Ds. Moerkerken en een verlate reactie op Ds. Harinck?
Geplaatst: 08 jun 2002, 18:04
Enigszins schrok ik toch wel wat ik vanmiddag las in het Reformatorisch Dagblad onder het kopje 'Uit de kerkelijke pers'.
Ds. Moerkerken begint zijn stuk alsof het een kwalijke zaak is als er van de prediking een karikatuur gemaakt wordt. Wij betuigen dat met Ds. Moerkerken. Immers de prediking staat in het licht van Gods Woord als de enige weg tot onze zaligheid. Het zijn immers de Schriften die van Hem getuigen. Echter onbijbelse uitdrukkingen in de prediking bestrijden is een roeping van iedere apologeet.
Vervolgens betuigen wij met Ds. Moerkerken, dat het zeer zeker niet waar is dat in iedere (oud) Gereformeerde Gemeente geleerd wordt dat we liever naar de hel moeten gaan, dus afzien van onze eigen zaligheid boven het zalig worden. Zeer zeker zijn er nog gemeenten waar het Woord recht bediend wordt. Waarmee ik me haast om te zeggen dat het zo is dat ook in die gemeentes waar dit nadrukkelijk beleden wordt er soms plaats kan zijn voor de rechte bediening.
Ds. Moerkerken begint met het aanhalen van de profeet Micha om aan te tonen dat een mens ééns in zijn leven een tijd moet kennen dat hij het met God eens gaat worden. Dit laatste zullen wij niet kunnen en ook niet mogen ontkennen. Natuurlijk zal die mens weten dat het rechtvaardig zou zien indien hij verloren ging of gaat! Toch is er onherroepelijk aan deze bede verbonden een roepen om genade.
Het was beter geweest dat Ds. Moerkerken de volledige tekst geciteerd had. Dan had ook hij moeten belijden dat deze tekst eindigt met deze woorden: "(...) totdat Hij mijn twist twiste, en mijn recht uitvoere; Hij zal mij brengen aan het licht; ik zal mijn lust zien aan Zijn gerechtigheid." Eigenlijk staat hier in het Hebreeuws, 'ik zal zijne gerechtigheid aanzien' oftewel Hij zal Zijn heil naar Zijn beloften aan mij bewijzen. Kijk en dat is de vrucht.
Dit vinden we eveneens in de geciteerde moordenaar aan het kruis die uitriep niet alleen 'wij rechtvaardiglijk' natuurlijk dat leert men erkennen maar toch ook 'gedenk mijner als Gij in Uw paradijs zult gekomen zijn.' Weer die vrucht. Niet het zogezegd blijven steken in een erkennen of belijden van onze zonden. Waarom zeg ik dit? Wel Ds. Moerkerken schrijft vervolgens dat dit (het eerste gedeelte van de belijdens) één van de meest kenmerkende dingen van het werk van Christus' Geest is. Dan zegt hij vervolgens nog dat de nabijkomende christen hier nooit komt! Mis! Wij vinden toch van Kaïn een heerlijke belijdenis 'En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.' En dat is niet alles, ook mijnt hij zijn straf nog: 'Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.'
Was Kaïn dan een waar christen? Welnee, hij miste immers de rechte vrucht op zijn belijdenis. Hij had geen heil nodig gelijk de moordenaar.
Ds. Moerkerken gaat in deze exegese nog een stap verder. Voor mij een stap te ver.
Als hij in slot zegt dat een mens naamloze angsten voor dood en hel kan kennen, dan beaam ik dat met hem. Het kan diep gaan. God kwijt en dat verdiend. Alles verzondigd. Dwars tegen alles in. Maar toch ook die bede, zij het soms stamelend: O God wees mij de zondaar genadig. Nooit mist men hierin het om genade smeken. Als dat laatste gemist wordt dan is het juist het nabijkomende werk.
Ten laatste nog de opmerking van Ds. Moerkerken en ik citeer hem letterlijk:
'Overigens moet een mens wel leren dat, hoeveel zoetigheid er ook in dit buigen mag liggen, de zaligheid nog ergens anders ligt. Beter gezegd: in èen Ander.
Hij zegt of beter gezegd schrijft dus dat de zaligheid nóg ergens anders in legt. Dus toch een scheiden van ellendekennis en de vrucht van deze ellendekennis. Hij schrijft namelijk dat de zaligheid naast de ellendekennis ligt in een Ander. Dit is geheel in tegenstrijd met Handelingen 4:12 'En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden.'
Bijna was ik het met Ds. Moerkerken eens, echter te vrezen valt dat met zulk een prediking veel Kaïns aan de Avondsmaaltafels zitten. Is dit niet net zo erg als wanneer er Judassen aan deze zouden tafels zitten. Heeft nu het doel niet gefaald? Is het separerende nu niet doorgeschoten? Moet men juist niet separeren op de vrucht en ligt deze separatie niet in deze vraag uit Gods Woord: (...)Wat dunkt u van den Christus?(...)
Ds. Moerkerken begint zijn stuk alsof het een kwalijke zaak is als er van de prediking een karikatuur gemaakt wordt. Wij betuigen dat met Ds. Moerkerken. Immers de prediking staat in het licht van Gods Woord als de enige weg tot onze zaligheid. Het zijn immers de Schriften die van Hem getuigen. Echter onbijbelse uitdrukkingen in de prediking bestrijden is een roeping van iedere apologeet.
Vervolgens betuigen wij met Ds. Moerkerken, dat het zeer zeker niet waar is dat in iedere (oud) Gereformeerde Gemeente geleerd wordt dat we liever naar de hel moeten gaan, dus afzien van onze eigen zaligheid boven het zalig worden. Zeer zeker zijn er nog gemeenten waar het Woord recht bediend wordt. Waarmee ik me haast om te zeggen dat het zo is dat ook in die gemeentes waar dit nadrukkelijk beleden wordt er soms plaats kan zijn voor de rechte bediening.
Ds. Moerkerken begint met het aanhalen van de profeet Micha om aan te tonen dat een mens ééns in zijn leven een tijd moet kennen dat hij het met God eens gaat worden. Dit laatste zullen wij niet kunnen en ook niet mogen ontkennen. Natuurlijk zal die mens weten dat het rechtvaardig zou zien indien hij verloren ging of gaat! Toch is er onherroepelijk aan deze bede verbonden een roepen om genade.
Het was beter geweest dat Ds. Moerkerken de volledige tekst geciteerd had. Dan had ook hij moeten belijden dat deze tekst eindigt met deze woorden: "(...) totdat Hij mijn twist twiste, en mijn recht uitvoere; Hij zal mij brengen aan het licht; ik zal mijn lust zien aan Zijn gerechtigheid." Eigenlijk staat hier in het Hebreeuws, 'ik zal zijne gerechtigheid aanzien' oftewel Hij zal Zijn heil naar Zijn beloften aan mij bewijzen. Kijk en dat is de vrucht.
Dit vinden we eveneens in de geciteerde moordenaar aan het kruis die uitriep niet alleen 'wij rechtvaardiglijk' natuurlijk dat leert men erkennen maar toch ook 'gedenk mijner als Gij in Uw paradijs zult gekomen zijn.' Weer die vrucht. Niet het zogezegd blijven steken in een erkennen of belijden van onze zonden. Waarom zeg ik dit? Wel Ds. Moerkerken schrijft vervolgens dat dit (het eerste gedeelte van de belijdens) één van de meest kenmerkende dingen van het werk van Christus' Geest is. Dan zegt hij vervolgens nog dat de nabijkomende christen hier nooit komt! Mis! Wij vinden toch van Kaïn een heerlijke belijdenis 'En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.' En dat is niet alles, ook mijnt hij zijn straf nog: 'Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.'
Was Kaïn dan een waar christen? Welnee, hij miste immers de rechte vrucht op zijn belijdenis. Hij had geen heil nodig gelijk de moordenaar.
Ds. Moerkerken gaat in deze exegese nog een stap verder. Voor mij een stap te ver.
Als hij in slot zegt dat een mens naamloze angsten voor dood en hel kan kennen, dan beaam ik dat met hem. Het kan diep gaan. God kwijt en dat verdiend. Alles verzondigd. Dwars tegen alles in. Maar toch ook die bede, zij het soms stamelend: O God wees mij de zondaar genadig. Nooit mist men hierin het om genade smeken. Als dat laatste gemist wordt dan is het juist het nabijkomende werk.
Ten laatste nog de opmerking van Ds. Moerkerken en ik citeer hem letterlijk:
'Overigens moet een mens wel leren dat, hoeveel zoetigheid er ook in dit buigen mag liggen, de zaligheid nog ergens anders ligt. Beter gezegd: in èen Ander.
Hij zegt of beter gezegd schrijft dus dat de zaligheid nóg ergens anders in legt. Dus toch een scheiden van ellendekennis en de vrucht van deze ellendekennis. Hij schrijft namelijk dat de zaligheid naast de ellendekennis ligt in een Ander. Dit is geheel in tegenstrijd met Handelingen 4:12 'En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden.'
Bijna was ik het met Ds. Moerkerken eens, echter te vrezen valt dat met zulk een prediking veel Kaïns aan de Avondsmaaltafels zitten. Is dit niet net zo erg als wanneer er Judassen aan deze zouden tafels zitten. Heeft nu het doel niet gefaald? Is het separerende nu niet doorgeschoten? Moet men juist niet separeren op de vrucht en ligt deze separatie niet in deze vraag uit Gods Woord: (...)Wat dunkt u van den Christus?(...)