. En zo moest Jeróbeam naar Egypte vluchten. Daar is hij gebleven tot Sálomo stierf. Rehábeam, Sálomo's zoon is toen koning in Sálomo's plaats geworden.

Er is toen echter in vervulling gegaan wat de profeet Ahía tot Jeróbeam gesproken had. Men heeft zich toen tot Jeróbeam gewend om hem terug te doen keren uit Egypte, want men wilde hem graag gebruiken om met hem naar Rehábeam te gaan en hem te verzoeken om de last lichter te maken die Sálomo op hen gelegd had. Onder de koningen die over Israël nu hadden mogen regeren, was er een grote welstand gekomen van het rijk van Israël. Maar die uitwendige voorspoed bracht ook weer bijzondere lasten met zich mee, zodat er zware belastingen moesten worden opgebracht. Nu kwam men met het volgende verzoek tot Rehábeam: ”Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders harde dienst en zijn zwaar juk dat hij ons opgelegd heeft, lichter; en wij zullen u dienen.” We weten verder uit de geschiedenis dat Rehábeam raad gehouden heeft met de oudsten van het volk en hen gevraagd heeft: ”Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal? ” De raad die Rehábeam van die oudsten van het volk kreeg, was een goede raad. Zij hebben hem geraden om hierin het volk ter wille te zijn. Maar Rehábeam heeft deze raad niet opgevolgd. Hij verliet de raad der oudsten en hij hield raad met de jongelingen, die met hem opgewassen waren. Die jongelingen gaven hem een andere raad. Zij wisten tot Rehábeam te zeggen dat hij het volk in dit verzoek niet ter wille moest zijn, maar in dit geval harde woorden moest gebruiken en zeggen: ”Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lendenen. Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.” Rehábeam luisterde dus naar het volk niet, maar we lezen ook opmerkelijk dat deze omwending van de Heere was.

Deze geschiedenis heeft ons voor deze tijd ook wel veel te zeggen. Er heeft bij onze regering en bij ons volk ook wel een omwending plaats gevonden. Men heeft onder ons ook wel liever willen luisteren naar de jongeren dan naar de ouderen van jaren. Maar bij de ouderdom is toch wel meer wijsheid te vinden, want als men oud geworden is, heeft men een ervaring opgedaan waar de jongeren niet van weten. We zien in deze tijd ook steeds dat de ouderen zich laten leiden door de jongeren. Dat begint al in de huisgezinnen. Vader en moeder laten zich leiden door hun kinderen. Waar is het gezag nog te vinden? Men weet het gezag niet meer te handhaven. En zo moeten de leerkrachten op de scholen ook maar luisteren naar de kinderen, met als gevolg dat er minder leerkrachten komen. Maar men ziet niet dat men bezig is om de revolutie in de hand te werken. Dat is de geest van: geen God en geen meester. Maar Rehábeam heeft het geweten dat hij naar de raad der jongeren had geluisterd. De scheiding viel tussen de tien stammen en de twee stammen. Jeróbeam werd koning over de tien stammen Israëls.

En nu komen we tot de regering van Rehábeam, want ik moet wat gaan schrijven over die gouden schilden en die koperen schilden. De eerste drie jaren van Rehábeams regering zijn nog wel aardig goed geweest. Rehábeam luisterde nog naar het woord des Heeren, als hij ten strijde wilde trekken tegen Jeróbeam die nu met die tien stammen Israëls van hem afgevallen was. Hij luisterde nog naar de stem van Semája, de man Gods, en hij trok niet te strijde tegen Jeróbeam. En we lezen verder van hem dat hij drie jaren wandelde in de weg van David en Sálomo. Maar daarna kreeg hij ook vele vreemde vrouwen lief. En dan lezen we van hem, dat het geschiedde als hij zijn koninkrijk gevestigd had en hij sterk geworden was, dat hij de wet des Heeren verliet en gans Israël met hem. En toen is Sisak, de koning van Egypte tegen hem opgetrokken met een groot leger. Sisak nam de vaste steden in die Juda had en hij kwam ook te Jeruzalem. Maar toen kwam Semája, de profeet, tot Rehábeam en de oversten van Juda en heeft tot hen gezegd: ”Alzo zegt de HEERE; gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak.” En dan lezen we: ”Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig.” En dan lezen we dat de Heere tot Semája sprak: ”Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden.” Maar dan lezen we dat Sisak, de koning van Egypte toch optoog tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam ook de gouden schilden weg, die Sálomo gemaakt had. En dan wordt ons vermeld dat Rehábeam in de plaats van de gouden schilden koperen schilden maakte. En verder wordt ons dan vermeld, dat hij die koperen schilden gaf in de hand van de overste der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarde. Maar die schilden werden ook gebruikt als de koning in het huis des Heeren ging. Dat deed hij in navolging van Sálomo, die met gouden schilden optrok naar het huis des Heeren. Rehábeam moest dit nu met koperen schilden doen. En toch lezen we dan ook: ”En als hij zich verootmoedigde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen.”

Sálomo ging dus met gouden schilden naar de tempel des Heeren. De rijkdom waarin hij mocht delen, bracht dat zo met zich mee. Maar die rijkdom was nu ook voorbij. Men moest het nu met koperen schilden doen. En u schijnt begrepen te hebben dat dit ons voor deze tijd ook wel wat te zeggen heeft. En zo was het uw vraag of ik daar wat over zou willen schrijven. En zeker, deze geschiedenis geeft ons voor deze tijd ook wel veel te denken. Toch moeten we het een zowel zien als het ander. Waar heeft de rijkdom van Sálomo hem toe gebracht? Wat er nu gebeurde, was ook het gevolg van de verkeerde handelingen waartoe Sálomo was gekomen. We hebben ook een betere tijd gekend in ons kerkelijk leven. En ik wil daar ook wel graag wat over schrijven. Maar we moeten iets altijd van twee kanten bekijken. Als Sálomo zich naar de tempel begaf, gingen zijn dienaren voor hem uit met die gouden schilden. De Heere had hem niet alleen wijsheid geschonken op zijn bede, maar ook rijkdom en eer. Maar waar heeft zijn rijkdom hem toe gebracht? Hij kreeg vele vreemde vrouwen lief, die zijn hart tot de afgoden neigden. De geschiede-

nis van ons land vinden we daar ook in terug. Nederland heeft ook een gouden eeuw gekend, maar het verval van Gods Kerk ging daarmee ook gepaard. Als we de oude geschriften goed lezen, dan kunnen we weten uit wat onze vaderen ons daarin nagelaten hebben, dat ze toen ook moesten zuchten onder het doorbrekend kwaad dat ze moesten aanschouwen.

En nu leven we ook eigenlijk weer in een tijd van gouden schilden. Maar moet ons dat ook niet doen vrezen voor het naderend oordeel Gods? We moeten hierin ook weer zien, dat tijden van uiterlijke welvaart voor het geestelijk leven niet zo gunstig zijn. Een kind van God komt er wel achter dat de tegenheden niet gemist kunnen worden in het leven. Men kan de Heere zo gemakkelijk aan Zijn plaats laten als alles voor de wind gaat. De Bijbelheiligen zijn ons daarin dus ook tot een voorbeeld gesteld. Het blijkt uit wat we van hen kunnen lezen, dat ze in de tegenheden het meest de Heere nodig hadden. De Psalmen geven daar ook een rijk getuigenis van. En lezen we ook niet, dat als Jeschurun vet werd, dat hij achteruit sloeg? En zo staat dan ook wel het een met het ander in verband. Zouden we nu ook niet onder de gouden schilden moeten zuchten? In Sálomo's tijd zal het ware volk van God ook wel onder de gouden schilden hebben gezucht. We zien het ook in deze tijd waar de welvaart een land en volk en ook de Kerk toe brengt. Daar wordt ook maar te weinig acht op gegeven. Vanwaar is het dat de wereldgelijkvormigheid de Kerk zo binnendringt? Maar de Heere is van dit alles ook geen ledig Aanschouwer. Dus we hebben voor de toekomst dus ook niet veel goeds te verwachten.

Maar we hebben de bedoeling van uw schrijven ook wel begrepen. U bent volgens uw schrijven ook met iemand in gesprek geweest, die er u op wist te wijzen dat het zo duidelijk blijkt dat er nu voor gouden schilden koperen schilden in de plaats gekomen zijn. Er zijn personen genoemd uit het verleden, die mij ook niet onbekend gebleven zijn. Ik ben nu oud geworden en moet nu ook aan betere tijden wat het geestelijk leven betreft, terugdenken. Ik vergeet niet dat ik ergens zondags moest zijn, waar ik drie keer het Woord uit moest dragen en waar ik tussen de middag- en avonddienst een gesprek van twee ouderlingen kreeg te horen, die al jong hun geliefde vrouw moesten missen en met een groot gezin achter gebleven waren. En dan in een arme tijd. Maar die ouderlingen kwamen met elkaar in zulk een levendig gesprek over Wie de Heere in die tijd voor hen geweest was. Het was bijzonder aangenaam om dat aan te horen. Ik moest ze tenslotte er opmerkzaam op maken dat het tijd was om naar de kerk te gaan, want daar zaten de mensen ook te wachten. Maar zo heb ik het oude volk van God ook meegemaakt, dat over de daden des Heeren wist te spreken uit een tijd van veel zorg, kommer en ellende. In mijn jonge tijd mocht het ook nog weer zo anders zijn dan nu, wat het geestelijk leven betreft. Zelf ben ik in een moeilijke tijd opgegroeid, maar mocht ook ouders hebben voor wie die uitreddingen des Heeren niet onbekend gebleven zijn. Maar ik denk ook terug aan mijn jonge tijd waarin ik me op de gezelschappen van Gods volk mocht bevinden. En terwijl ik dit schrijf, is het meer dan zestig jaar geleden dat ik het Woord Gods uit mocht dragen en nog op veel plaatsen ouderlingen mocht ontmoeten, die voor mij onvergetelijk zijn gebleven. En nu spreken de plaatsen me zo aan die nu wat dat betreft zo ledig worden gevonden. En ook denk ik aan de oude leraars terug, aan wie ik me nauw verbonden wist, omdat er van de door hen verkondigde Waarheid zoveel uit mocht gaan. Dan moet ik ook wel eens met de dichter van de oude berijming zuchten:

Ach! waar mag de genade des ouden tijds wezen, Die Gij David toezeid, naar Uw waarheid geprezen?

Maar nu mogen we ook weer niet te gering denken over wat de Heere nog wil doen. We lezen zo opmerkelijk in de geschiedenis van Rehábeam: ”ook waren in Juda nog goede dingen.” Matthew Henry zegt daarvan: ”Daar waren ten aanzien van de godsvrucht nog goede dingen. Men vond er nog enige ware gelovigen en getrouwe wetbetrachters. De goede leraars, vrome lieden en deugdzame godvruchtige huisgezinnen waren niet alle uitgestorven, en zelfs nu onder het gewoel der rampen, nog als gelouterd, beproefd, versterkt en verbeterd geworden. Merk dat het in een tijd van tegenheden en verdrukkingen, in een tijd van algemene verbastering en zedebederving enige troost verschaft, dat er nog, al was het een klein getal, vrome en godvruchtige mensen zijn overgebleven, welke een goede grond van hoop voor de behoudenis van het ganse land en volk opleveren kunnen.” Ik heb nu even woordelijk opgeschreven wat er in de verklaring van Matthew Henry te lezen is. En dan zegt hij verder ook nog: ”Merk hier op o Christen, dat indien uw tijdelijke zaken al niet gaan mochten naar uw wens en vooruitzicht, gij toch reden hebt om dankbaar te zijn, indien ze nog beter uitvallen dan gij had durven hopen of dat gij verdiend had; en in alle gevallen hebt gij het aan Gods goedheid te danken dat Hij u nog iets over laat en u niet alles ontneemt, welk Hij u onverdiend geschonken en 't gene gij misschien misbruikt had.” Er wordt dus ook nog te weinig opgemerkt wat de Heere ons nog schenken wil. In een tijd van veel beroering in de wereld wil de Heere ons tot nog toe rustig doen opgaan onder Zijn Woord. Zelf ben ik oud geworden, maar mag toch gedurig nog zien dat de Heere in mijn leven nog gewerkt heeft in de bekering van zondige mensen. En zo wil Hij ons ook nog leraars geven om Zijn Woord te brengen. Zo mag ik soms nog met enig genoegen een preekje lezen van leraars die bij mij hebben gestudeerd en mij in de weg van alle vlees zijn voorgegaan. En dat doet me ook zien wat de Heere tot nog toe ons gegeven heeft. Laten we dat toch ook niet klein achten. En als er maar plaats voor bij ons mag zijn, wil de Heere het minste wat er nog zijn mag, ten goede voor ons gebruiken. Dus dat moet toch ook nog gezegd worden, want het is de boze er om te doen, dat we zullen versmaden wat de Heere nog geeft en daar zelfs verachtelijk over zullen spreken, wat ook niet tot stichting van onze medemensen en van onze gezinnen kan zijn. Laten we toch ook de ambtsdragers nog waarderen die hun schouders nog willen zetten onder het werk waar ze zich ook onbekwaam toe achten, temeer als ze denken hoe ze nu de plaats innemen van vorige ambtsdragers die ze ver boven zich achten. Mocht ons gebed ook nog maar zijn voor deze ambtsdragers, die vooral ook in deze boze tijd van zoveel doorbraak in het kwade, zich steeds geplaatst zien voor al zulke gevallen waarin ze de hulp des Heeren ook zo nodig hebben. Het moet me van het hart om daar ook de aandacht op te vestigen.

Denk nu niet dat ik de tijdsomstandigheden te rooskleurig wil inzien. Er ligt veel achter me. Vele geachte kinderen Gods en leraars heb ik weg zien vallen. Ik heb ze ook de klacht horen uiten: God haalt Zijn beste huisraad in. En wat er overblijft is min. Dat wijst ons ook op de naderende oordelen Gods. En over die oordelen kan ik ook niet gering denken, want ik weet wat er achter me ligt in de oorlogstijd en in de watersnood. De Heere kan Zijn Kerk ook gaan verplaatsen. Dat laat Zijn Woord ons ook zien. Wat is er nog overgebleven van de gemeenten waar de apostelen hun brieven aan hebben geschreven? Maar tot op heden heeft de Heere in ons land het zuivere Woord nog doen beluisteren. Laten we dat ook niet klein achten. We maken het ons wel waardig dat de Heere ook hier de kandelaar van zijn plaats wegneemt. Toch blijft er de belofte van de Koning der Kerk liggen: ”En ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld.” Het zal er voor een ieder onzer maar op aankomen om tot dat overblijfsel naar Gods genade nog te mogen behoren. In Christus is en blijft er een volheid van genade voor de grootste der zondaren. Mocht onze ziel maar hunkeren naar dat zuivere goud, want dat zal er toch ook nog blijven bij al het koper dat voor het goud in de plaats gekomen is. Juist in een tijd van een afvallen der bladeren, zal er nog een tiende deel overblijven, volgens Jesaja 6. Al scheurde het rijk van Israël onder Jeróbeam en Rehábeam, wat de geschiedenis ons nu deed overdenken, als er onder het rijk der tien stammen geen godvruchtige koning meer te vinden was, heeft de Heere onder Juda zulke koningen nog wel gegeven. We hebben maar te denken aan een Jósafat, een Hizkía en een Josía. En onder het rijk der tien stammen gaf Hij nog getrouwe profeten. Zo wordt Gods raad door alles heen nog vervuld. De Christus moest uit dat schuldige volk nog voortkomen. En het wacht nu op Zijn weder­komst. De wijze maagden mogen met de dwaze maagden in slaap gevallen zijn, maar het is ze toch om Zijn komst te doen, want er mag bij hen nog olie in de vaten zijn. Daar zal het nu voor ons allen ook maar op aankomen, of die olie niet gemist zal worden. De Heere gebruike daartoe nog dit gebrekkige schrijven over dit gewichtige onderwerp, Zijn Naam ter eer en onze zielen tot zaligheid.

*De initialen kunt u vinden via digibron.nl, omdat mogelijk de vraagstellen nog in het land der levenden kan zijn vermeld ik hier alleen N.N. te X.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
pierre27
Berichten: 5403
Lid geworden op: 10 sep 2005, 12:00
Locatie: Eemvallei

Re: Meditatie

Bericht door pierre27 »

Dank voor deze bijdrage DIA, met belangstelling gelezen.
Zalig is de mens, welken de Heere de zonden niet toerekent.
Plaats reactie