Nahum bijbelstudie (posting 4)
Nahum 3
3: 1- 4 profetische typering van Ninevé."Grote Hoer"
1.Wee over de bloedstad! louter leugen,
vol van geweld, eindeloos roofzuchtig.
2.Hoor, de zweep! en hoor, geratel van raderen!
en jagende rossen, en voorthuppelende wagens!
(voorthuppelende wagens) vgl 2:5 zij struikelen in hun voortgaan;
3. Steigerende ruiters!
en gefonkel van zwaarden en geflikker van speren!
en een menigte verslagenen, een massa doden,
daar is geen eind aan de lijken, men struikelt over de lijken!
4. vanwege de menigte der hoererijen dier hoer,
uitnemend van bekoorlijkheid, ervaren in toverkunsten,
die volkeren verstrikte door haar hoererijen
en stammen door haar toverkunsten..
(v 4) vgl 2 Kon 9:22

(Joram tot Jehu): "is het vrede, Jehu?, maar deze antwoordde: "Wat vrede! zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren?"
Voordat in vers 5 de aanhef van 2:13 wordt voortgezet volgt eerst een profetische typering van het Assyrische wereldrijk.
Bedrog, geweld en roofzucht worden hier in één adem genoemd. Tezamen met de cultsche hoererij vormden deze verschijnselen het decor, van de oude stad Ninevé.
Nahum benadrukt hier dat het oordeel over de stad ten volle is verdiend. De macht van Ninevé berust namelijk op bedrog. Want roofzucht, geweld en afgoderij zijn de uitlopers van de geest van bedrog (Rom 1:18-32).
Om hun wetteloze praktijken te sanctioneren hadden koningen wel de beschikking over orakels. In het oude Israël deden als zodanig leugenprofeten dienst. Ook Achab had de beschikking over hofpredikers naar eigen keuze. Echte profeten van Jahweh verafschuwde hij. Het gehele decor, waartegen de geschiedenis van Achab en Izebel zich afspeelde, vinden we in de eerste vier verzen van Nahum 3 terug: leugen, bedrog, hebzucht, moord, afgoderij en onreinheid, God had Ninevé gebruikt als gesel tegen het rijk van Samaria. De benauwdheid had zich als een oordeel van God uitgestort over het noordelijke rijk Israël. Nu is het de beurt van Ninevé voordat deze zich andermaal tegen het huis van Juda zou kunnen keren (Nahum 1:9b). De maat van de leugen en de onreinheid van Assyrië was vol geworden.
Tot een woestenij wordt deze uitgelaten stad, onbezorgd als zij was, die van zichzelf zei: "Ik ben het en niemand anders" (Zeph 2:13).
Deze zelfgenoegzaamheid, die Ninevé kenmerkte is het centrale punt waar het in deze verzen om gaat. Een moraal, gebaseerd op eigen maatstaven leidt uiteindelijk tot de on-dergang. Vers 4 doet sterk denken aan de beschrijving in Ez 16 waar Israël voorgesteld wordt als een verstotene, over wie God Zch evenwel ontfermde, en tot grote schoonheid werd gebracht door Gods ingrijpen: het koningschap waardig. Deze bruid van God kwam echter tot diep verval: vertrouwend op haar schoonheid pleegde zij ontucht met iedere voorbijganger.
Nahum gebruikt dezelfde symbolische vergelijking, toegespitst op Ninevé. De reikwijdte van deze symboliek gaat echter veel verder, en was eveneens van toepassing op het afvallige Israël (Achab) en op het afvallige christendom (de valse profetes Izebel in de gemeente van Thyatira -Openb 2:20). In het laatste bijbelboek is het de grote hoer die aan vele wateren zit, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben (Openb 17).
De antichrist zal voortkomen uit het afvallige christendom: zij is van ons uitgegaan maar was uit ons niet...(I Joh 2:19). De geest van de antichrist is daar, waar de Vader en de Zoon geloochend worden (I Joh 2:21).
Ook onder ons bestaat het gevaar dat we Gods getuigenissen, inzettingen en rechten los maken van de Gebieder zelf. Ook dan is er sprake van eigen gerechtigheid. Jezus doelde juist op een dergelijke ontwikkeling toen hij sprak van een overvloediger gerechtigheid (Matth 5:20). Een echte christelijke levenspraktijk is niet gebaseerd op burgerlijk fatsoen maar gaat gepaard met een besef, verwoord in Psalm 119:19: "Ik ben een vreemdeling op aarde, verberg uw geboden niet voor mij". Abraham wist dat, en trok weg uit het land der Chaldeeën: zijn beslissing die voortkwam uit gehoorzaamheid (Rom 4:3) maakte deel uit van een strijd op leven en dood met de machten die de openbaring van God in ongerechtigheid ten onder houden (Rom 1:18-19).
3: 5- 7 Profetische beschrijving van het gericht over Ninevé
a) 5. "Zie, Ik kom op u af",
b) luidt het woord van Jahweh der heischaren,
c) "en uw klederzomen licht Ik van voren op"
d) "en Ik toon de volkeren uw naaktheid"
e) "en de koninkrijken uw schaamte;"
6. "en Ik zal vuilnis op u werpen,"
"u te schande maken en u tot een schouwspel stellen,"
7. "zodat alwie u ziet, u zal ontwijken"
"en zeggen: "Ninevé is verwoest! wie zal haar deelneming betonen?"
"vanwaar zal ik troosters voor u zoeken?"
vers 5a/b zijn een herhaling van 2:13: de verzen 1-4 vormen een soort interval in de tekst, want de aanhef van 2:13 wordt hier feitelijk voortgezet. Het onrecht aan Juda bedreven wordt aan Ninevé in herinnering gebracht (1:11,13; 2:2). Dit is echter niet de enige reden dat Ninevé onder Gods oordeel komt: God trekt zich ook het lot van de volkerenwereld aan. Assyrië heeft zich bezondigt tegen de volkeren en zich daarmee schuldig gemaakt tegenover Jahweh. Het heeft Gods ordining met betrekking tot de samenleving der volkeren geschonden (vgl: Amos 1-2).
5c-e is een typering van het oordeel over onreinheid. In het oosten was dit een speciale straf voor een hoer of overspeelster (Jes 47:3,6; Jer 13:22, 26; Ez 16:36-37, Hos 2:9)
Het opwerpen van vuilnis is een vertaling voor een uitdrukking welke meestal betrekking heeft op afgoden: "voorwerp van afschuw" (II Kon 23:13 ->Milkom, de afschuw der Ammonieten). Hier heeft het dezelfde betekenis als in Mal 2:3, waar de priesters, die zich van geen onreinheid hebben onthouden, met onreinheid worden overdekt. Ze worden met het vuil, waarin zij zich gekoesterd hebben volledig geïdentificeerd, zoals het bloed van Achab afgespoeld werd in hetzelfde water waarin Izebels tempelhoeren zich wiesen.
Ninevé wordt tot een schouwspel, een afschrikwekkend schouwspel. Zefanja schildert het zelfde schouwspel met betrekking tot de ruïnes van Ninevé als ook later op Babel van toepassing zal worden verklaard. Een wildernis, dor als een woestijn waar kudden, alle gedierte dat in troepen leeft zal legeren: pelikanen (gieren) en roerdompen op de kapitelen van de paleizen (Zeph 2:14). Jeremia noemt later Babel een verblijfplaats voor Jakhalzen (Jer 51:37). Jesaja ziet in Babel geen herders zich legeren, maar wel hyena's, hij ziet huizen vol uilen, terwijl struisvogels en veldgeesten rondhuppelen, en wilde honden en jakhalzen huilen in de burchten en de paleizen van wellust.
Een dergelijk schouwspel is een profetische typering voor een stad, ten onder gegaan door Gods ingrijpen. Deze roofdieren typeren de volledige afwezigheid van de situatie van recht en vrede. (zie Jer 5:5-6

Zij hadden altezamen het juk verbroken, de banden verscheurd. Daarom slaat hen een leeuw uit het woud terneer, een steppewolf vernielt hen, een panter (luipaard) ligt op de loer bij hun steden).
Het zijn dezelfde dieren die aan Jezus voeten lagen, toen engelen kwamen en Hem in de woestijn dienden nadat Hij door de satan verzocht was. De verandering van de schepping, die toen plaatsvond als prefiguratie van het vrederijk zal plaatsvinden door de gehoorzaamheid van Jezus Christus waardoor de satan uit de woestijn wegvlucht en de woestijn verandert in een vruchtbaar land (Markus 1:12-13).
De afwezigheid van deelneming en troost voor Ninevé zijn een contrast op de strekking van deze profetie als boodschap aan Juda. Voor Juda was het een troost, want de benauwdheid zal zich niet voor de tweede maal verheffen (1:9). De naam van de profeet betekent "troostrijk" en zijn profetie heeft ook deze strekking "voor hen, die bij Hem schuilen" (1:7).
3: 8-11 Ninevé's val gelijk aan die van Thebe (No Amon).
a) 8.Zijt gij sterker dan No Amon, (vgl: Amos 6:2)
b) dat gelegen is aan de stromen,
c) door water omgeven;
d) welks voorwal een watermassa is,
e) een watermassa haar muur?
9) Ethiopië was haar kracht en Egyptenaren wel zonder tal,
Puteeërs en Libyers waren u tot hulp.
Ethiopie = Kusch (Assyrisch: Ku-u-su) in de volkerentafel (Gen 10:6) heeft het de eerste plaats onder de Chamietische volkeren. (Jes 11:11, 20:3, Ez 29:10) Egypte = Mitsraïm (Assyrisch: Mu-sur of Mi-sir) (Jes 11:11) Put is een deel van Lybië. De septuagint vertaalt op enkele plaatsen Lybiërs (Jer 26:9, Ez 37:10, 38:5) Lybiërs: de Lehabieten in Gen 10:13 zijn waarschijnlijk Lybiërs. Het waren de hulptroepen van No Amon. (zie volkerentafel >Gen 10< bij de zonen van Cham).
a)10. Zelfs zij - in ballingschap ging zij gevankelijk,
b) zelfs werden haar kinderen verpletterd
c) op alle hoeken der straten,
d) En over haar aanzienlijken wierp men het lot
e) en al haar machtigen zijn met ketenen gebonden.
11.Ook gij zult dronken worden,
beneveld zult gij zijn, ook gij zult zoeken een schuilplaats voor de vijand.
Nahum geeft zijn profetie een retorische wending, die dienstig is om zijn profetie meer historisch reliëf te geven.
De vergelijking met Thebe is zeer treffend, omdat deze stad door haar ligging de evenknie genoemd mag worden van de Assyrische stad.
Het betreft een stad die door het omliggende water een sterke ligging heeft. Algemeen wordt deze stad: No Amon in Egypte gezocht. De meeste exegeten houden No Amon als identiek met het Boven-Egyptische Thebe. Het was ook de stad van Farao Toetanch-Amon. Tijdens de 18e en 19e dynastie bereikte Thebe het hoogtepunt van zijn bloei en macht. Eerst tijdens de 21e dynastie verminderde haar macht toen de residentie van de Farao's verplaatst werd naar Beneden-Egypte in de delta: naar de stad Tanis (=het bijbelse Zoan

> Ps 78:12,43, Jes 19:11,13 >in één adem met Nof=Memfis. Ez 30:14) No Amon komt in Jer 46:25 en Ez 30:14-16 voor als No. Er was een beroemde tempel van de god Amon bij die stad. De Grieken noemden de stad daarom Diospolis hè megalè (Diospolis Magna) = de grote stad van Amon (Dios = Zeus = Amon). Ook wordt de stad in die tijd aangeduid met de naam Thèbai (Homerus), waarschijnlijk afgeleid van de profane naam van de stad: T-apet. Wat Nahum over deze stad zegt: "met water omgeven" was inderdaad van toepassing op het opper-Egyptische Thebe. Deze stad lag bovendien aan beide oevers van de Nijl, waarvan de westelijke oever de dodenstad betrof. Het oostelijke deel was niet slechts door muren maar ook met grachten beschermd, met water gevoed uit de Nijl, zoals de grachten van Ninevé hun water ontvingen uit de Choser, die uitliep op de Tigris. De woorden in vers 8c-e behoeven niet de beduiden dat de stad op een eiland gelegen was. In poëtische geschriften als Nahum behoeft ook niet alles letterlijk te worden genomen. Het betreft slechts een dichterlijke uitdrukking om de verdedigingswerken van Thebe met die Van Ninevé te vergelijken.
Ondanks zijn machtige positie is Thebe het lot zoals omschreven in vers 10b/c overkomen. De strekking is dat Thebe, ondanks kracht en beschikbare strijdkrachten (vers 9) letterlijk is verpletterd, tot de kleinste kinderen toe. Het hebreeuwse ólal is afgeleid van ól = zogen en heeft dus betrekking op zeer jonge kinderen.
Waar het werpen van het lot over de aanzienlijken betrekking op had is niet geheel duidelijk. Men legt allereerst de nadruk op het vernederende karakter van deze behandeling.
Gezien de reputatie van de Assyriërs heeft het mogelijk betrekking op de wijze waarop deze aanzienlijken door de overwinnaars werden afgemaakt!
Ninevé zal dronken worden, zo wordt het genoemd in vers 11. Een staande uitdrukking voor de toorn van Gods gramschap. De beker der gramschap wordt genoemd in Jer 25:27, Klaagl 4:21, Ps 60:5, 75:9 "Hij schenkt daaruit tot de droesem toe. Alle goddelozen der aarde moeten hem slorpende drinken!" Jes 51:17 ->de beker Zijner grimmigheid en de kelk der bedwelming", Ez 23:33

"een beker van huivering en ontzetting is de beker van uw zuster Samaria, gij zult hem tot de bodem toe uitdrinken" Obadja :16

"...alle volken (zullen) zonder ophouden drinken, ja zij zullen drinken en zwelgen, en zij zullen worden als hadden zij nooit bestaan" Hab 2:16

"Tot u zal zich wenden de beker van de rechterhand des Heren".
Duidelijk is dat het drinken van de beker der gramschap doelt op bedwelming en ondergang. Het drinken van de beker is de primaire oorzaak van hun ondergang. Dat sluit se-cundaire oorzaken echter niet uit.
3:12-17 De vestingwerken verliezen hun kracht.
12.Al uw vestingwerken zijn vijgebomen met de eerste vruchten:
als zij geschud worden, vallen ze op de mond des eters.
13.Zie, u volk is als vrouwen binnen in u;
voor uw vijand hebben zich de poorten uws lands wijd opengedaan,
het vuur heeft uw grendelen verslonden.
14.Schep u water voor het beleg,
versterk uw vestingwerken;
treed op de klei, stamp op het leem,
pak aan de tichelvorm!
15.Aldaar zal het vuur u verslinden,
het zwaard u verdelgen,
het zal u verslinden als de sprinkhanen (*).
(*) bladrups (SV: kevers / NBG: verslinder)
Vermeerder u als de sprinkhanen (a), vermeerder u als de sprinkhanen (b)!
(a) bladrups (SV: kevers / NBG: verslinder)
(b) larf (NBG/SV: sprinkhanen) (Ps 105:34a; Joël 1:4a2; 2:25a)
16. Gij hebt immers meer kooplieden dan de sterren des hemels -
de sprinkhanen (*) ontpoppen zich en vliegen weg.
(*)larven (SV: kevers / NBG: verslinders) (Jer 51:27; Ps 105:34b; Joël 1:4b2; 2:25b:[versl])
17.Uw ambtenaren zijn als de sprinkhanen,
uw schrijvers een zwerm van sprinkhanen,
die legeren op de tuinmuren, wanneer het koud is:
als de zon doorbreekt, dan zijn ze verdwenen
en hun plaats is onbekend.
Het woord dat staat voor "vestingwerken" (vers 12) is eigenlijk een abstractum en staat als zodanig voor "vastigheiden": De betekenis is evenals in Hab 1:10 concreet. Het gaat niet slechts om de stad als vesting, maar om het gehele systeem van vestingwerken, dat als doel had de residentie van Assyrië te beschermen.
Deze vestingwerken worden vergeleken en gelijkgesteld met vijgebomen. De wijze van inneming van de stad sluit hier op aan: de verdedigingswerken van de stad staan ter be-schikking van de belegeraars, zij vallen als het ware als rijpe vruchten de belegeraars in handen. Zij verliezen hun kracht voor de verdediging en vallen in de mond van de eters, namelijk de aanvallers, en dienen nu hun doel.
Alles wat de verdedigers van de stad nog zullen uitrichten is slechts tevergeefse moeite. Tot het voldongen feit, benadrukt in vers 13 is de rhetorische aansporing in vers 14 slechts ironisch bedoeld: het vuur dat de eerste verdediging heeft verslonden is niet meer te blussen en zal sneller dan de verdedigers het kunnen blussen de verdediging lamleggen. Het zwaard zal hen verdelgen.
Terwijl het vuur de wagens verslindt maait het zwaard de helden weg (zie uitleg bij 2:13). zowel het vuur als het zwaard zijn wapens in de hand van God (3:15). Het is de beker van Zijn gramschap die zij moeten drinken. De belegeraars zijn slechts middelen in Zijn hand om deze gramschap uit te gieten.
Zoals sprinkhanen in korte tijd de velden kaal eten, zo verdelgt het zwaard de inwoners van Ninevé. De menigte doden, genoemd in vers 3 zijn daarvan het sprekende bewijs.
Sprinikhanen hebben de gewoonte om zich in grote getale in spleten van muren te legeren als het koud is. De profeet doelt op een overigens koude dag, waarop toch de zon doorbreekt, met als gevolg dat de sprinkhanenzwerm verdwijnt.
Nergens zijn ze meer te vinden. Belangrijk in deze vergelijking is de massale legering op de tuinmuren, waarbij ze niet over het hoofd kunnen worden gezien. Na het doorbreken van de zon zijn ze even massaal spoorloos verdwenen. Hun weg wordt niet gevonden. Zo zal het ook gaan met de bevolking van Ninevé: Zijn nagedachtenis verdwijnt van de aardbodem, zijn naam wordt niet meer genoemd (vgl Job 18(:17).
3:18-19 Spotlied over de koning van Assyrië
18.Hoe sluimeren uw vrienden, o koning van Assyrië slapen uw edelen,
uw mannen zijn verstrooid op de bergen,
maar er is niemand, die ze verzamelt.
19.Geen genezing voor uw breuk,
onheelbaar is uw wonde.
Allen die de mare aangaande u vernemen,
klappen over u in de handen:
want over wien is uw boosheid
niet bestendig uitgestort?
De toekomst van Assyrië is uitzichtloos. Er is niemand die omziet naar de verslagene. Hun verwachting is afgesneden (Zach 10:2)
In de fabel van Ez 31:16 -een zinnebeeldig verhaal over de ondergang van Assyrië- wordt het begrip "troost" slechts in relatieve zin gebruikt.
de bomen van Eden, de keur en het schoonste van de Libanon, zagen zich getroost door de val van de grootste Libanonceder: Assur. De dreun van zijn val deed de volkeren beven (Ez 31:16). Er was geen helper meer, want Assyrië had de gehele volkerenwereld getyranniseerd. De vraag van vers 18 is dan ook slechts sarcastisch bedoeld: de sluimering van Assurs "vrienden", indien ze al zo genoemd zouden willen worden, is te verstaan als hun doodslaap.
Opdat de naam van de profeet Nahum "troostrijk" betekent moet de strekking ook gezocht worden in het tegendeel voor degenen die bij hem schulen. Voor hen is Hij een sterkte in de dag der benauwdheid (1:7).
Het is, zoals een ander spotlied verwoord als slot van een strijdlied overigens: het lied van Deborah (Richt 5). Het uitblijven van de strijdwagen van Sisera maakt de moeder van Sisera wanhopig. De laatste strofe van dit lied geeft de volgende toepassing op dit drama:
(Richt 5:31)
"zo zullen omkomen al uw vijanden o Here!
Maar die Hem liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht!